Het theocratische huwelijk in een niet-theocratische wereld
„Gij moet geen huwelijksverbintenis met hen aangaan. Gij moet uw dochter niet aan zijn zoon geven, en zijn dochter moet gij niet voor uw zoon nemen. Want hij zal uw zoon er van afbrengen mij te volgen en zij zullen stellig andere goden dienen.” — Deut. 7:3, 4, NW.
1. Waarom is het huwelijk zo’n verheven aangelegenheid, en waardoor wordt de soliditeit en het geluk er van verzekerd?
HET menselijke huwelijk is ontsproten aan de verheven gedachten van de Allerhoogste God en in een aards paradijs vond de eerste huwelijksvoltrekking plaats, van een volmaakt bij elkaar passend paar. Door zijn zuivere, goddelijke oorsprong is het iets zeer verhevens. Om zijn Bron waardig te zijn, dient daarbij de wil van de God die deze huwelijksverbintenis zegende, de leidraad te zijn. Hierdoor wordt het tot een theocratische aangelegenheid gemaakt, wordt het aan goddelijk toezicht onderworpen, waardoor ook zijn zegen en de soliditeit en het geluk van het huwelijk zijn verzekerd.
2. (a) Wat dienen wij te doen wanneer wij huwelijksgeluk willen kennen en wijsheid willen bezitten huwelijksproblemen op te lossen, en waarom? (b) Waardoor is de aangelegenheid zo ingewikkeld geworden, en hoe kunnen wij zowel aan God als aan cesar het hun toekomende geven?
2 Gods wil en regels voor alle gehuwden en allen die over een huwelijk denken, staan liefdevol opgetekend in zijn geïnspireerde Woord, de bijbel. Voor een echt gelukkig huwelijk of wijsheid om huwelijksproblemen op de juiste wijze op te lossen, zullen wij ons voor raad tot Gods Woord wenden. Wij zullen kennis moeten nemen van en ons moeten laten leiden door de daarin vervatte beginselen voor het huwelijk. In de duizenden jaren welke zijn verstreken nadat de belangen van het huwelijk door het binnendringen van zonde en dood werden geschaad, zijn er langzamerhand in de vele natiën en onder de talloze volken en stammen vele verschillende plechtigheden, gewoonten, regelingen en wetten ontstaan, en daardoor is het huwelijk een zeer ingewikkelde aangelegenheid geworden. Dankzij Gods Woord, waardoor wij ons kunnen laten leiden en ons aan de goddelijke huwelijksbeginselen kunnen houden, voelen wij ons niet verward of onzeker. Deze beginselen zijn zonder uitzondering op de gehele aarde op een ieder van zijn volk van toepassing. Wanneer wij ons hieraan houden en ze boven alle menselijke regelingen stellen, zullen wij God geven wat hem toebehoort terwijl wij terzelfder tijd cesar (of de menselijke regeringen van deze niet-theocratische wereld) kunnen geven wat cesar toebehoort, hetgeen een christelijke gedragsregel is. — Matth. 22:21.
3, 4. (a) Wat voor soort van Vaderschap stelde God Jezus in het vooruitzicht, en wanneer begon Jesaja 9:5, 6 in vervulling te gaan? (b) In welk opzicht en doordat hij welke loopbaan volgde wordt Jezus voor ons een betere vader dan Adam?
3 Toen de volmaakte, uit de hemel nedergekomen Zoon van God, Jezus Christus, negentienhonderd jaar geleden op aarde was, ging hij geen huwelijk aan; hij was niet naar deze aarde gekomen om een gezin te stichten en een menselijke vader te worden, want daardoor zou hij aan deze aarde zijn gebonden. Jehovah God had hem een veel grootser vaderschap in het vooruitzicht gesteld, hetwelk tallozen van de menselijke familie, levenden en doden, tot zegen zou strekken. Toen Jezus in het stadje Bethlehem uit een godvruchtige joodse maagd werd geboren, begon de goddelijke voorzegging ten aanzien van hem in vervulling te gaan, en Gods volk op aarde kon de door Hem geuite profetische woorden nazeggen: „Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; en de regering zal op zijn schouders zijn; en zijn naam zal worden genoemd: Wonderlijk, Raadgever, Machtige God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Aan de uitbreiding van zijn regering en van vrede zal geen einde zijn, . . . De ijver van Jehovah der heerscharen zal dit volbrengen” (Jes. 9:6, 7, AS; 9:5, 6, Statenvert.). Hij moest overeenkomstig deze vele titels leven, maar merk op dat daaronder ook zijn de namen Raadgever en Eeuwige Vader. Had hij een menselijke bruid getrouwd en zijn eigen menselijke gezin gesticht, dan had hij geen Eeuwige Vader kunnen worden voor ons, kinderen van onze eerste vader Adam, die heeft gezondigd en ons in de dood heeft gestort.
4 Jezus Christus staat nu echter in de hemel gereed om de Eeuwige Vader te worden van allen die een vader willen hebben die hun eeuwig leven kan verschaffen en tot in eeuwigheid hun vader kan zijn. Jezus Christus verwierf die wonderbaarlijke positie omdat hij op aarde geen huwelijk aanging, doch juist de gelegenheid om de vader van zijn eigen menselijke gezin te worden, van de hand wees doordat hij zijn menselijke leven voor ons aflegde. De Almachtige God wekte hem uit de doden op, verhoogde hem tot de hemel en aanvaardde zijn menselijke slachtoffer ten behoeve van ons. Aldus kan Jezus Christus in hemelse heerlijkheid het eeuwige leven aan ons overdragen wanneer wij het willen aanvaarden, waardoor hij voor ons een betere vader wordt dan Adam.
5. Met wat voor soort van vrouw beloont God zijn Zoon?
5 Behalve dat Jehovah God Jezus Christus een grotere hemelse heerlijkheid heeft gegeven, beloont hij zijn liefdevolle, zich zelf opofferende Zoon door hem ook nog een bruid, een „vrouw,” te geven. Evenals Jehovah’s „vrouw” een organisatie van schepselen is, zijn universele organisatie, is ook de „bruid” die hij aan zijn Zoon geeft, geen engel noch enig ander schepsel, maar een organisatie van getrouwe, heilige schepselen, zijn 144.000 volgelingen, die uit de mensen zijn geroepen, in zijn voetstappen treden en het door hem gebrachte slachtoffer voor hen aanvaarden. Zij worden vergeleken met een glorierijke hemelse stad vol inwoners (Openb. 21:2, 9-23). Nadat dezen hun maagdelijke getrouwheid aan Jezus Christus tot in de dood hebben bewezen, worden zij door God tot hemels leven opgewekt en als groep door hem met zijn Zoon in de echt verbonden. — Openb. 2:10; 19:7; 20:4, 6.
DE VOORWAARDEN DER VERLOVING
6. Wie hebben leden van Christus’ bruid in contact gebracht met hun Hoofd, hetgeen met welke menselijke gewoonte overeenkomt?
6 Johannes de Doper stelde Jezus’ eerste volgelingen aan hem voor. Deze allereerste stappen in de richting van het huwelijk van Gods Zoon gaven hem veel vreugde. Johannes zeide: „Die de bruid heeft, is de bruidegom. De vriend van de bruidegom echter, die er bij staat en hem hoort [spreken tot de bruidsklasse], heeft veel vreugde om de stem van de bruidegom. Dit is inderdaad als mijn vreugde vervuld” (Joh. 3:29, NW). Johannes bracht dus de bruidsklasse tot Jezus Christus. De apostel Paulus smaakte dezelfde vreugde om hen voor te bereiden op hun hemelse vereniging met hem. Nadat hij hen aan Christus ten huwelijk had beloofd, voelde hij terecht de verantwoordelijkheid op zich rusten hen onbesmet, getrouw en in de juiste toestand te laten blijven, opdat zij na hun verlovingsperiode met Christus verenigd zouden worden, of uitgedrukt in zijn woorden: „Ik ben naijverig over u met een goddelijke naijver, want ik persoonlijk heb u aan één echtgenoot [niet twee of meer] ten huwelijk beloofd, om u als een eerbare maagd aan de Christus te kunnen voorstellen. Ik ben echter bevreesd dat uw geest op een of andere wijze, zoals de slang door haar arglistigheid Eva heeft verlokt, verdorven zou kunnen worden en zou kunnen afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die bij de Christus passen” (2 Kor. 11:2, 3, NW). Dit vertoont veel overeenkomst met de algemene gang van zaken voorafgaand aan een huwelijksvoltrekking. Er is hier geen sprake van het stelen van een vrouw, maar het meisje wordt verloofd met of beloofd aan de man. Na een bepaalde periode wordt het meisje werkelijk aan de man gegeven en worden de twee in de afzondering van hun eigen woning verenigd.
7, 8. (a) Door welke schriftuurlijke voorbeelden wordt toegelicht dat een partner met zorg moet worden uitgekozen? (b) Welke verstandige en schriftuurlijke redenen bestaan er om zo te handelen?
7 Volgens Gods Woord werden de regelingen voor het huwelijk van elk lid van zijn volk getroffen door de ouders van de jongen en het meisje of door een tussenpersoon, die door Johannes de Doper de „vriend van de bruidegom” wordt genoemd. Johannes de Doper zag er op toe dat hij voor Christus’ bruid personen uitzocht die zich aan Jehovah God hadden opgedragen en waren gedoopt — berouwvolle joden die uitzagen naar de beloofde Messias of Christus. Ook de apostel Paulus zag hierop toe, maar daar zowel de heidenen als de joden voor het huwelijk uitgenodigd mochten worden, koos hij zowel niet-joden als joden uit, hetgeen theocratisch was. Abraham weigerde het om uit een van de vele heidense Kanaänitische meisjes een vrouw voor zijn zoon en erfgenaam Izak te nemen. Hij onderrichtte de oudste dienstknecht van zijn huisgezin de grenzen van het land Kanaän te overschrijden en naar het noorden, naar het huis en de familie van zijn broer te reizen en daar als „vriend van de bruidegom” een meisje uit te kiezen voor Izak, aangezien zij in Jehovah God geloofden. — Gen. 24:1-9, 34-41.
8 Daar was een goede en gegronde reden voor, namelijk, om het geloof van de zoon in de waarachtige God te beschermen door hem in de echt te verbinden met een medegelovige. „Slechte omgang verderft nuttige gewoonten” (1 Kor. 15:33, NW). Het intieme huwelijksleven van een gelovige met een ongelovige zou er toe kunnen leiden dat het geloof van de eerste in God verdorven zou worden en hij aldus geestelijk zou kunnen sterven en voor eeuwig vernietigd zou kunnen worden door de God aan wie hij ontrouw was geworden. Zijn huwelijkspartner zou hem, evenals Eva Adam, hiertoe kunnen brengen. Degenen die de regelingen voor het huwelijk hadden getroffen, zouden de oorzaak van dit droeve resultaat zijn geweest en zouden hiervoor de grondslag hebben gelegd. God voorzag dat het mogelijk, of liever gezegd, waarschijnlijk zo zou gaan, en daarom gaf hij zijn uitverkoren volk, de in de oudheid levende natie Israël, voordat hij hen in het land Kanaän bracht, onder andere de volgende wet, versta wel, wet en niet slechts raadgeving: „Gij moet geen huwelijksverbintenis met [de heidense bewoners] aangaan. Gij moet uw dochter niet aan zijn zoon geven, en zijn dochter moet gij niet voor uw zoon nemen. Want hij zal uw zoon er van afbrengen mij te volgen en zij zullen stellig andere goden dienen.” — Deut. 7:3, 4, NW.
9. Wat wil het zeggen loyaal te zijn jegens Jehovah met betrekking tot het uitkiezen van een huwelijkspartner en het voltrekken van een huwelijk?
9 De noodlottige geschiedenis van de Israëlieten nadat deze wet was uitgevaardigd, toont aan hoe nauwkeurig die waarschuwing en juist die wet was. „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen” (2 Kor. 6:14, NW). Ga dus theocratisch te werk en wees bij het uitkiezen van een huwelijkspartner voor u zelf, uw kind of vriend loyaal jegens Jehovah God. Word niet verantwoordelijk voor een geestelijke schipbreuk, door niet haastig en ontheocratisch uw handen op een huwelijkspartner voor wie dan ook te leggen, „noch wees een deelhebber aan de zonden van anderen; bewaar u zelf rein” (1 Tim. 5:22, NW). Het lid van de Nieuwe-Wereldmaatschappij dat is aangesteld om huwelijken in de Koninkrijkszaal of ergens anders te voltrekken, zoals in landen als de V.S. mogelijk is, dient op de vraag of hij het huwelijk van zulk een onder een ongelijk juk samengevoegd paar plechtig wil voltrekken, bij zijn geweten te rade te gaan. Besluit hij hiertoe, dan treedt hij slechts op als een overheidsambtenaar. In ieder geval heeft hij dan toch nog de gelegenheid uiteen te zetten welke huwelijksverantwoordelijkheden de wereldse persoon, die zich niet aan God heeft opgedragen, ten opzichte van een christen heeft en hij kan hem aanmoedigen evenals zijn partner een van Jehovah’s getuigen te worden.
10-12. (a) Welke gewoonten zijn er ontstaan in verband met bruidsschatten? (b) Door welke schriftuurlijke voorbeelden wordt aangetoond dat dit niet verkeerd is? (c) Doch wat zou wel verkeerd zijn, en waarom?
10 Abrahams huwelijksbemiddelaar bood het meisje Rebekka, haar broer en haar moeder veel kostbare geschenken aan, voordat hij Rebekka uit het ouderlijk huis nam en haar naar Izak bracht (Gen. 24:22, 30, 50-53). In sommige landen of bij sommige volken is de door de plaatselijke wet erkende gewoonte ontstaan, bruidsgeld te betalen voor een vrouw of een bruidsschat te geven. Bij enkele volken geven de ouders van de bruid de bruidsschat aan haar man, maar doorgaans geven de man of zijn ouders de bruidsschat als een gave of beloning aan de bruid of voor de bruid als vergoeding voor het huwelijk. Bij sommige stammen in Afrika wordt de door de vader van de bruid verlangde bruidsprijs, „lobóla” genoemd en uit geld, vee of uit beide bestaande, aan hem of zijn oudste broer, haar oom, gegeven. In sommige gevallen vereist de daar ter plaatse geldende wet zelfs dat deze lobola wordt gegeven, omdat anders het huwelijk niet geregistreerd zal worden bij de officiële instantie in het dorp.
11 Is dit in de grond van de zaak verkeerd? Neen. Izaks zoon Jakob werkte bij wijze van betaling veertien jaar lang voor zijn beide vrouwen Lea en Rachel bij hun vader Laban (Gen. 29:18-28). David, de reusachtige doder, betaalde tweehonderd voorhuiden van de vijandelijke Filistijnen voor zijn vrouw Michal, de dochter van koning Saul (1 Sam. 18:20-27). Zelfs Jezus Christus offerde zich op voor zijn „bruid,” de christelijke gemeente van 144.000 (Ef. 5:25). Jehovah gaf niets voor zijn „vrouw,” zijn heilige universele organisatie, omdat hij haar Maker is (Jes. 54:5). Men kan dus de vader terecht een bruidsprijs geven voor het verlies van zijn dochter, die door hem werd opgevoed en onderwezen. Wel verkeerd is het dat er van de bruidsprijs of lobola misbruik wordt gemaakt. Het is verkeerd, onchristelijk en ontheocratisch het niet als een compensatie te beschouwen, maar als een middel om munt te slaan uit zijn eigen kind of kinderen door een buitensporig hoge prijs te vragen, hetgeen met afpersing gelijk staat en waardoor moeilijkheden ontstaan.
12 God haat alle afpersers, ook zij die een te hoge lobola of bruidsprijs afpersen en daardoor hun eigen dochters tot koopwaar maken. Al dergelijke inhalige personen die beweren christenen te zijn, worden dientengevolge geëxcommuniceerd of uit de christelijke gemeente gesloten. Paulus zeide: „Nu schrijf ik u, u niet langer in gezelschap te mengen van iemand die een broeder genaamd is en die een hoereerder, een inhalig persoon, een afgodendienaar, smader, dronkaard of afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten. ’Verwijdert de goddeloze man uit uw midden’” (1 Kor. 5:11, 13, NW). De afperser neemt de omstandigheden niet in aanmerking, hij vraagt een onredelijk hoge prijs, welke meer is dan een billijke vergoeding voor het verlies van een dochter. Zijn gelddorst blijkt wel in het bijzonder wanneer een christen onmogelijk de buitensporig hoge prijs kan betalen waarop de vader staat en derhalve zijn dochter niet kan verwerven, en de vader haar uithuwelijkt aan een heiden die zich dit wel kan veroorloven. Hij toont hiermee geenszins liefde voor de broeders maar wel een schadelijke liefde voor geld. — 1 Tim. 6:10.
13. (a) Waarom dient een vader geen geld te aanvaarden van een wereldling voor een christelijke dochter? (b) Welke loopbaan kunnen zoons en dochters volgen wanneer de ouders schriftuurlijke regels schenden, en waarom?
13 Het is ontheocratisch enige bruidsprijs te aanvaarden van een wereldling die wil huwen met een christelijke dochter die zich aan God heeft opgedragen. Dit is flagrant in strijd met de uitdrukkelijke wet welke Jehovah aan Israël gaf, want door de dochter aldus in onderworpenheid te brengen aan een wereldling, die zich niet aan God heeft opgedragen, brengt men haar eeuwige welzijn in gevaar. Een broeder wordt daardoor op zijn minst ongeschikt voor bepaalde speciale dienstvoorrechten in de christelijke gemeente. Hij kan er echter evenmin voor uitgesloten worden, als een ouder die toestaat dat een zoon of dochter buiten de Nieuwe-Wereldmaatschappij huwt of als de betreffende zoon of dochter die ’buiten de Heer,’ buiten de waarheid, in het huwelijk treedt. Wel kunnen zulke personen niet in aanmerking komen voor het ambt van gemeente-opziener en ook kunnen zij geen dienaar in een geestelijk ambt zijn. Het is een armzalig soort gelovigen. Wanneer zoons of dochters hebben geweigerd aan heidense wereldlingen te worden uitgehuwelijkt, zijn zij niet in gebreke gebleven het gebod te gehoorzamen hun vader en moeder te eren, daar dezen er blijk van hebben gegeven niet „in eendracht met de Heer” te zijn, doordat zij een huwelijksverbintenis met de wereld wilden sluiten. De zich verzettende zonen en dochters trachten „in eendracht met de Heer” te blijven en dat is juist. — Ef. 6:1-4, NW.
14. (a) Wanneer zou het op zijn plaats zijn dat een christen voor een bruid betaalt? (b) Waarom wordt ouders echter de raad gegeven geen bruidsschat te vragen?
14 Dient een christen bruidsgeld te betalen? Ja, wanneer dat de heersende gewoonte is en hij of zijn ouders het gewenste meisje niet op een andere manier kunnen verkrijgen. Wanneer het geven van enkele geschenken naar het vermogen van degene die naar de hand van de bruid dingt, als een bewijs of teken van waardering voor en van toewijding aan de bruid wordt aanvaard, is het op zijn plaats. Het stelen van een bruid dient niet voor te komen. Wanneer zij uw christelijke standpunt niet begrijpen en u de bruid niet voor minder of gratis kunt krijgen, moet u betalen voor wat u wenst evenals u doorgaans betaalt voor dat wat u in de wereld koopt. Het misbruik dat van de bruidsprijs of lobola wordt gemaakt, maakt deze op zich zelf nog niet tot iets verkeerde. Paulus had als volle-tijd-bedienaar van het evangelie recht op ondersteuning van de door hem bediende gemeente, doch om zijn voorrecht niet te misbruiken en Gods goedkeuring niet te verliezen, nam hij die ook niet aan noch eiste hij ze. Wel nam hij een gave van de gemeente te Filippi aan (1 Kor. 9:6-18; Fil. 4:15-18). Paulus weigerde de Romeinse bestuurder Felix geld te geven, omdat hij zich niet tot omkoperij wilde verlagen doch alleen vrijgelaten wenste te worden omdat de gerechtigheid dit eiste (Hand. 24:26, 27). Christelijke ouders wordt daarom aangeraden geen bruidsprijs of bruidsschat te vragen ten einde zich er voor te behoeden deze wereld na te volgen, het voorrecht te misbruiken en geestelijke moeilijkheden te veroorzaken. Een ieder moet zich echter door zijn geweten laten leiden.
15. (a) Wat dient het gezichtspunt van een Afrikaanse christelijke vrouw te zijn in verband met een bruidsschat? (b) Wat dient er te worden gedaan wanneer een dorp registratie weigert omdat er geen bruidsgeld is betaald?
15 Wanneer de ongelovige echtgenoot van een christelijke vrouw een bruidsprijs verlangt voor hun dochter, heeft de vrouw in deze geen volledige zeggenschap, maar zij kan hem enkele voorstellen aan de hand doen. Ingeval christelijke bruiden door het betalen van bruidsgeld zijn verkregen, dienen zij zich niet trots of vernederd te gevoelen al naar gelang de grootte van het betaalde bruidsgeld. Geen enkele christelijke vrouw dient een andere te vernederen door haar er aan te herinneren dat zij een „goedkope” bruid is, en evenmin dient een christelijke echtgenoot zijn vrouw aldus te beschamen. Hij heeft het goddelijke bevel ontvangen om zijn vrouw en zij om hem lief te hebben (Ef. 5:25, 28-33; Titus 2:4). Wanneer wij de broeders en zusters liefhebben, zullen wij ons niet op zulk een onverstandige wijze met elkaar vergelijken of elkaar zulke verwijten maken. Het aantal vrouwen dat zonder betaling van een bruidsprijs is verkregen, overtreft steeds meer het aantal waarvoor dit wel betaald moest worden, doch dit grote aantal vrouwen dient hierom niet te worden gesmaad. Mocht een dorpsambtenaar in Afrika een huwelijk niet willen registreren omdat er geen lobola of bruidsprijs is betaald, dan dient het echtpaar zich hierover geen zorgen te maken. Zij kunnen en dienen het huwelijk bij hun plaatselijke gemeente te laten registreren. Het is in het bijzonder van belang dat het getrouwde paar ten opzichte van de Nieuwe-Wereldmaatschappij in een goede positie staat.
GEEN PROEFHUWELIJK, MAAR EEN REINE VERLOVING
16. (a) Hoe duurzaam is een huwelijk dat op bruidsgeld is gebaseerd? (b) Wat mag derhalve de vader van de bruid niet doen, uitgezonderd onder welke omstandigheden?
16 Aanvaardt een ouder het bruidsgeld en huwelijkt hij zijn dochter uit, dan is het daaruit voortvloeiende huwelijk van blijvende aard. Alleen ingeval de bruid overspelig blijkt te zijn en haar vrouwelijke verplichtingen schendt, kan het huwelijk ongedaan worden gemaakt, maar niet omdat haar echtgenoot niet langer tevreden is, besluit zich van het meisje te ontdoen, haar naar haar vader terugzendt en eist dat het door hem betaalde bruidsgeld wordt teruggegeven. Volgens de wet van Gods Woord kan het huwelijk niet ongedaan gemaakt worden doordat het meisje gewoon wordt teruggenomen en de bruidsprijs wordt teruggegeven. Een christelijke vader is daarom niet vrij zijn dochter wederom, al dan niet voor een lobola of bruidsprijs, aan een andere man uit te huwelijken. Zou hij dit wel doen, dan zou dit er op neerkomen dat hij zijn dochter overspel laat bedrijven, tenzij natuurlijk haar echtgenoot, die haar heeft weggezonden, ondertussen hertrouwd is, seksuele gemeenschap heeft gehad met een andere vrouw of is gestorven.
17, 18. (a) Wanneer mag een man pas gemeenschap hebben met een vrouw wanneer niet direct al het bruidsgeld wordt betaald? (b) Hoe maakte Gods wet een onderscheid tussen maagden die waren verloofd en hen die dit niet waren? (c) Wat voor gevolgen heeft het wanneer men een maagd schendt, en waarom?
17 Een man mag niet overeenkomen een bepaalde bruidsprijs te betalen of bruidsschat te schenken, er dan een gedeelte van betalen en zich vervolgens gemachtigd gevoelen zijn toekomstige bruid mee te nemen, geslachtsgemeenschap met haar te hebben en een proefhuwelijk met haar aan te gaan. Hij bezit volgens Gods wet niet het recht haar, wanneer hij niet tevreden is, terug te sturen, om dan de gedeeltelijke betaling van de bruidsprijs terug te krijgen. Totdat hij zijn bruidsschat geheel heeft betaald, heeft hij niet het recht, geslachtsgemeenschap met haar te hebben. Hij is slechts met haar verloofd, en wanneer hij tijdens deze verloving seksuele gemeenschap met haar heeft, schendt hij haar en bedrijft hij onzedelijkheid of hoererij. Een aan een Israëliet ten huwelijk beloofd meisje in het Israël uit de oudheid, werd beschouwd aan hem geheiligd te zijn en zij werd op dezelfde wijze behandeld als getrouwde vrouwen. Zij werd anders behandeld dan een niet verloofde maagd die betrekkingen met een man had. „Ingeval een man een maagd die niet is verloofd, zou verleiden en hij met haar gemeenschap heeft gehad, dient hij haar zonder mankeren voor de koopprijs tot vrouw te nemen. Indien haar vader botweg weigert haar aan hem te geven, dient hij het geld te betalen ten bedrage van de koopprijs voor maagden.” — Ex. 22:16, 17, NW; Deut. 22:28, 29.
18 Dit gebeurde echter niet met een meisje dat verloofd was: „Ingeval een man een maagdelijk meisje dat met een man is verloofd, in de stad heeft ontmoet en gemeenschap met haar heeft gehad, moet gij hen beiden naar de poort van die stad brengen en hen stenigen en zij moeten sterven, het meisje omdat zij niet in de stad heeft geschreeuwd en de man omdat hij [wie?] de vrouw van zijn naaste heeft vernederd” (Deut. 22:23, 24, NW). Toen dus de maagd Maria tijdens haar verloving met Jozef zwanger werd bevonden, wilde hij haar wegdoen of zich heimelijk van haar laten scheiden ten einde te voorkomen dat zij als een ontrouwe verloofde maagd werd gestenigd (Matth. 1:18, 19). In Mexico en Singapore kan een huwelijk worden teniet gedaan wanneer er wordt bevonden dat de vrouw zich tijdens haar verloving onzedelijk heeft gedragen. Het is voor een man geen zuivere, christelijke stap tot een huwelijk te komen, door een maagd te verleiden, haar maagdelijkheid te schenden en haar aldus het gevoel te geven dat zij verplicht is hem te huwen. De schender en eveneens de maagd wanneer zij er hartstochtelijk in heeft toegestemd, kunnen om deze reden uit de christelijke gemeente worden gesloten.
19, 20. (a) Waarom mogen verloofde personen geen geslachtsgemeenschap met elkaar hebben, en welke verantwoordelijkheid rust er in verband hiermede op de ouders? (b) Hoe dient de gemeente op te treden wanneer er hoererij wordt bedreven, en wanneer alleen kan daarna van zulken het huwelijk op religieuze wijze worden voltrokken?
19 Het is voor de verloofde jongen en het verloofde meisje onwettig tijdens de verloving seksuele gemeenschap met elkaar te hebben, omdat het huwelijk nog niet wettelijk is gesloten en er nog niet is afgekondigd dat het paar man en vrouw is en de volledige huwelijksvoorrechten bezit. Het maakt niets uit of zij de geslachtsdaad slechts tot zich zelf beperken, het blijft nog steeds morele onreinheid, hoererij. Men neemt zich de vrijheid iets te doen waartoe men geen wettelijke volmacht heeft verworven. Het is gebrek aan zelfbeheersing in de seksuele behoefte, een losbandig gedrag van de zijde van het verloofde paar, en daarom een werk van het vlees dat strijdt tegen de geest. Wanneer ouders dit toestaan of zelfs steunen en er regelingen voor treffen, zijn zij misdadig en schieten te kort in hun theocratische plichten. Dit is een gegronde reden om het verloofde paar wegens het bedrijven van hoererij uit de gemeenschap te sluiten of er nu zwangerschap volgt of niet, en eveneens de ouders omdat zij hoererij goedkeurend door de vingers hebben gezien en ondersteund. — 2 Petr. 1:6; Gal. 5:19-21.
20 De persoon die is aangesteld om de huwelijken in de gemeente te voltrekken, kan zulk een onrein, uitgesloten verloofd paar niet in de echt verenigen. Het is voor deze immorelen een geestelijk heilzame stap hun zonde aan God en daarna aan het gemeentecomité te belijden, hun berouw tot uitdrukking te brengen en hiervan blijk te geven door verder geen onreine verhoudingen met elkaar te hebben en zich te onderwerpen aan de door het gemeentecomité gestelde vereisten voor de proeftijd, voordat er tussen hen een religieus huwelijk voltrokken kan worden.
21. Wat kunnen de ouders niet toestaan ten einde jonge personen er voor te vrijwaren dat zij aan hoererij worden blootgesteld?
21 Het strijdt daarom met het gezonde verstand wanneer ouders een dochter van vijftien of zestien jaar toestaan of zelfs aanmoedigen ver van huis weg te gaan, een betrekking te krijgen en een kamer te huren om alleen maar in de buurt te zijn van haar verloofde. Het is een uitnodiging tot hoererij wanneer de ouders toestaan dat een nog niet getrouwd stel een week of veertien dagen een vakantie of fietstocht gaan maken of uit kamperen gaan. Wanneer de twee vakantiegangers aldus met elkaar op stap gaan, komen zij in verzoeking, hetgeen tot hoererij kan leiden, wat dan ook dikwijls gebeurt. De apostel Paulus zegt: „Houdt u zelf vrij van elke vorm van goddeloosheid.” — 1 Thess. 5:22, NW.
22. Wanneer is de verzoeking bijzonder groot om niet in eendracht met de Heer te trouwen, maar welke verantwoordelijkheid en schuld komt daardoor op iemand te rusten?
22 Een ieder is verplicht nauwlettend de goddelijke raad op te volgen, slechts te trouwen binnen de rijen van het aan Jehovah God toegewijde volk, waarvan de leden getrouwe volgelingen van zijn Zoon Jezus Christus zijn. Waar meer meisjes zijn dan huwbare broeders, bestaat er de verleiding hen aan wereldse personen uit te huwelijken, alleen maar om een echtgenoot te krijgen of om de ouders van een last te ontheffen. Wanneer er daarentegen minder huwbare meisjes zijn dan broeders, bestaat er de hartstochtelijke drang Gods wet en waarschuwing in de wind te slaan en ’buiten in eendracht met de Heer,’ of buiten de Nieuwe-Wereldmaatschappij, te huwen. Een ieder die dit doet of regelingen treft dat een ander zo zal handelen, moet voor het aangezicht van de God die het zuivere, theocratische huwelijk heeft ingesteld, de verantwoordelijkheid hiervoor op zich nemen en eveneens de schuld voor alle kwade gevolgen die uit zulk een ongelijke samenvoeging voortvloeien.
23. (a) Welke stappen dienen er te worden gedaan ten einde een gelukkig, theocratisch huwelijk te verzekeren? (b) Hoe dient het huwelijk te worden gehouden nadat men het eenmaal is aangegaan?
23 Daar er aan de plechtige regeling van het huwelijk zoveel ernstige zaken zijn verbonden, dient een ieder de achtergrond van zijn aanstaande grondig na te gaan en dan vast te stellen of het theocratisch zou zijn of tot een gelukkige band zou leiden een huwelijksaanzoek te doen of te aanvaarden. Wanneer men elkaar eenmaal heeft beloofd te huwen, dient men het rein te houden door zich moreel zuiver te gedragen opdat men zich onbesmet aan de partner kan aanbieden, zoals in het geval van Jezus en zijn bruid: „Opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen voorstellen, zonder een vlek of een rimpel of iets dergelijks, maar opdat ze heilig en smetteloos zou zijn.” — Ef. 5:27, NW.