Deel 2 — Een priesterschap machtigen tot doeltreffende dienst
1. Waarom zijn inlichtingen over de hemelse priesterschap thans van levensbelang, en wat wordt er bedoeld met de installatie van de leden ervan?
DE HUIDIGE voorspoed en toekomstige vooruitzichten van een grote menigte personen uit elke natie en stam en uit elk volk en elke taal zijn in Gods voornemen nauw verbonden met een door God goedgekeurde priesterschap die is samengesteld uit een glorierijke hemelse Hogepriester en zijn onderpriesters. Het dient ons een krachtig vertrouwen te schenken wanneer wij te weten komen dat de schaduwbeelden der wet die door bemiddeling van Mozes werd gegeven, duidelijk op die priesterschap wijzen en aantonen dat het feit dat zij „voldoende bekwaam zijn, . . . uit God [voortkomt]”, in overeenstemming met de geïnspireerde woorden van de apostel Paulus dienaangaande (2 Kor. 3:5). Aangezien Jehovah zelf naar de machtiging van deze priesterschap verwijst als ’een vullen van hun hand met macht’, is het voor ons van speciaal belang, notitie te nemen van de volgende stap in deze serie schaduwbeelden die onder leiding van Mozes tot ons onderricht en ter aanmoediging van ons werden opgevoerd. — Lev. 8:33, NW; Hebr. 10:1.
2. Wat wordt afgebeeld door het heen en weer bewegen van uitgelezen delen van de installatieram voor het aangezicht van Jehovah?
2 Beweegoffer van de installatieram (Lev. 8:25-27, NW). „Toen nam hij het vet en de vetstaart en al het vet dat op de ingewanden was, en het aanhangsel van de lever en de beide nieren en hun vet en de rechterpoot. En uit de mand met ongezuurde broden, die voor het aangezicht van Jehovah stond, nam hij één ongezuurde ringvormige koek en één ringvormige geoliede broodkoek en één wafel. Vervolgens plaatste hij ze op de vette stukken en de rechterpoot. Daarna legde hij dat alles op de handpalmen van Aäron en de handpalmen van zijn zonen en ging ze als een beweegoffer voor het aangezicht van Jehovah heen en weer bewegen.” De kostelijke, vette delen van deze ram, te zamen met zijn lever, nieren en rechterpoot, alsmede gebakken offergaven, worden op de handen van de hogepriester Aäron en zijn zonen geladen en door hen voor het aangezicht van Jehovah heen en weer bewogen. Het bewegen duidt op voortdurende actie ter onderscheiding van één enkele handeling. Jezus’ gezalfde volgelingen hebben het voorrecht, met hun Hogepriester in een ononderbroken loopbaan van toewijding aan de dienst van Jehovah te delen, een dienst die gekenmerkt wordt door ijver voor Jehovah’s naam en door het feit dat zij hun beste geestelijke en fysieke krachten geven. En er moet vreugde zijn in zulk een voorrecht, want de apostel Petrus gelast hun zich te blijven verheugen, „aangezien gij deel hebt aan het lijden van de Christus [ter wille van Jehovah’s naam], opdat gij u ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen en verrukt moogt zijn.” — 1 Petr. 4:13.
3. Hoe hebben de gebakken spijzen die bij het beweegoffer waren inbegrepen, in de vervulling betrekking op de bediening van Christus en zijn onderpriesters?
3 Leden van deze priesterschap nemen met hun Hogepriester deel aan een bediening die reinheid van zonde en valse religie (de ongezuurde koek) vereist, alsmede vruchtbare dienst, die door de vruchten van de heilige geest (de geoliede koek) en door produkten van de allerbeste kwaliteit (de wafel) gekenmerkt wordt. De bediening van de Hogepriester zelf diende als voorbeeld van al deze uitstekende hoedanigheden, en hij staat te allen tijde klaar om zijn onderpriesters te helpen als zij zich inspannen om nauwkeurig in zijn voetstappen te treden. Zulk een voortdurend offer van toegewijde, praktische werken des geloofs wordt op passende wijze vergezeld van gebed tot de bouwer van de „ware tent”, in overeenstemming met de woorden van de psalmist: „Moge mijn gebed als reukwerk voor uw aangezicht worden bereid, het opheffen van mijn handpalmen als het avondgraanoffer.” — Ps. 141:2, NW; 1 Kor. 5:8.
4. Welke betekenis heeft het dan dat men het beweegoffer op het altaar in rook deed opgaan?
4 Het beweegoffer dat men op het altaar in rook deed opgaan (8 vs. 28). „Toen nam Mozes ze uit hun handpalmen en deed ze op het altaar boven op het brandoffer in rook opgaan. Ze waren een installatieoffer tot een rustig stemmende geur. Het was een vuuroffer voor Jehovah.” Het beweegoffer wordt voltooid doordat Mozes de delen uit de handen van Aäron en diens zonen neemt en ze op het altaar boven op het brandoffer verbrandt. Dit maakt duidelijk dat de getrouwe, ononderbroken dienst van Christus’ priesterschap al haar leden ertoe moet brengen zichzelf en hun gehele mens-zijn in het belang van de „ware tent” van Gods eigen gebouw op te offeren. Dit offer wordt ook wel een rustig stemmende geur genoemd, hetgeen erop duidt dat het Jehovah thans behaagt de diensten van zijn lichaam van priesters onder de auspiciën van zijn eigen geliefde Zoon te aanvaarden en hun offers met welbehagen in ontvangst te nemen.
5. Waarop wijst in de vervulling het heen en weer bewegen van de borst van deze tweede ram door Mozes?
5 Het beweegoffer van de borst door Mozes (8 vs. 29). „Voorts nam Mozes de borst en bewoog die als een beweegoffer voor het aangezicht van Jehovah heen en weer. Van de installatieram viel die Mozes ten deel, juist zoals Jehovah Mozes geboden had.” De borst van de installatieram, zonder twijfel met inbegrip van het hart aangezien niet anders wordt vermeld, werd door Mozes heen en weer bewogen, en viel vervolgens Mozes ten deel als het hem toekomende deel van het offer. Mozes schijnt hier als de speciale vertegenwoordiger van Jehovah op te treden, en door de borst te aanvaarden, voorschaduwt hij hoe Jehovah zelf Jezus Christus en de priesters onder Christus op basis van het volmaakte offer van zijn Zoon aanvaardt, een offer dat met vreugde wordt geschonken in antwoord op de uitnodiging van de Vader: „Mijn zoon, geef mij uw hart, laten uw ogen behagen hebben in mijn wegen” (Spr. 23:26). Ook Jezus’ onderpriesters moeten van ganser harte toegewijd zijn aan de aanbidding in de „ware tent” en met innige vreugde de lof verkondigen van de Bouwer ervan.
6. Hoe wordt het spatten van olie, vermengd met bloed, toegepast op de christelijke priesterschap?
6 Heiliging met olie en bloed (8 vs. 30, NW). „Daarna nam Mozes wat van de zalfolie en wat van het bloed dat op het altaar was, en spatte dat op Aäron en zijn klederen en op zijn zonen en de klederen van zijn zonen met hem. Aldus heiligde hij Aäron en zijn klederen en zijn zonen en de klederen van zijn zonen met hem.” Het spatten van het mengsel van bloed van het altaar en olie op Aäron en zijn zonen en hun klederen diende om hen te heiligen. Hierdoor schijnt sprake te zijn van een doeltreffender priesterschap, van wie de identificatie en autoriteit van Godswege gekenmerkt zouden worden door een van geest vervulde bediening, en wier aanvaarding bij God gebaseerd is op een krachtig geloof in het kostbare slachtoffer van Christus Jezus. Dat zowel personen als klederen werden bespat, wijst erop dat de leden van deze priesterschap individueel zowel als collectief, innerlijk zowel als uiterlijk, geïdentificeerd moeten worden als personen die zich volkomen op de verdienste van Christus’ verzoenende bloed verlaten en die de kostelijke vruchten van Jehovah’s heilige geest voortbrengen.
7, 8. Waarop duidt het feit dat alles wat van de installatieram overbleef ten volle werd aangewend, met betrekking tot de werkelijke installatie?
7 Aäron en zijn zonen koken en eten het vlees (8 vs. 31, NW). „Toen zei Mozes tot Aäron en zijn zonen: ’Kookt het vlees aan de ingang van de tent der samenkomst, en daar zult gij het eten met het brood dat in de installatiemand is, juist zoals mij het gebod werd gegeven, dat luidde: „Aäron en zijn zonen zullen het eten.”’” Het schaduwbeeld hier vertelt dat het installatieoffer volkomen werd aangewend. Zo is het ook Jehovah’s wil dat het verlenen van bevoegdheden aan de priesterschap onder Christus net zolang zal voortgaan tot het punt van volmaaktheid op dit gebied is bereikt. Ook hebben wij hier een aanwijzing dat Jehovah ruimschoots in het geestelijk onderhoud van zijn lichaam van priesters onder Christus voorziet. Hun is tevens beloofd dat er in de nodige dagelijkse materiële behoeften zal worden voorzien zolang zij voortgaan zich van hun priesterlijke plichten te kwijten, want de apostel Paulus verklaart: „Weet gij niet dat degenen die heilige plichten vervullen, de dingen van de tempel eten, en dat zij die voortdurend het altaar bedienen, een deel voor zichzelf hebben met het altaar? Aldus heeft de Heer ook voor de verkondigers van het goede nieuws bepaald dat zij van het goede nieuws leven.” Terwijl zij druk bezig zijn het goede nieuws te prediken en te onderwijzen, wordt het hart van hen die er met waardering naar luisteren, er door God toe bewogen de stoffelijke levensbehoeften met hen te delen. — 1 Kor. 9:13, 14; Ef. 3:16; Gal. 6:6.
8 De overblijfselen van het installatieoffer werden verbrand (8 vs. 32, NW). „En wat er overblijft van het vlees en het brood zult gij met vuur verbranden.” Dat installatieoffer moest, hetzij doordat het door de priesters werd gegeten of doordat het verbrand werd, geheel worden verteerd. In de vervulling wendt Christus Jezus de verdienste van zijn slachtoffer in haar volste omvang aan ten gunste van hen die tot een heilige priesterschap worden geformeerd opdat zij voor God volkomen aanvaardbaar mogen zijn en ten volle gemachtigd om anderen die toegang trachten te verkrijgen tot de Bron des levens, doeltreffend te helpen.
9. Wat is de toepassing van de „verplichte wacht” (a) ten aanzien van Christus Jezus, en (b) ten aanzien van zijn gezalfde volgelingen?
9 Zeven dagen de verplichte wacht waarnemen (8 vs. 33-35, NW). „En zeven dagen lang moogt gij niet weggaan van de ingang van de tent der samenkomst, tot de dag waarop de dagen van uw installatie zijn vervuld, want zeven dagen zullen ervoor nodig zijn om uw hand met macht te vullen. Juist zoals het deze dag is gedaan, heeft Jehovah geboden dat het gedaan moet worden, om verzoening voor u te doen. En zeven dagen lang zult gij dag en nacht aan de ingang van de tent der samenkomst blijven, en gij moet de verplichte wacht van Jehovah waarnemen, opdat gij niet sterft; want zo is mij geboden.” De navolgenswaardige Hogepriester van God vervulde zijn ambtsperiode van drie en een half jaar hier op aarde en werd toen als een geestelijk schepsel opgewekt en tot de hoogste positie die er in het universum onder de Schepper bestaat verheven. Ook zijn onderpriesters moeten getrouw hun aardse bedieningstermijn vervullen, terwijl zij zich geheel aan de belangen van de „ware tent” wijden, zodat ook zij ervoor in aanmerking mogen komen te zijner tijd als geestelijke schepselen tot leven te worden opgewekt. Terwijl zij nog op aarde zijn, heeft deze priesterschap ten behoeve van anderen die leven trachten te verkrijgen een doeltreffende „bediening van de verzoening” ontvangen. Wanneer de leden ervan hun getrouwe bediening in het vlees voltooien doordat zij deel hebben aan „de eerste opstanding”, dan worden met recht hun handen met macht gevuld om doeltreffende dienst te verrichten in verband met Gods voornemen om gedurende het Millennium menigten op deze aarde te zegenen.
EEN HEMELSE PRIESTERSCHAP IN ACTIE
10. Waarom zijn zelfs thans zegeningen van Jehovah te verkrijgen door middel van de bediening van Christus’ lichaam van priesters?
10 Zegeningen voor mannen en vrouwen van alle natiën en stammen en volken en talen die zich thans berouwvol tot de „ware tent” van Gods gebouw wenden, behoeven dus niet uit te blijven tot de tijd is gekomen waarop de laatste leden van dat lichaam van priesters hun aardse bediening voltooien ten einde voordelen te verkrijgen. Neen, want het bloed van Jezus’ volmaakte offer is ten behoeve van deze laatste leden aangewend, en door Gods heilige geest is hun een nieuwe geboorte gegeven als zijn door de geest verwekte zonen en zijn zij bekwaam gemaakt en bevoegd om datgene te doen wat zij anders als louter onvolmaakte menselijke schepselen niet konden doen. Jehovah geeft dit feit duidelijk te kennen door het teken van zijn goedkeuring met betrekking tot de Aäronische priesterschap te geven, een teken dat voor de ogen van heel Israël zou verschijnen. Laten wij er notitie van nemen op welke wijze dit plaatsvond, terwijl wij het negende hoofdstuk van Leviticus gaan beschouwen.
11. Wat wordt afgebeeld door het feit dat Aäron en zijn zonen nu zonder onmiddellijke bijstand van Mozes dienst deden, en wat is de betekenis van het zondeoffer en het brandoffer?
11 Zondeoffer en brandoffer voor Aärons priesterschap (Lev. 9:2, 7-14, NW). „Toen zei hij tot Aäron: ’Neem u een jong kalf voor een zondeoffer en een ram voor een brandoffer, gave dieren, en bied ze voor het aangezicht van Jehovah aan.’ Toen zei Mozes tot Aäron: ’Nader tot het altaar en draag uw zondeoffer en uw brandoffer op, en doe verzoening ten behoeve van uzelf en ten behoeve van uw huis; en draag de offergave van het volk op en doe verzoening ten behoeve van hen, juist zoals Jehovah geboden heeft.’ Onmiddellijk naderde Aäron tot het altaar en slachtte het kalf van het zondeoffer, dat voor hem was. Daarna boden Aärons zonen hem het bloed aan, en hij doopte zijn vinger in het bloed en deed het op de hoornen van het altaar, en het overige bloed stortte hij uit aan de voet van het altaar. En het vet en de nieren en het aanhangsel van de lever van het zondeoffer deed hij op het altaar in rook opgaan, juist zoals Jehovah Mozes geboden had. En het vlees en de huid verbrandde hij met vuur buiten de legerplaats. Vervolgens slachtte hij het brandoffer en Aärons zonen reikten hem het bloed aan en hij sprenkelde het rondom op het altaar. En zij reikten hem het brandoffer aan naar zijn delen en de kop, waarna hij ze op het altaar in rook deed opgaan. Verder waste hij de ingewanden en de schenkels en deed ze op het brandoffer in rook opgaan op het altaar.” Tijdens de installatie van de priesterschap was Mozes als Gods vertegenwoordiger en in de plaats van God opgetreden. Aäron en zijn zonen doen nu dienst zonder de onmiddellijke bijstand van Mozes, want zij zijn geheel geïnstalleerd. Zo was ook Jezus Christus door God zelf in 33 G.T. in zijn hemelse hogepriesterschap geheel geïnstalleerd. Later werd met Pinksteren de geest over zijn volgelingen uitgestort, en nederig onderwierpen zij zich aan de leidinggevende macht hiervan, en aldus begonnen zij door God, maar door bemiddeling van Jezus Christus, geïnstalleerd te worden en namen zij hun bediening ter hand. Zoals hij hun heeft beloofd, leert de heilige geest hun alle dingen die voor hen noodzakelijk zijn om voorwaarts te gaan en de verantwoordelijkheden te vervullen waarmee hun Hogepriester hen heeft belast. Hij heeft hun echter ook beloofd dat hij, hun Hogepriester, altijd met hen zou zijn tot het besluit van het samenstel van dingen (Matth. 28:18-20). Opnieuw toont het zondeoffer aan dat deze heilige priesterschap steeds tot de tegenwoordigheid van de Schepper nadert met en op basis van het ene kostbare slachtoffer voor zonden. Het is hun voortdurende erkenning van dit offer die hun bedieningsambt doeltreffend maakt. Het symbolische brandoffer dient als bevestiging van het feit dat Jehovah het slachtoffer van zijn geliefde Zoon heeft aanvaard en dat het hem behaagt de verdiensten ervan voor de gehele huishouding van priesters voor wie Christus speciale voorspraak doet, aan te wenden.
12. Wanneer en op welke wijze demonstreerde Jehovah dat hij de diensten van Christus’ onderpriesters aanvaardt?
12 Dat Jehovah inderdaad heeft goedgekeurd dat de voordelen van het ’ene slachtoffer voor zonden’ voor het lichaam van priesters onder Christus verkrijgbaar worden gesteld, werd overtuigend bewezen door de uitstorting van zijn heilige geest over hen op Pinksteren van het jaar 33 G.T. Van toen af aan hebben zij ’alom de voortreffelijkheden van Jehovah bekendgemaakt’, waardoor zij een geestelijk slachtoffer aanbieden dat de Allerhoogste welbehaaglijk is, want dit was juist het doel waarvoor hij hen voor hun priesterlijke plicht heeft geheiligd en bekwaam gemaakt. — 1 Petr. 2:5, 9.
13. Welke betekenis hebben in de vervulling het zondeoffer en het brandoffer die voor het gehele volk gebracht werden, en waarom is het belangrijk het juiste tijdstip hiervan vast te stellen?
13 Zondeoffer en brandoffer voor het volk (9 vs. 15, 16, NW). „Nu ging hij ertoe over de offergave van het volk aan te bieden, en hij nam de bok van het zondeoffer, die voor het volk was, en slachtte hem en bereidde daarmee een offer voor zonde, zoals met het eerste. Daarna bood hij het brandoffer aan en handelde daarmee overeenkomstig de voorgeschreven gang van zaken.” Men gelieve op te merken dat het offeren voor de niet-priesterlijke stammen van Israël plaatsvond nádat het offeren ten behoeve van de stam Levi, de stam van de hogepriester Aäron, voltooid was. Zo wordt ook de verdienste van het slachtoffer van Christus Jezus ten behoeve van de leden van de heilige geestelijke priesterschap aangewend en worden de voordelen ervan eerst aan hen verschaft alvorens ze andere mensen beginnen toe te stromen. Inderdaad tonen de feiten aan dat er vanaf de uitstorting van Gods geest op die pinksterdag in 33 G.T., tot de tijd dat de laatste leden werden geroepen, waardoor het volledige, tevoren bepaalde aantal van 144.000 voor Christus’ lichaam van priesters voltallig werd gemaakt, een periode van ongeveer negentien eeuwen is verstreken. Sinds het jaar 1935 hebben de bewijzen zich opgestapeld waardoor wordt aangetoond dat er nu voor een ongetelde schare van niet-priesterlijke aanbidders van de ware God voordelen beschikbaar komen. En nadat Armageddon het tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen tot een eind heeft gebracht en nadat Satan gebonden is en in de afgrond is geworpen, zal de ongehinderde toestroming van zegeningen tot berouwvolle mensen het krachtige bewijs vormen dat de koninklijke priesterschap onder Christus op doeltreffende wijze dienst verricht.
14. Wat wordt door het graanoffer voorgesteld?
14 Graanoffer ten behoeve van het volk (9 vs. 17, NW). „Vervolgens bood hij het graanoffer aan, en hij vulde zijn hand met een deel ervan en deed het op het altaar in rook opgaan, afgezien van het morgenbrandoffer.” Dit was een extra graanoffer, buiten dat wat die morgen te zamen met het dagelijkse slachtoffer reeds was gebracht. Het verslag zegt dat Aäron ’zijn hand met een deel ervan vulde’ en dat het vervolgens boven op het brandoffer op het altaar werd gelegd. Dit schijnt te beduiden dat de bediening van Christus Jezus en zijn gezalfde volgelingen een vruchtbare bediening is die thans overvloeit van voordelen voor een „grote schare” van personen uit alle natiën (Openb. 7:9). De overvloedige oogst van personen die Jehovah’s naam in deze tegenwoordige tijd eer bewijzen, is het tastbare bewijs dat de goddelijke zegen op de bediening van de hemelse priesterschap rust.
15. Waarop duidt in de vervulling het gemeenschapsoffer voor het volk, en wat zal er de uiteindelijke uitwerking van zijn?
15 Gemeenschapsoffer voor het volk van Israël (9 vs. 18-21, NW). „Daarna slachtte hij de stier en de ram van het gemeenschapsoffer, dat voor het volk was. Voorts reikten Aärons zonen hem het bloed aan en hij sprenkelde het rondom op het altaar. Wat de vette stukken van de stier betreft en de vetstaart van de ram en het vet dat de ingewanden bedekt en de nieren en het aanhangsel van de lever, zij plaatsten nu de vette stukken op de borststukken, waarna hij de vette stukken op het altaar in rook deed opgaan. Maar de borststukken en de rechterpoot bewoog Aäron als een beweegoffer voor het aangezicht van Jehovah heen en weer, juist zoals Mozes geboden had.” Juist zoals de stier en de ram vervolgens geslacht worden en het bloed van deze dieren wordt aangewend, zo verschaft evenzo Jezus’ vergoten bloed en de aanwending van de verdienste ervan Christus’ onderpriesters voordelen. Thans echter, sinds 1935, beginnen enige voordelen tot een grote schare van personen uit alle natiën te stromen. Zulke personen worden in een nauwere communicatie met Jehovah gebracht door het strenge onderricht dat zij krijgen over de wijze waarop zij hun leven in overeenstemming moeten brengen met zijn wil. Zij ontvangen inlichtingen omtrent de wijze waarop zij voor de goddelijke goedkeuring en bescherming gedurende de ophanden zijnde oorlog van Armageddon in aanmerking kunnen komen. Zij worden onderwezen in de manier waarop zij hun dank en waardering jegens God voor al zijn liefderijke goedheid ten toon kunnen spreiden door met het gezalfde lichaam van priesters een aandeel te hebben in het aanroepen van de naam van Jehovah en in het bekendmaken van zijn wonderbaarlijke werken. Door middel van de voorziening van het symbolische gemeenschapsoffer is Jehovah zo vriendelijk tot ons af te dalen om de aanbidding en lofprijzing van de „grote schare” in ontvangst te nemen, en zo kunnen zij in vreedzame betrekking tot Jehovah komen en in zekere mate toegang tot hem verkrijgen. Uiteindelijk zal het gemeenschapsoffer van de grote Hogepriester Christus Jezus al degenen der mensheid die ervoor in aanmerking komen, gedurende het Millennium in een voor Jehovah alleszins aanvaardbare positie brengen.
16. Hoe heeft de Grotere Aäron het volk gezegend?
16 Aäron zegent het volk (9 vs. 22, 23, NW). „Toen hief Aäron zijn handen op naar het volk en zegende hen en daalde af, na het zondeoffer en het brandoffer en de gemeenschapsoffers te hebben opgedragen. Ten slotte gingen Mozes en Aäron de tent der samenkomst binnen en kwamen naar buiten en zegenden het volk.” Voordat Christus Jezus zich als een barmhartige Hogepriester in de tegenwoordigheid van Jehovah zelf begaf, trof hij regelingen om mensen te zegenen die ten slotte stellig van zijn doeltreffende bediening profijt zullen trekken. Heeft hij de woorden of leringen die voor allen die hem gehoorzamen leven betekenen, niet in de hoede van zijn onderpriesters achtergelaten? Na zijn komst in de hemel echter, en nadat hij van de hemelse Vader de autoriteit had ontvangen om zijn aandacht opnieuw op de aarde te richten, zond hij inderdaad vanaf zijn hemelse troon nog veel meer zegeningen van kennis en begrip die tot leven leiden, eerst aan zijn lichaam van priesters dat nog op aarde is, en vervolgens door bemiddeling van hen aan de „andere schapen”, een grote schare van personen die zich thans bij de zuivere aanbidding van de Allerhoogste aansluiten. — Joh. 10:16.
17. Welke opvallende bewijs heeft Jehovah verschaft dat hij in onze dagen aan een geïnstalleerde priesterschap zijn goedkeuring zou hechten?
17 Bewijs van Gods goedkeuring ten aanzien van de geïnstalleerde priesterschap (9 vs. 23b, 24a, NW). „Toen verscheen Jehovah’s heerlijkheid aan het gehele volk, en vuur ging van voor het aangezicht van Jehovah uit en verteerde vervolgens het brandoffer en de vette stukken op het altaar.” Vuur kwam klaarblijkelijk uit de richting van de tent en de afdeling ervan die het Allerheiligste wordt genoemd, en verteerde snel het brandoffer en het vet van het gemeenschapsoffer van het volk. Voor alle Israëlieten was dit ontzaginboezemend, doch het was een overtuigend bewijs dat Jehovah die priesterschap, evenals het offer op het altaar als een bedekking van hun zonden, had aanvaard, zodat Hij nu inderdaad als hun God met hen kon zijn. Voor een hedendaagse menigte van niet-priesterlijke aanbidders is Jehovah begonnen te demonstreren hoe hij Jezus Christus en diens onderpriesters, van wie een vertegenwoordigend overblijfsel nog steeds dienst verricht hier op aarde, heeft aanvaard. Door bemiddeling van zijn hemelse priesterschap heeft Jehovah werkelijk als door een kanaal een ontzaglijke stroom van geestelijke openbaringen doen vloeien. Als wij de afgelopen vijftig jaar beschouwen en zien hoe God met zijn gezalfde dienstknechten op aarde heeft gehandeld, kunnen wij opmerken hoe hij hen in weerwil van wereldomvattende tegenstand en haat heeft gezegend en beschermd. Hoe precies het „vuur” vanuit Jehovah’s tegenwoordigheid ten volle zal verschijnen met betrekking tot zijn hemelse priesterschap en Christus’ slachtoffer, valt nog in de nabije toekomst te beleven, nadat de volledige installatie van de gehele hemelse priesterschap is voltrokken.
18. Welk extra bewijs is er dat God van de diensten van een christelijke priesterschap gebruik maakt?
18 Een extra bewijs dat Jehovah zijn goedkeuring hecht aan het overblijfsel van Christus’ onderpriesters dat thans op aarde is, kan men zien in de wijze waarop het Jehovah behaagt hen te gebruiken om de aandacht te vestigen op de duidelijke scheiding tussen rein en onrein. Door middel van de bladzijden van dit tijdschrift leren zij die leven trachten te verkrijgen, hoe zij zich in elke activiteit van het leven kunnen gedragen op een wijze die Gods zegen met zich zal brengen. Of het nu hun gedrag thuis betreft, of op hun wereldse werk, of onder welke omstandigheden ook, er is voor hen die de Schepper wensen te behagen geen gebrek aan duidelijke leiding uit Gods Woord geweest. En de uitwerking van al deze nauwkeurige onderwijzingen is werkelijk verbazingwekkend geweest! Een enorme menigte aanbidders van de ware God heeft zich volledig van de in een verwarde strijd gewikkelde natiën van dit samenstel van dingen afgescheiden en zich in een sterke band van liefde voor Jehovah verenigd.
19. Welke bewijzen van het feit dat Jehovah van deze geïnstalleerde priesterschap gebruik maakt, kunnen wij na Armageddon verwachten?
19 Na Armageddon kunnen in de nieuwe ordening van dingen op aarde, als bewijs dat God zijn goedkeuring hecht aan en gebruik maakt van de priesterschap onder Christus Jezus, waarvan nu vrijwel alle leden geïnstalleerd zijn, nog grootsere dingen verwacht worden. In die tijd zal het nieuwe Jeruzalem, de heilige stad van hemelse priesters, met zijn tot volmaaktheid gebrachte leden die met hun Hogepriester regeringsmacht uitoefenen, zijn invloed in ongekende mate tot mensen op aarde uitbreiden. De overlevenden van Armageddon en zij die later nog uit de doden worden opgewekt, zullen nog steeds behoefte hebben aan het beschermende schild van een heilige priesterschap, want zij zullen nog steeds onvolmaakt zijn en veel hulp nodig hebben ten einde erop te worden voorbereid met succes het hoofd te bieden aan de laatste proef op hun rechtschapenheid, wanneer Satan aan het einde van de duizend jaar van Christus’ regering gedurende een korte tijd „uit zijn gevangenis [zal] worden losgelaten”. — Openb. 20:7, 8.
20. Hoe reageren zij die Gods waarheid en gerechtigheid liefhebben thans op Gods zegen die op een in het oog vallende wijze op zijn hemelse priesterschap rust?
20 De reactie van het volk (9 vs. 24, NW). „Toen het gehele volk dit te zien kreeg, braken zij uit in gejuich en vielen voorts op hun aangezicht neer.” Dat culminerende bewijs dat Jehovah de priesterschap van Aäron goedkeurde en bij hen tegenwoordig was, leidde tot een demonstratie van grote vreugde te zamen met godvruchtige vrees. Is er, als gevolg van hetgeen er tot dusver reeds is geopenbaard ten aanzien van het feit dat Jehovah een doeltreffender priesterschap heeft goedgekeurd, thans soms ook al een dergelijke demonstratie te zien geweest? Stellig is dit het geval geweest. Bezie de grote menigte van met schapen te vergelijken personen die zich rondom Gods overblijfsel van geestelijke priesters hebben verzameld en die van harte instemmen met de juichkreten van lofprijzing voor hem, en die met godvruchtige vrees aan zijn aanbidding „met geest en waarheid” deelnemen. — Joh. 4:24.
21. Hoe bezien hedendaagse aanbidders bij Jehovah’s „ware tent” het feit dat er een overblijfsel van Christus’ lichaam van onderpriesters in hun midden aanwezig is?
21 In deze priesterschap waarin Jehovah heeft voorzien, onderscheiden zij „de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen”. Alle andere aanbidders van Jehovah op aarde verheugen zich in het feit dat Jehovah, hoewel de grote meerderheid van de 144.000 leden van Christus’ lichaam van priesters sinds 1918 de plaatsen hebben ingenomen die voor hen in de hemelen waren gereserveerd, nog een overblijfsel van die heilige broederschap op aarde heeft achtergelaten, als een kern waaromheen mensen die God en rechtvaardigheid liefhebben, zich kunnen verzamelen en profiteren kunnen van de blijken van Jehovah’s goede wil. De grote schare aanbidders uit elke natie ontvangt, doordat dit overblijfsel onder hen aanwezig is, de krachtige verzekering dat nu spoedig hun hoop op verlichting en bevrijding van een goddeloos samenstel van dingen verwezenlijkt zal worden. Dit is vooral zo omdat zij bemerken dat dit overblijfsel voortdurend in aantal achteruitgaat. Welk een hoop, welk een verwachting, welk een vurig enthousiasme voor actieve aanbidding verwekt dit in hun hart!
22. Welk inspirerende visioen is de grote schare van aardse aanbidders geschonken, en waarvan verzekert het hen?
22 Inderdaad ontving Jakob zijn aanmoedigende droomgezicht van de ladder die de aarde met de hemel verbond, met engelen die daarlangs opklommen en neerdaalden. Maar welk een groots visioen wordt de grote schare van aardse aanbidders van Jehovah thans niet geschonken, als zij met de ogen des geloofs het middel ontwaren dat Jehovah binnenkort zal gebruiken om vrede en zegeningen aan hen te doen toekomen: „De heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, [neerdalend] van God uit de hemel . . ., toebereid als een bruid die voor haar man versierd is.” Ja, die samengestelde Bruid van Christus, bestaande uit 144.000 leden, zal geheel vereenzelvigd worden met en onderdanig zijn aan haar Hoofd en Echtgenoot, Christus Jezus, met betrekking tot zijn door God geschonken werk om mensen te herstellen die daarvoor in aanmerking komen. — Openb. 21:2.
23. Met welke vertroostende gedachten worden zij die leven trachten te verkrijgen, vervuld doordat de hemelse priesterschap werd samengesteld?
23 Wat is het niet hartverwarmend, te weten dat de verheven en heilige God van de hemel de zwakheden, behoeften en beperkingen van zijn zondige menselijke schepselen in aanmerking neemt, doordat hij niet iemand „als hogepriester [heeft verschaft] die geen medegevoel kan hebben met onze zwakheden”, maar iemand die een volmaakt inzicht heeft in al onze problemen! (Hebr. 4:15) Evenzo zal er onder hem een lichaam van hemelse priesters dienst verrichten die alle belemmeringen en zorgen van de mensheid eveneens persoonlijk hebben ondervonden, en die daarom eveneens zullen weten hoe zij mensen met geduld en liefde kunnen opleiden en helpen.
24. (a) Voor welke toekomstige dienst zal de hemelse priesterschap getrouw zorg dragen, waardoor hun die Armageddon overleven grote vreugde wordt verschaft? (b) Hoe wordt dit in Openbaring 21:3, 4 te kennen gegeven?
24 Dat God een volmaakte kennis bezit over de werkingen van de menselijke geest, en waardering en begrip heeft voor het feit dat degenen die door de dood van ons gescheiden zijn, ons lief waren, kan men duidelijk opmaken uit zijn goedgunstige voornemen een menigte van personen uit hun graven te voorschijn te brengen die de gelegenheid zullen ontvangen te leven. Ook zij moeten de bewijzen van hun toewijding aan Gods rechtvaardigheid naar de „ware tent” brengen, en ook zij moeten zich aan de opleiding en leiding die van de koninklijke priesterschap onder Christus uitgaan, onderwerpen. Gedurende de duizend jaar van Christus’ tot herstel leidende regering zullen er progressieve stappen worden gedaan om alle oorzaken van tranen en pijn te verwijderen, want „de heilige stad”, Jehovah’s liefderijke voorziening voor berouwvolle mensen om met Hem verzoend te worden, zal met de Hogepriester Jezus Christus op doeltreffende wijze werkzaam zijn. Dit is tot nut van ons door de apostel Johannes beschreven: „Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon, zeggen: ’Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.’” — Openb. 21:3, 4.
25. Welke invloed dienen deze toekomstige gelukkige vooruitzichten en hedendaagse gunstbewijzen thans op onze aanbidding van Jehovah te hebben?
25 Wat dienen wij niet dankbaar te zijn jegens die grote Verschaffer van elk goede en volmaakte geschenk, nu wij dit gelukkige vooruitzicht hebben dicht tot Jehovah, de heilige God, te mogen naderen! Laten wij gedurende de resterende tijd vóór het einde van dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen onze tijd verstandig en tot Jehovah’s welbehagen gebruiken. Laat een ieder van ons thans de gelegenheden aangrijpen om door middel van onze verbondenheid en omgang met het overblijfsel van Christus’ onderpriesters die nog op aarde zijn, zegeningen van hem te verkrijgen. Door met hen verbonden te zijn en in aangelegenheden die de ware aanbidding betreffen hun leiding te accepteren, zullen wij voor onszelf een voortreffelijk fundament leggen voor de dingen die er na Armageddon nog gedaan moeten worden, waardoor wij op Jehovah’s uiteindelijke goedkeuring mogen rekenen.
[Illustratie op blz. 589]
Hogepriester Aäron met een beweegoffer, waartoe ook delen van de installatieram behoren