„Een voortreffelijke vrouw” spreidt loyale liefde ten toon
„Iedereen in de poort van mijn volk weet dat gij een voortreffelijke vrouw zijt.” — Ruth 3:11.
1, 2. Welke middernachtelijke ontmoeting krijgt onze aandacht, en welke vragen worden erdoor opgeworpen?
DE DUISTERNIS van de nacht is ingevallen en een stille rust is op Bethlehem, in Juda, en het omringende land neergedaald. Op een dorsvloer op een van de velden ligt een bejaarde man te slapen. Maar zie! Daar komt stilletjes een jonge vrouw aangelopen, die zijn dek enigszins oplicht en gaat liggen. Hij wordt wakker, treft haar aan zijn voeteneind aan en vraagt: „Wie zijt gij?” Haar antwoord? „Ik ben Ruth, uw slavin.” Zij is met een speciale en bijzonder edele bedoeling bij hem gekomen. In het vervolg van het gesprek erkent hij haar deugd ook door op te merken: „Iedereen in de poort van mijn volk weet dat gij een voortreffelijke vrouw zijt.” — Ruth 3:9-11.
2 Wat heeft tot deze ongewone middernachtelijke ontmoeting geleid? Wie is deze vrouw eigenlijk? En wat is de identiteit van de bejaarde man? Waarom zegt hij dat zij als „een voortreffelijke vrouw” bekendstaat? Welke eigenschappen legt zij aan de dag? Als wij over dit ongewone nachtelijke tafereel nadenken, vervullen deze en andere vragen onze geest.
3. (a) Welk bijbelboek gaan wij nu beschouwen? (b) Wanneer en door wie werd dit bijbelse verslag geschreven, en waarop legt het de nadruk?
3 Het door God geïnspireerde verslag dat wij nu gaan beschouwen, en dat waarschijnlijk in Davids tijd (omstreeks 1090 v.G.T.) door de Hebreeuwse profeet Samuël werd geschreven, is uniek doordat het, samen met nog slechts één ander bijbelboek, de naam van een vrouw draagt. (Het andere bijbelboek is Esther.) Hoewel sommigen het boek Ruth als een ontroerend liefdesverhaal beschouwen, is het veel meer dan dat. Het verslag legt de nadruk op het voornemen van Jehovah God een Koninkrijkserfgenaam voort te brengen, namelijk de langverwachte Messías. Bovendien verheerlijkt het Gods liefderijke goedheid. — Gen. 3:15; Ruth 2:20; 4:17-22.a
TEGENSPOED SLAAT TOE!
4. In welke tijdsperiode deden de gebeurtenissen die in het boek Ruth worden vermeld, zich voor?
4 De gebeurtenissen die in dit verslag worden verhaald, deden zich voor in „de dagen waarin de rechters rechtspraken” in Israël. Ze moeten zich in het begin van die periode hebben voorgedaan, want de man die wij bij Ruth op de dorsvloer zagen, was Boaz, de zoon van Rachab uit Jozua’s tijd (Ruth 1:1; Joz. 2:1, 2; Matth. 1:5). Wanneer dit intrigerende verhaal zich ontvouwt, zal het een periode van ongeveer 11 jaar beslaan, vermoedelijk omstreeks 1300 v.G.T.
5. Welke omstandigheden en welk besef brengen Elimelech ertoe met zijn gezin naar Moab te trekken, en houdt dit enig verband met christelijke verantwoordelijkheden?
5 Er is in het land Juda een hongersnood ontstaan die ook Bethlehem (of Efratha) in zijn greep houdt. Vooral het gezin van een bepaalde man, Elimelech, wordt door tegenspoed getroffen. In het besef dat hij de zijnen van de noodzakelijke levensbehoeften moet voorzien, gaat hij vastberaden tot handelen over. Het duurt niet lang of men kan Elimelech, zijn vrouw Naomi en hun twee zonen Machlon en Chiljon de rivier de Jordaan zien overtrekken. Deze Efrathieten worden inwonende vreemdelingen in Moab, een land gelegen op een plateau ten oosten van de Dode Zee en ten zuiden van de rivier de Arnon. — Ruth 1:1, 2; vergelijk 1 Timótheüs 5:8.
6. Beschrijf de omstandigheden waardoor Naomi, Ruth en Orpa eenzaam achterblijven.
6 Na verloop van tijd sterft Elimelech, waardoor Naomi als een ouder wordende weduwe achterblijft. Later trouwen hun twee zonen met Moabitische vrouwen. Machlon trouwt met Ruth, terwijl Chiljon Orpa tot vrouw neemt (Ruth 1:4, 5; 4:10). Er verstrijken ongeveer 10 jaar, en dan slaat er opnieuw rampspoed toe. Beide zonen van Naomi sterven, kinderloos wel te verstaan. Nu zijn alle drie de vrouwen eenzaam achtergelaten, en het weduwschap, na een geliefde in de dood verloren te hebben, is beslist moeilijk te dragen.
7. Vooral welke mogelijkheid schijnt voor de weduwe Naomi erg klein te zijn?
7 Vooral Naomi is erg bedroefd. Zij is een Judese en is op de hoogte van de speciale sterfbedzegen die de patriarch Jakob over zijn zoon Juda had uitgesproken met de woorden: „De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren.” Deze Silo zal de koninklijke scepter dragen — ja, hij zal de Messías zijn, Abrahams Zaad door bemiddeling van wie alle geslachten van de aarde zich zullen zegenen. Welnu, het is voor vrouwen van Juda mogelijk een zoon voort te brengen die een voorvader van die Gezalfde zal zijn! Maar Naomi’s zonen zijn kinderloos gestorven, en zij is de leeftijd om kinderen te baren, reeds gepasseerd. De mogelijkheid dat Naomi en haar gezin tot de Messiaanse geslachtslijn zullen bijdragen, is inderdaad erg klein. — Ruth 1:3-5; Gen. 22:17, 18; 49:10, 33.
8. Welke factoren brengen Naomi ertoe ondanks mogelijke gevaren onderweg, naar Juda terug te keren?
8 Toch is er op zijn minst een straaltje hoop dat er iets goeds in het verschiet ligt. Naomi heeft gehoord, misschien van enkele reizende Hebreeuwse kooplieden, dat Jehovah „zijn aandacht op zijn volk [heeft] gericht door hun brood te geven”. Ja, de hongersnood is geëindigd, en met Gods zegen is er weer brood in Juda, gezond voedsel in Bethlehem, het „huis des broods”. Het duurt niet lang of men ziet de drie eenzaam achtergelaten vrouwen „op de weg [lopen] om naar het land van Juda” te gaan. Dit is geen gemakkelijke reis, want zij moeten door gebieden trekken die gewoonlijk onveilig worden gemaakt door dieven en niets ontziende mannen. Maar Naomi’s toewijding aan Jehovah God en een hunkerend verlangen om bij zijn volk te zijn, sporen haar ertoe aan ondanks alle gevaren die zij op hun weg kunnen tegenkomen, verder te trekken. — Ruth 1:6, 7.
EEN TIJD OM EEN BESLISSING TE NEMEN
9. Waarom zegt Naomi tot Ruth en Orpa dat zij „ieder naar het huis van haar moeder” moeten terugkeren?
9 Zullen de jonge weduwen alleen maar uit beleefdheid handelen door hun bejaarde schoonmoeder slechts tot Moabs grens met Israël te vergezellen? Of zullen zij verder meegaan? Laten wij eens zien. Onderweg op een bepaald punt aangekomen, zegt Naomi: „Gaat heen, keert terug, ieder naar het huis van haar moeder” (Ruth 1:8). Waarom „haar moeder” wanneer op zijn minst Ruths vader nog in leven is? (Ruth 2:11) Welnu, het is voor een bejaarde vrouw voor de hand liggend zo’n opmerking tegen jongere vrouwen te maken, en in tegenstelling tot hun behoeftige schoonmoeder hadden hun respectieve moeders een goed ingericht huis. In ieder geval zou moederlijke genegenheid bijzonder vertroostend zijn voor een bedroefde dochter.
10. Met welke hoop is Naomi bereid haar schoondochters weg te sturen?
10 Luister nu als Naomi vervolgt met te zeggen: „Moge Jehovah liefderijke goedheid jegens u betrachten, net zoals gij die hebt betracht jegens de mannen die nu gestorven zijn en jegens mij. Moge Jehovah u een schenking doen, en vindt een rustplaats, ieder in het huis van haar man” (Ruth 1:8, 9). De twee Moabitische vrouwen hebben liefderijke goedheid, of loyale liefde, jegens Naomi en hun overleden echtgenoten ten toon gespreid. Zij zijn niet als Esau’s Hethitische vrouwen geweest, die „een bron van bitterheid des geestes voor Isaäk en Rebekka” waren (Gen. 26:34, 35). Nu Naomi zelf van goederen beroofd is, kan zij slechts naar God opzien als degene die haar schoondochters kan belonen. En zij is bereid hen weg te zenden met de hoop dat Jehovah beide jonge vrouwen de rust en vertroosting zal geven die met het hebben van een man en een tehuis gepaard gaan, aangezien zij dan van de droevige omstandigheden van het weduwschap bevrijd zullen zijn.
11. (a) Waarom was het voor Ruth en Orpa klaarblijkelijk moeilijk om van Naomi te scheiden, en onthult dit iets over gezinsverhoudingen onder christenen in deze tijd? (b) Bestaat er voor Ruth en Orpa veel kans dat zij zullen hertrouwen als zij bij Naomi blijven? Waarom antwoordt u aldus?
11 Maar Ruth en Orpa gaan niet weg. Wanneer Naomi hen kust, beginnen zij ’hun stem te verheffen en te wenen’. Zij is klaarblijkelijk een vriendelijke, liefdevolle schoonmoeder, van wie deze vrouwen moeilijk kunnen scheiden. (Ruth 1:8-10; vergelijk Handelingen 20:36-38.) Naomi dringt echter aan, waarbij zij met hen redeneert: „Heb ik dan nog zonen in mijn inwendige delen, en zullen die uw mannen moeten worden? Keert terug, mijn dochters, gaat heen, want ik ben te oud geworden om nog aan man te gaan behoren. Indien ik had gezegd dat ik ook hoop had dat ik vannacht stellig aan een man zou gaan behoren en ook stellig zonen zou baren, zoudt gij op hen blijven wachten, totdat zij konden opgroeien? Zoudt gij u ter wille van hen afgezonderd houden, zodat gij niet aan een man gaat behoren?” Ja, zelfs indien Naomi’s dode zonen door nieuwe zonen vervangen zouden worden en dezen zouden opgroeien, zouden deze jonge vrouwen zich er dan van weerhouden intussen met iemand anders te trouwen? Het zou onredelijk zijn dit te denken. Als Moabitische vrouwen waren hun vooruitzichten om een man in Juda te trouwen en vervolgens een gezin groot te brengen trouwens erg klein. — Ruth 1:11-13.
12, 13. Hoe worden Ruth en Orpa op de proef gesteld, en welke beslissing neemt Orpa?
12 „Neen, mijn dochters”, vervolgt Naomi, „want het is mij zeer bitter om u, dat de hand van Jehovah tegen mij is uitgegaan” (Ruth 1:13). Naomi beschuldigt God niet van kwaaddoen; wat hij ook doet of toelaat, moet beslist goed zijn (Spr. 19:3). Maar zij is bedroefd omwille van haar schoondochters. En voor hen is nu de tijd gekomen om een beslissing te nemen. Zullen zij onzelfzuchtig met Naomi meegaan? Hun motieven en banden van trouw worden op de proef gesteld.
13 Orpa neemt haar beslissing. Onder tranen kust zij haar schoonmoeder en gaat weg. „Zie!” zegt Naomi tot Ruth. „Uw schoonzuster, die weduwe is geworden, is naar haar volk en haar goden teruggekeerd. Keer met uw tot weduwe gemaakte schoonzuster terug” (Ruth 1:14, 15). Ja, Orpa keerde naar haar volk en „haar goden” terug. Zowel zij als Ruth waren onder het „volk van Kamos” opgegroeid en zij waren misschien zelfs wel getuige geweest van de afschuwelijke kinderoffers waarmee de aanbidding van die Moabitische valse god gepaard ging. Orpa gaat naar dat alles terug! — Num. 21:29; 2 Kon. 3:26, 27.
14. Hoe uit Ruth zich tegenover Naomi, en welke beslissing neemt de Moabitische derhalve?
14 Ruth echter niet. „Smeek mij niet dringend om u te verlaten, om terug te keren en u niet te vergezellen”, zegt zij, „want waarheen gij gaat, zal ik gaan, en waar gij de nacht doorbrengt, zal ik de nacht doorbrengen. Uw volk zal mijn volk zijn, en uw God mijn God. Waar gij sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden.” Hier voegt de Moabitische voor het aangezicht van God nog een eed aan toe, met de woorden: „Moge Jehovah zo met mij doen en daaraan toevoegen indien iets anders dan de dood scheiding zou maken tussen mij en u.” Wat een ontroerende betuiging van loyale liefde! Het is eigenlijk veel meer dan dat. Ruth heeft een leven van dienst voor Jehovah gekozen, en Naomi’s volk — degenen die in een verbondsverhouding tot de ware God staan — zal haar volk zijn. De Moabitische is vastbesloten Jehovah getrouw te dienen. Daarom doet Naomi er geen verdere moeite voor de jonge vrouw weg te zenden. — Ruth 1:16-18.
15. (a) Hoe heeft Ruth tot dusver loyale liefde ten toon gespreid? (b) Hoe kunnen wij voordeel trekken van de beslissingen van Ruth en Orpa?
15 Wanneer de bejaarde Judese vrouw en de jongere Moabitische zijde aan zijde hun moeilijke tocht hervatten, zijn wij in de gelegenheid om over de ontroerende taferelen waarvan wij zo juist getuige zijn geweest, na te denken. Orpa heeft aan eigenbelang toegegeven. Welke vorderingen zij ook gemaakt mag hebben om meer over Jehovah te vernemen, dit heeft niet voldoende voor haar betekend om haar ervan te weerhouden naar haar volk en „haar goden” terug te keren. Indien Ruth zelfzuchtig naar haar geboorteland had verlangd, had ook zij terug kunnen keren. (Vergelijk Hebreeën 11:15.) Maar deze jeugdige Moabitische spreidt een loyale liefde ten toon, niet slechts voor de bejaarde Naomi, maar vooral voor Jehovah. Zij legt een zelfopofferende geest aan de dag en vastberadenheid om de ware God in geloof te dienen. Wanneer wij deze tegengestelde beslissingen beschouwen, worden ook wij ertoe aangemoedigd niet ’terug te deinzen, wat tot vernietiging leidt’, maar ’geloof te hebben, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt’. — Hebr. 10:38, 39.
BETHLEHEM IN OPSCHUDDING!
16. Waarom blijven de vrouwen van Bethlehem vragen: „Is dat Naomi?”
16 Ten slotte bereiken de twee vrouwen hun bestemming, Bethlehem. Hun aanwezigheid brengt de gehele stad in opschudding. „Is dat Naomi?” blijven de vrouwen vragen. De jaren hebben hun tol geëist. De vrouwen merken beslist op hoe deze eens opgewekte vrouw door droefheid en smart is overmand. Welnu, haar antwoord wijst inderdaad duidelijk op hartzeer!
17. Wat is de betekenis van Naomi’s opmerking: ’Noemt mij niet Naomi, maar Mara’?
17 „Noemt mij niet Naomi [mijn aangenaamheid]”, zegt zij. „Noemt mij Mara [bitter], want de Almachtige heeft het mij zeer bitter gemaakt. Vol [met een echtgenoot en twee zonen] ben ik heengegaan, en met lege handen heeft Jehovah mij doen terugkeren. Waarom zoudt gij mij Naomi noemen, wanneer het Jehovah is die mij heeft vernederd en de Almachtige die mij rampspoed heeft aangedaan?” (Ruth 1:19-21) O, Naomi is bereid om datgene wat God toelaat te aanvaarden, maar zij heeft klaarblijkelijk het gevoel dat Jehovah tegen haar gekant is. (Ruth 1:13; vergelijk 1 Samuël 3:18.) In dagen waarin een vruchtbare schoot als een goddelijke zegen en onvruchtbaarheid als een vloek wordt beschouwd, is het ongetwijfeld een vernedering voor een vrouw geen levende nakomelingen te hebben. En welke hoop kan Naomi nu koesteren tot de geslachtslijn van de Messías bij te dragen?
EEN NEDERIGE ARENLEESTER VINDT GUNST
18. Wat houdt het voor Ruth in aren te lezen, en op wiens veld komt zij „bij toeval” terecht?
18 Naomi en Ruth zijn „bij het begin van de gerstoogst”, in de vroege lente, in Bethlehem aangekomen (Ruth 1:22). Als een ijverige vrouw, die bereid is dienst te verrichten, gaat Ruth, met Naomi’s toestemming, op pad en begint zij achter de oogsters aan op de korenvelden aren te lezen. Zij weet dat arenlezen Jehovah’s liefdevolle voorziening voor de armen en ellendigen, alsook voor de inwonende vreemdeling, de vaderloze jongen en de weduwe is. In Israël wordt het hun toegestaan elk deel van de oogst bijeen te brengen of te lezen dat de oogsters onopzettelijk of moedwillig hebben achtergelaten (Lev. 19:9, 10; Deut. 24:19-21). Hoewel Ruth het recht heeft om aren te lezen, verzoekt zij dit nederig en wordt het haar toegestaan dit op een bepaald veld te doen. Klaarblijkelijk heeft Jehovah echter de hand in deze kwestie, want „bij toeval” komt zij „op het stuk veld terecht dat aan Boaz behoorde.” — Ruth 2:3.
19, 20. (a) Wie is Boaz? (b) Waarom kan er worden gezegd dat Ruth geen verwende vrouw is?
19 Kijk! Boaz komt eraan. Hij is „een zeer vermogend man”, de zoon van Salmon en Rachab. Ja, Boaz is een Judeeër. Hij is niet alleen een zorgzame meester, die door zijn werkers zeer wordt gerespecteerd, maar hij is ook een godvruchtige aanbidder van de ware God, want hij begroet de oogsters met de woorden: „Jehovah zij met u”, waarop zij antwoorden: „Jehovah zegene u.” — Ruth 2:1-4.
20 Van de jongeman die over de oogsters gesteld is, verneemt Boaz dat Ruth de Moabitische is die onlangs met Naomi naar Bethlehem is gekomen. Na toestemming verkregen te hebben, had zij gedurende de ochtendkoelte aan één stuk door gewerkt totdat de zon hoog aan de hemel stond, terwijl zij de hitte zonder te klagen had verduurd. Alleen nu zat zij eventjes in het huis, blijkbaar slechts een hut die voor de oogsters was opgericht. Ruth is beslist geen verwende vrouw! — Ruth 2:5-7.
21. Wat in verband met Ruth maakt indruk op Boaz, en kunnen christelijke vrouwen hier ook conclusies uit trekken?
21 Later spoort Boaz Ruth ertoe aan niet op een ander veld aren te gaan lezen maar dicht bij zijn jonge vrouwen te blijven, die klaarblijkelijk zijn oogsters volgden en het gemaaide koren tot schoven bonden. Boaz heeft de jongemannen geboden haar niet aan te raken, en zij mag uit de watervaten drinken die zij hebben gevuld. Intens dankbaar buigt Ruth zich ter aarde en valt nederig op haar aangezicht, terwijl zij vraagt: „Hoe komt het dat ik gunst in uw ogen heb gevonden, zodat er notitie van mij wordt genomen, terwijl ik toch een buitenlandse ben?” Welnu, Boaz tracht niet haar genegenheid te winnen om daardoor de vrije loop te laten aan de fantasieën van een oude man. Integendeel, hij heeft gehoord hoe de Moabitische haar vader, moeder en geboorteland heeft verlaten om bij haar bejaarde schoonmoeder te blijven. Klaarblijkelijk onder de indruk van Ruths loyale liefde en nederigheid, wordt hij ertoe bewogen te zeggen: „Moge Jehovah uw handelwijze belonen, en moogt gij een volmaakt loon krijgen van Jehovah, de God van Israël, onder wiens [beschermende] vleugels gij toevlucht zijt komen zoeken.” Zoals Ruth erkent, heeft Boaz haar beslist vertroost en geruststellend toegesproken. — Ruth 2:8-13; Ps. 91:2, 4.
22, 23. (a) Hoe handelt Boaz edelmoedig jegens Ruth? (b) In welk opzicht treden Ruths ijver en onzelfzuchtigheid aan het licht?
22 Als het etenstijd voor de oogsters is geworden, zegt Boaz tot Ruth: „Treed naderbij, hierheen, en gij moet wat van het brood eten en uw stuk in de azijn [„zure wijn”] dopen.” Wat verfrissend gedurende de hitte van de dag! Boaz biedt Ruth geroosterd koren aan, waarvan zij tot verzadiging eet en nog iets overhoudt. — Ruth 2:14; vergelijk The New English Bible.
23 Dan is het weer werktijd. In een edelmoedige geest zegt Boaz tot zijn jonge mannen dat zij Ruth „ook . . . tussen de afgesneden aren” moeten laten lezen. Hij gelast hen zelfs „enkele aren voor haar uit de bundels te trekken” en ze te laten liggen zodat zij ze kan oprapen. Het wordt avond, en Ruth is er nog steeds druk mee bezig datgene wat zij heeft bijeengeraapt, ’uit te kloppen’ of te dorsen. Door een stok of vlegel te gebruiken om het op de grond uitgespreide koren met de hand te slaan, kan men de gerst van de halmen en het kaf ontdoen. Welnu, die dag heeft Ruth „ongeveer een efa” (gelijkstaand aan 22 liter) gerst bijeengegaard! Dit neemt zij mee naar huis, naar Bethlehem. Onzelfzuchtig haalt Ruth ook het voedsel te voorschijn dat zij eerder op die dag van de maaltijd had overgehouden, en geeft dit aan haar behoeftige schoonmoeder. — Ruth 2:14-18.
24. (a) Waarom wekt het geen verbazing dat men Ruth als „een voortreffelijke vrouw” beschouwt? (b) Waarom is Ruth dus een voortreffelijk voorbeeld voor alle godvruchtige vrouwen?
24 Opnieuw spreidt Ruth loyale liefde jegens Naomi ten toon. Voeg hierbij de liefde van de jonge vrouw voor Jehovah, haar ijver en haar nederigheid, en het wekt geen verbazing dat men haar als „een voortreffelijke vrouw” beschouwt (Ruth 3:11). Ruth eet beslist niet „het brood der luiheid”, en als gevolg van haar harde werk heeft zij iets wat zij met een behoeftige kan delen (Spr. 31:27, 31; Ef. 4:28). En door de verantwoordelijkheid voor haar bejaarde, alleenstaande schoonmoeder op zich te nemen, kent de Moabitische stellig het geluk dat uit geven voortspruit (Hand. 20:35; 1 Tim. 5:3-8). Ruth is inderdaad een voortreffelijk voorbeeld voor alle godvruchtige vrouwen.
[Voetnoten]
a Gelieve voor een bespreking van de profetische betekenis van het boek Ruth De Wachttoren van 1 mei 1972, blz. 268-281, en het boek Preservation, blz. 169-335, in 1932 door het Wachttorengenootschap uitgegeven, te raadplegen.
[Illustratie op blz. 12]
Ruth zegt dringend tot Naomi: ’Smeek mij niet u te verlaten, want waarheen u gaat, zal ook ik gaan’