„Weest over niets bezorgd”
„Weest over niets bezorgd, maar laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden.” — Fil. 4:6.
1. Om welke schriftuurlijke redenen kunnen wij zeggen dat Jehovah de „God van vrede” is?
JEHOVAH is de „God van vrede” (Fil. 4:9). Hij kent geen kwellende bezorgdheid, geen gevoel van angst of vrees. Niets — zelfs niet de verachtelijke daden van de goddelozen — kan God van zijn kalmte beroven of hem zijn evenwicht doen verliezen. Zijn eigenschappen zijn altijd volmaakt met elkaar in evenwicht. Zo handelt Jehovah bijvoorbeeld in liefde door „zijn zon [te laten] opgaan over goddelozen en goeden” (Matth. 5:44, 45; 1 Joh. 4:8). Nooit verdraait hij het recht (Gen. 18:25). Gods weergaloze wijsheid stelt hem in staat ’van het begin af het einde te zien’ en aan elke mogelijke gebeurtenis het hoofd te bieden. Zijn onbegrensde macht, die nooit op een onverantwoorde wijze wordt uitgeoefend, heeft bovendien altijd tot resultaat dat zijn rechtvaardige wil wordt volbracht. — Job 12:13; Jes. 40:26; 46:9, 10.
2. Hoe dient Jehovah door zijn aanbidders te worden bezien?
2 Hoe dienen de leden van de universele familie van Jehovah’s aanbidders deze onvergelijkelijke „God van vrede” te bezien? (Vergelijk Efeziërs 3:14, 15.) Aangezien hun hemelse Vader aan elke situatie het hoofd kan bieden, hebben lofprijzers van Jehovah alle reden om kalm te zijn. Zij kunnen in hun verhouding tot hem een gevoel van ware zekerheid hebben.
Geheel zonder zorgen?
3. Waarom hoeft het geen verbazing te wekken dat een mate van bezorgdheid Jehovah’s dienstknechten niet vreemd is?
3 Dit wil natuurlijk niet zeggen dat ’degenen die Jehovah liefhebben’ in het geheel geen zorgen kennen (Ps. 97:10). Zij hebben van Adam overgeërfde onvolmaaktheden en moeten te midden van andere zondige nakomelingen van de eerste mens leven. (1 Kon. 8:46; Rom. 5:12). ’De dagen van hun jaren’ zijn vol moeilijkheden, en alle onvolmaakte mensen ’leven korte tijd en zijn verzadigd van beroering’ (Job 14:1; Ps. 90:10). Daarom behoeft het geen verbazing te wekken dat een mate van bezorgdheid Jehovah’s dienstknechten niet vreemd is.
4. Welke schriftplaatsen tonen aan waarom godvruchtige personen niet geheel vrij van zorgen kunnen zijn?
4 Er kan bijvoorbeeld emotionele pijn bestaan, zoals Esau’s Hethitische vrouwen „een bron van bitterheid des geestes” voor zijn godvruchtige ouders Isaäk en Rebekka waren (Gen. 26:34, 35). Ziekte vervult het leven van Gods huidige dienstknechten met een zekere bezorgdheid, evenals getrouwe christenen als Timótheüs en Trófimus hiermee te kampen gehad zullen hebben (1 Tim. 5:23; 2 Tim. 4:20). Evenals „de rechtvaardige Lot” worden hedendaagse lofprijzers van Jehovah gekweld wegens de immorele handelwijze van mensen die de wet trotseren (2 Petr. 2:7). Het komt ook voor dat personen die Jehovah zijn toegewijd, zich met weinig middelen in leven moeten houden — beslist een oorzaak van meer dan normale bezorgdheid (Fil. 4:12). En evenals de apostel Paulus dragen veel christelijke mannen in onze tijd zorg voor medegelovigen (2 Kor. 11:28). Voeg bij dit alles de verschillende moeilijkheden waardoor godvruchtige mensen persoonlijk worden bestookt, en het wordt snel duidelijk dat zij thans niet geheel vrij van zorgen kunnen zijn.
5. (a) Welke speciale hulp hebben Jehovah’s dienstknechten om aan bezorgdheid het hoofd te bieden? (b) Wat betekent het woord „vrede” zoals het in de Schrift wordt gebruikt?
5 Toch hebben Jehovah’s dienstknechten goddelijke hulp, die hen in staat stelt het hoofd te bieden aan al hun zorgen — waardevolle hulp welke personen die niet geestelijk ingesteld zijn, niet genieten. (Vergelijk Judas 17-21.) Jehovah is niet alleen de „God van vrede”, maar gelukkig is hij ook „de God die vrede geeft” (Rom. 15:33). Het woord „vrede” betekent in de Schrift veel meer dan afwezigheid van strijd. Het duidt onder andere op ’welzijn, geluk, voorspoed en allerlei goeds’ (Gen. 41:16, Authorized Version; Mark. 5:34; Luk. 1:79). Het bezit van zo’n allesomvattende vrede zal de zorgen des levens beslist opheffen of verminderen.
6. Wat moeten wij doen indien wij de door God geschonken vrede willen verwerven en behouden?
6 Willen wij deze door God geschonken vrede echter verkrijgen en behouden, dan moeten wij een diepe liefde voor Jehovah en zijn Woord hebben. Dit omvat dat wij God liefhebben, zijn geboden onderhouden, geloof hebben in de naam van zijn Zoon Jezus Christus en liefde tonen jegens anderen (1 Joh. 3:19-24; 5:2-4). Om Gods geboden te kunnen houden, moeten wij ze natuurlijk kennen. Dit vereist dat wij de studie van de Schrift tot een dagelijkse aangelegenheid maken (Joz. 1:8). En naarmate wij meer tijd aan Jehovah’s Woord besteden, zullen wij er ongetwijfeld een groter „verlangen” naar ontwikkelen. Dit zal ons op zijn beurt een grotere vrede des harten en des geestes schenken. — 1 Petr. 2:1-3.
Een liefdevolle Vader die machtige daden verricht
7. Welke uitwerking heeft een toegenomen kennis van Gods Woord op onze verhouding tot hem, en hoe bevrijdt dit ons van bezorgdheid?
7 Onze toegenomen kennis van Gods Woord zal ons steeds dichter tot de Allerhoogste trekken, mits wij hem in kinderlijke nederigheid naderen en met het oprechte verlangen „wijsheid van boven” te ontvangen (Jak. 3:17, 18). Wij zullen onder de indruk komen van het feit dat Jehovah „een God barmhartig en goedgunstig [is], langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid” (Ex. 34:6). Wij zullen vollediger beseffen dat hij „goed en vergevensgezind” is (Ps. 86:5). Aangezien wij onvolmaakt en zondig zijn, zullen wij onderweg struikelen, maar wij hebben de volgende verzekering: „Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn” (Ps. 103:13, 14). Hoe wordt ons hart en onze geest hierdoor bevrijd van de bezorgdheid die ons anders zou kunnen verpletteren! En een liefdedaad die het menselijke bevattingsvermogen te boven gaat, is Jehovah’s voorziening van de losprijs, die door bemiddeling van zijn geliefde Zoon werd getroffen „opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben”. — Joh. 3:16; 1 Tim. 2:5, 6.
8, 9. (a) Welke schriftplaatsen vertellen hoe Jehovah de Verrichter van „machtige daden” is? (b) Waarom zou u zeggen dat Gods vroegere daden bewijzen dat zijn volk erop kan rekenen dat God hen helpt aan de zorgen des levens het hoofd te bieden?
8 Onze hemelse Vader is ook de Verrichter van „machtige daden” (Ps. 106:1, 2; 145:4, 11, 12). Toen Mozes gunst afsmeekte van God, kon hij zeggen: „O [Soevereine] Heer Jehovah, gijzelf zijt begonnen uw knecht uw grootheid en uw sterke arm te laten zien, want wie is een god in de hemel of op de aarde die werken doet als de uwe en machtige daden als de uwe?” (Deut. 3:23, 24, herziene Engelse uitgave van 1971) Mozes kon zich te binnen brengen hoe Jehovah Zijn volk op machtige wijze uit slavernij in Egypte had bevrijd en hen droogvoets door de Rode Zee had geleid (Ex. 12:29-42; 14:5-31). Ook had de profeet opgemerkt wat Jehovah had gedaan om Israël te laten zegevieren over de Amorieten, die onder de koningen Sihon en Og stonden. En aangezien Jehovah voor de Israëlieten streed, had Mozes bovendien het vertrouwen dat God andere vijandelijke koninkrijken zou omverwerpen en Zijn volk het beloofde land zou geven (Deut. 3:1-22). Ja, en dat heeft God inderdaad gedaan, omdat hij zijn beloften nakomt (Joz. 23:1-5). Hoe dienen ’degenen die Jehovah liefhebben’ zich derhalve te voelen als zij Gods betrouwbaarheid en zijn bevrijdingsdaden beschouwen? Heeft zijn volk in deze tijd een basis voor kwellende bezorgdheid? Beslist niet, want Jehovah is getrouw, en hij ’weet mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden’. — 2 Petr. 2:5-9.
9 Gods handelingen ten behoeve van degenen die hem volkomen zijn toegewijd, zijn natuurlijk niet beperkt tot bevrijdingsdaden. Niettemin bewijzen zulke daden dat ’Jehovah zijn volk niet zal verstoten’ (Ps. 94:14). Wij kunnen dus het vertrouwen hebben dat hij hen zal helpen het hoofd te bieden aan de zorgen des levens.
’Maak uw smeekbeden aan God bekend’
10. Hoe kunnen wij, volgens de woorden van de apostel Paulus in Filippenzen 4:6, 7, onze band met de „God van vrede” versterken?
10 Een geregelde studie van Gods Woord zal een oprecht persoon dichter tot Jehovah trekken. Hetzelfde geldt voor meditatie over de liefdevolle wegen van de hemelse Vader en zijn machtige daden ten behoeve van degenen die hem getrouw dienen. Toch is er ook nog een andere manier om onze band met de „God van vrede” te versterken. De christelijke apostel Paulus maakte dit duidelijk toen hij medegelovigen aanspoorde: „Weest over niets bezorgd, maar laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden.” Dit resulteert in een door God geschonken kalmte die het menselijke bevattingsvermogen te boven gaat. — Fil. 4:6, 7.
11. Welke bijbelse voorbeelden kunt u vermelden om te bewijzen dat Jehovah de „Hoorder van het gebed” is?
11 Lang voordat Paulus die woorden optekende, had Jehovah bewezen een liefdevolle, betrouwbare „Hoorder van het gebed” te zijn (Ps. 65:2). Zijn aanbidders konden hun verschillende zorgen op hem werpen, met het vertrouwen dat hun smeekbeden verhoord zouden worden. Bijvoorbeeld: Het gebed van Abrahams dienstknecht Eliëzer werd verhoord toen hij leiding ontving bij het vinden van een vrouw voor Isaäk, de zoon van zijn meester (Gen. 15:2; 24:10-27, 62-67). De onvruchtbare Hanna ’bad uitvoerig’, met tranen, en ontving een zoon, Samuël, die zij dankbaar ’zijn leven lang aan Jehovah leende’ (1 Sam. 1:4-28). Terwijl de doodzieke koning Hizkía bitter weende, zond hij smeekbeden op tot Jehovah en werd genezen (2 Kon. 20:1-11). Dagenlang had Nehemía gevast en gebeden, terwijl hij op een kritiek moment in stilte smeekbeden opzond tot „de God des hemels”, met het vreugdevolle resultaat dat hij van de koning autoriteit ontving om het verwoeste Jeruzalem te herbouwen (Neh. 1:1–2:8). In de tempel verrichtte de getrouwe Anna dag en nacht heilige dienst „met vasten en smekingen”, met als beloning dat zij aanwezig was toen het kind Jezus daar werd binnengebracht (Luk. 2:36-38). Gedurende de laatste nacht van zijn aardse leven smeekte Christus Jehovah om hulp en werd hij dermate door zijn hemelse Vader gesterkt dat hij de „beker” kon drinken die voor hem was bestemd. — Matth. 26:36-47.
12. Waarom kunnen Jehovah’s dienstknechten vol vertrouwen tot hem bidden wanneer zij zich ergens bezorgd over maken?
12 Beschouw tevens de vele andere gebeden die in de Schrift staan opgetekend — waarin belijdenis van zonde wordt gedaan of lof en dank wordt gebracht. Vraag u dan af: Dienen Jehovah’s hedendaagse dienstknechten zich niet gebedsvol tot hem te wenden, of zij nu gelukkig, dankbaar, verdrietig of bezorgd zijn? Dit dienen zij inderdaad te doen, vol vertrouwen dat hun hemelse Vader hun nederige, oprechte smekingen en uitingen hoort.
13. Waarom kon de apostel Paulus medechristenen ertoe aansporen „over niets” bezorgd te zijn?
13 Vlak voordat de apostel Paulus medechristenen aanraadde hun smeekbeden bij God bekend te laten worden, zei hij met klem: „Weest over niets bezorgd” (Fil. 4:6). Met deze woorden herhaalde hij de raad van Jezus, die had gezegd: „Weest niet langer bezorgd voor uw ziel” en „maakt u . . . niet tevoren bezorgd over wat gij zult spreken” (Matth. 6:25; Mark. 13:11). De apostel wist dat de hemelse Vader voor Zijn aanbidders zou zorgen en dat zij de hulp van Jehovah’s heilige geest zouden hebben wanneer zij zich met door God goedgekeurde dingen zouden bezighouden.
14. Wat zijn „smeekbeden” voor gebeden?
14 Aangezien wij ons ervan bewust zijn dat Jehovah de „Hoorder van het gebed” is, kunnen wij, die in deze tijd een godvruchtig leven nastreven, vol vertrouwen acht slaan op Paulus’ vermaning: „Maar laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden.” Onze gebeden zijn heel vaak „smeekbeden”. Dat wil zeggen, ze houden in dat wij om specifieke dingen vragen of duidelijk omschreven verzoeken doen. Eliëzer en Hanna behoorden tot de getrouwen wier duidelijk omschreven verzoeken door God werden verhoord, en Jezus gaf te kennen dat het juist is God op een specifieke wijze om bepaalde dingen te smeken. Christus zei bijvoorbeeld tot zijn discipelen dat zij de Vader moesten vragen: „Geef ons ons brood voor de dag naar de dag het vereist.” — Luk. 11:2, 3.
15. (a) Wat duidt „smeking” aan in verband met gebed? (b) Wat leert Hebreeën 5:7 ons over de gebeden van Jezus Christus?
15 Er kan met betrekking tot veel kwesties grote bezorgdheid rijzen, en af en toe kan het in dit verband nodig zijn „smekingen” tot God te richten. Deze uitdrukking legt de nadruk op sterke noodzaak en een nederig en oprecht dringend verzoek. Het gaat er dus niet louter om God eerbiedig in een algemeen gebed toe te spreken. Af en toe zijn zowel smeekbeden als smekingen noodzakelijk. „In de dagen van zijn vlees”, zo lezen wij, „heeft Christus’ met sterk geroep en tranen, smekingen en ook smeekbeden opgedragen aan degene die hem uit de dood kon redden, en hij werd gunstig verhoord wegens zijn godvruchtige vrees” (Hebr. 5:7). Aangezien Jezus zich bewust was van de onbetwistbare noodzaak van hemelse hulp, bestormde hij zijn Vader vanuit zijn hart met dringende verzoeken en oprechte smekingen. Bovendien richtte Christus smeekbeden tot Jehovah, waarbij hij om duidelijk omschreven dingen verzocht. — Joh. 17:9, 10, 15-21.
16. Welke uitwerking kan het op een christen hebben wanneer zijn gebeden worden verhoord?
16 Wanneer aan de specifieke verzoeken van een christen wordt voldaan en wanneer zijn oprechte dringende verzoeken worden verhoord, weet hij dat Jehovah met hem is. Dit besef van goddelijke hulp kan net zo’n reactie uitlokken als die van Job, die na het verduren van beproevingen uitriep: „Van horen zeggen heb ik omtrent u [Jehovah God] vernomen, maar nu heeft mijn eigen oog u gezien” (Job 42:5). Evenals Job kunnen wij met het oog van inzicht, geloof en waardering Jehovah’s handelingen ten aanzien van ons beschouwen en hem ’zien’ zoals wij hem nog nooit eerder hebben gezien. Wat spruit er uit deze vertrouwelijke omgang met onze hemelse Vader een vrede des harten en des geestes voort!
„Te zamen met dankzegging”
17. Waarom dienen wij God in gebed te danken?
17 Paulus spoorde medegelovigen ertoe aan hun smeekbeden door gebed en smeking „te zamen met dankzegging” aan God bekend te maken (Fil. 4:6). Er zijn beslist veel redenen om de Allerhoogste te danken en te loven (1 Kron. 29:10-13). Jezus gaf zijn volgelingen een voorbeeld toen hij voor voedsel en voor de bij het Avondmaal des Heren gebruikte symbolen — het brood en de wijn — dankte (Matth. 15:36; 26:26, 27; Luk. 22:19, 20). Behalve dat wij voor zulke dingen dankbaarheid jegens God tot uitdrukking brengen, dienen wij „Jehovah [te] danken . . . voor zijn wonderwerken aan de mensenzonen”, voor zijn „rechtvaardige rechterlijke beslissingen” en voor nog zoveel meer (Ps. 33:2-5; 92:1, 2; 100:4, 5; 107:1, 8, 15, 21, 31; 119:62). Hoe passend is het God voor zijn weergaloze Woord der waarheid te danken! En hoe dankbaar dienen wij te zijn voor het offer van zijn Zoon, waardoor verzoening met Jehovah mogelijk is geworden! — Rom. 5:6-11.
18. Waarom hebben wij geen reden om door bezorgdheid overstelpt te worden wanneer wij getrouw de goddelijke wil doen?
18 ’Degenen die Jehovah liefhebben’ kunnen hem ook danken omdat hij werkelijk om hen geeft. De apostel Petrus schreef: „Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u te zijner tijd moge verhogen, terwijl gij al uw bezorgdheid op hem werpt, want hij zorgt voor u” (1 Petr. 5:6, 7). Zowel Petrus als Paulus hebben medegelovigen er dus toe aangespoord zich over niets bezorgd te maken maar al hun zorgen aan Jehovah toe te vertrouwen. En hoe passend is die raad! Er is absoluut niets dat de Allerhoogste niet zou kunnen doen of niet in de juiste richting zou kunnen leiden ten behoeve van degenen die hem van ganser harte zijn toegewijd (Mark. 10:27; 12:29, 30). Wàt God ook toelaat, de getrouwen kunnen dit alles dragen omdat hij hen „voor alle dingen . . . sterkte” geeft (Fil. 4:13; 1 Kor. 10:13). De psalmist David zei zeer terecht: „Wentel uw weg op Jehovah en verlaat u op hem, en hijzelf zal handelen” (Ps. 37:5). Ja, doe getrouw de goddelijke wil en er is geen basis voor paniek en overstelpende bezorgdheid. In plaats daarvan bestaat er gezonde reden om innerlijke vrede te hebben, zelfs te midden van verdrukking en verwarring. Maar hoe groot is die vrede?