Een bezoek aan Salomo’s tempel
IEDER jaar opnieuw vinden grote mensenmenigten het zeer waardevol beroemde gebouwen der wereld te bezoeken. Doordat het Empire State Building van de stad New York ’s mensen hoogste bouwwerk is, neemt het toeristisch een zeer belangrijke plaats in, vooral wegens het uitzicht dat men er op een heldere dag vanaf de 102de verdieping heeft. Ook Londens Westminster Abbey en de St. Pieter te Rome trekken met het oog op de religieuze en historische achtergrond van deze gebouwen vele bezoekers. Op grond van patriottische gevoelens voelen velen zich tot nationale hoofdsteden, heilige plaatsen en monumenten aangetrokken. Verder vormt ook de Taj-Mahal te Agra wegens zijn reputatie een van ’s werelds schitterendste gebouwen te zijn, voor reizigers in de oriënt een geliefde trekpleister.
Het huis van Jehovah dat lang geleden door koning Salomo te Jeruzalem werd opgericht, is voor ons echter veel belangwekkender dan een van de hierboven genoemde gebouwen. Deze tempel, die voornamelijk van kalksteen en cederhout was vervaardigd en met goud en kostbare juwelen was versierd, was ongetwijfeld een van de schitterendste en kostbaarste gebouwen die ooit door mensen zijn opgetrokken, hetgeen niet te verwonderen is wanneer wij bedenken dat er in goud en zilver meer dan 19 miljard gulden voor de bouw ervan werd bijgedragen. Hoewel dit bouwwerk 2565 jaar geleden werd vernietigd, kunnen wij er met behulp van het bijbelse bericht en onze verbeeldingskracht in onze gemakkelijke stoel een bezoek aan brengen. — 1 Kron. 22:14.
Waaraan was het te danken dat Salomo’s tempel zo’n opmerkenswaardig bouwwerk was? Niet slechts aan de letterlijke schoonheid en kostbaarheid ervan, maar in de eerste plaats aan het feit dat Jehovah God er zelf de architect van was. Koning David ontving, zoals ons wordt gezegd, „het bouwkundige plan van alles . . . door inspiratie”, waarna hij het aan zijn zoon Salomo gaf. Deze tempel is in de tweede plaats zo opmerkenswaardig omdat hij aan de aanbidding van de ene ware God Jehovah was opgedragen, en in de derde plaats wegens de profetische betekenis ervan. Er werd een veel heerlijker geestelijke tempel door voorschaduwd, een tempel die op de hemelse berg Sion staat en is samengesteld uit Jezus Christus en zijn gemeente van 144.000 leden, „de losgekochten van de aarde”. — 1 Kron. 28:11-19, NW; 2 Kron. 7:12; 1 Petr. 2:4-6; Openb. 14:1, 3.
DE BOUW VAN DE TEMPEL
Van de tempels die te Jeruzalem werden gebouwd, wordt gezegd dat ze, hoewel ze door een volk werden gebouwd dat de naam had zwak te zijn, „toch een grotere bekendheid genieten, terwijl de berichten ervan in vollediger mate bewaard zijn gebleven dan in het geval van welke andere tempel ook, of dit nu een Egyptische, Assyrische of Indische tempel betreft”. De eerste van deze tempels, Salomo’s tempel, kan in zekere zin terecht Davids tempel worden genoemd. David dacht het eerst aan het bouwen van zulk een tempel; hij had door inspiratie de plannen ervoor ontvangen; hij had toezicht uitgeoefend op het bijeenbrengen van de kostbare materialen, zoals goud, zilver, enzovoorts, en hij voorzag in de plaats waar de tempel gebouwd zou worden door deze van een zekere Ornan te kopen. — 1 Kron. 17:1; 21:24-26; 22:14; 29:1-19.
Koning Salomo begon deze tempel in het vierde jaar van zijn regering te bouwen en voltooide hem na zeven en een half jaar. Hij recruteerde hiervoor alle 153.600 tijdelijke inwoners van het land, terwijl hij bovendien nog 30.000 Israëlieten in dienst nam die in ploegen van 10.000 elk één maand in de drie maanden werkten. Hoewel deze getallen erg hoog lijken, steken ze gunstig af bij die welke, wat tijd en werkers betreft, in recentere tijden voor de bouw van de piramiden van Egypte, de tempel voor Diana te Efeze en de Taj-Mahal nodig waren. — 1 Kon. 5:13-15; 6:1, 38; 2 Kron. 2:17, 18.
Om te kunnen begrijpen hoeveel werk hier verricht moest worden, dienen wij te bedenken dat de tempel op de berg Moria — waar Abraham vele jaren tevoren zijn zoon had moeten offeren — werd gebouwd. Om op deze heuvel voor de tempel en zijn hoven ruimte te hebben, moesten er kalkstenen muren worden opgetrokken die vele tientallen meters hoog waren. Sommige van deze muren staan tot op deze dag overeind en bevatten stenen met een lengte van negen meter, een hoogte van twee meter en een gewicht van ongeveer honderd ton.
Aan de andere kant werden de steenhouwers zeer geholpen door het feit dat deze kalksteen in zijn natuurlijke staat zo zacht is dat het met een zaag bewerkt kan worden. Wordt het echter aan de zon en de lucht blootgesteld, dan wordt het zo hard als marmer en kan het zeer glanzend worden gemaakt. „Het is met recht een soort van marmer” wordt ons meegedeeld. Op sommige stenen heeft men zelfs inkervingen van de Phoenicische steenhouwers uit de oudheid aangetroffen.
In dit grote bouwprogramma maakte koning Salomo gebruik van de hulp van de naburige koning Hiram van Tyrus, een goede vriend van zijn vader, koning David. Hirams werklieden velden onder andere ceders van de Libanon en lieten ze op vlotten naar de haven van Joppe drijven. Daarvandaan vervoerden Salomo’s werkers ze naar de plaats waar de tempel werd gebouwd. Als betaling ontving Hiram jaarlijks enkele honderdduizenden schepels tarwe en ongeveer vijfenzeventighonderd zeventig liter zeer fijne en kostbare olie. Volgens de bepalingen van het contract tussen de koningen Salomo en Hiram zou men ook van de diensten van een zeer vaardige Phoenicische werker met Hebreeuws bloed, Huram-Abi genaamd, gebruik maken. Hij wordt beschreven als iemand die „verstand [heeft] van de bewerking van goud, zilver, koper, ijzer, stenen, hout, [wol] . . . van het vervaardigen van allerlei graveerwerk en van het ontwerpen van allerlei kunstwerk dat hem wordt opgedragen”. Hij was werkelijk een zeer begaafde werker! — 2 Kron. 2:14-16; NW.
DE VOORHOVEN VAN DE TEMPEL
Er waren bij de tempel twee voorhoven, de binnenste voorhof of de voorhof van de priesters en de buitenvoorhof of grote voorhof. Hoewel de afmetingen ervan niet worden genoemd, kan men op grond van wat over de voorhof van de tabernakel en de voorhoven van Herodes’ tempel bekend is, gevoeglijk aannemen dat de binnenste voorhof een oppervlakte van ruim achtduizend vierkante meter had, terwijl de grote voorhof nog groter was. — 1 Kron. 6:36.
Om elke voorhof was een muur opgetrokken bestaande uit „drie rijen gehouwen stenen en één rij gehouwen cederen balken”, met poorten waardoor men van de ene voorhof in de andere kon komen. Hoewel het bericht zwijgt over hetgeen er in de buitenvoorhof stond, zag men bij het betreden van de binnenste voorhof onmiddellijk het grote altaar voor het offeren van dieren. Het was uit hout vervaardigd dat met koper was overtrokken en was negen meter lang, negen meter breed en vier en een halve meter hoog. Merk op — ten einde een indruk van de grootte van dit altaar te krijgen — dat het in totaal zo groot was als een Koninkrijkszaal voor honderd personen. Zo’n groot altaar was nodig met het oog op de vele dieren die er tegelijkertijd op geofferd moesten worden — een aantal dat bij speciale gelegenheden in de duizenden liep. — 1 Kon. 7:12; 2 Kron. 4:1, 9.
Een ander opvallend voorwerp in de voorhof was de „gegoten zee”, een enorm groot koperen bassin dat water bevatte waarmee de priesters zichzelf en de slachtoffers wasten. Het was bijna 2.30 meter hoog en had van boven een omtrek van ruim dertien meter zeventig. Met zijn dikke wanden van ruim zeven en een halve centimeter moet het ongeveer 27,2 ton hebben gewogen. Een nauwkeurig onderzoek van het schriftuurlijke bericht brengt aan het licht dat het gewoonlijk ongeveer 75.700 liter bevatte, terwijl het ruim 113.500 kon bevatten. Het kon deze grote hoeveelheid ongetwijfeld bevatten doordat het zulke uitstekende zijkanten had, want de dertien en een halve meter omtrek had alleen maar betrekking op de opening van boven en niet op de grootste omvang ervan. — 1 Kon. 7:26; 2 Kron. 4:5.
Deze koperen zee rustte op de ruggen van twaalf koperen stieren die drie aan drie stonden en met hun koppen buitenwaarts gericht in vier richtingen keken. In het voorste gedeelte van de binnenste voorhof zien wij ook tien kleinere koperen bekkens — die elk zo ongeveer vijftienhonderd liter konden bevatten — op versierde koperen wagens of karren staan. Deze bekkens werden met water uit de gegoten zee gevuld en naar iedere plaats vervoerd waar water nodig was. Er zijn ongetwijfeld een soort van kranen aan de zee geweest door middel waarvan deze bekkens gevuld konden worden. — 1 Kon. 7:27-39.
DE TEMPEL ZELF
Het koperen altaar stond ongetwijfeld in het centrum van de binnenste voorhof, hetgeen tevens voor de ingang van de tempel was, terwijl de gegoten zee er aan een kant van stond. Wanneer wij hier tussen door gaan, komen wij bij de tempel zelf. Aan de ingang op het oosten wordt ons oog allereerst getroffen door twee reusachtige koperen pilaren van ruim acht meter twintig hoog en met een doorsnee van ruim één meter tachtig, terwijl het koper zelf zeven en een halve centimeter dik is. Deze twee pilaren staan los en de kapitelen ervan zijn met lelies en granaatappelen versierd. De ene pilaar heet Jachin en de andere Boaz. Uit de bewoordingen in de verslagen van Koningen en Kronieken kan men opmaken dat de twee pilaren als één geheel werden gegoten en naderhand in tweeën werden gedeeld. — 1 Kon. 7:15-20; 2 Kron. 3:15-17.
Terloops zou kunnen worden opgemerkt dat bijbelcritici twijfelen aan de nauwkeurigheid van het bericht dat zulke kolossale koperen voorwerpen als deze pilaren en de gegoten zee werden gegoten. De moderne archeologie heeft al zulke critici echter doeltreffend het zwijgen opgelegd, want ze heeft bewijsmateriaal aan het licht gebracht waaruit blijkt dat Salomo een ware „kopermagnaat” of -koning was. De Amerikaanse archeoloog N. Glueck zegt hierover: „Ezeon-geber was het resultaat van zorgvuldig opgemaakte plannen en werd . . . met een opmerkenswaardige architectonische en technische vaardigheid gebouwd. Nagenoeg de gehele stad Ezeon-geber was — de plaats en tijd in aanmerking genomen — in feite een enorm industriecentrum dat met niets in de gehele geschiedenis van de oriënt in die tijd vergeleken kon worden. Ezeon-geber was het Pittsburgh van het oude Palestina en terzelfder tijd zijn belangrijkste zeehaven.” Op vernuftige wijze „maakte men voor de ovens van een systeem van luchtkanalen gebruik, dat later werd prijsgegeven en vergeten om pas weer in de tegenwoordige tijd opnieuw ontdekt te worden”. Dit industriële wonder uit de oudheid moet ongetwijfeld aan Salomo’s wijsheid worden toegeschreven. Het schriftuurlijke bericht zegt over deze activiteit: „In de Streek aan den Jordaan goot de koning ze, in diepen grond, tussen Sukkoth en Zarathan.” „Ook rustte koning Salomo een vloot uit te Ezeon-Geber . . . En Hiram zond zijn knechten op die vloot, scheepslieden die met de zee vertrouwd waren, naast de knechten van Salomo.” — 1 Kon. 7:46; 9:26, 27.
De voorkant van de tempel bestond uit een „voorhal” met een hoogte van bijna 55 meter en een lengte en breedte van ruim negen meter. Het was in feite een toren. Sommigen hebben de hoogte van deze voorhal in twijfel getrokken, maar wederom zonder gegronde redenen, daar er zelfs in deze tijd vele gebouwen zijn die soortgelijke hoge torens hebben welke verscheidene malen hoger zijn dan de rest van het gebouw. — 2 Kron. 3:4.
De tempel zelf was een rechthoekig bouwwerk dat van binnen ruim negen meter breed, bijna zevenentwintig en een halve meter lang en ruim dertien en een halve meter hoog was. Hij was dus tweemaal zo lang en breed als de tent der samenkomst, maar driemaal zo hoog. De tempel was ook in twee kamers verdeeld — een Heilige en een Heilige der Heiligen — waarvan de eerste tweemaal zo lang was als de tweede, zodat ze respectief ruim achttien en ruim negen meter lang waren. Het Heilige der Heiligen was echter een volmaakt vierkant, zodat het een eigen plafond gehad moet hebben. Hoewel deze twee afdelingen in de tabernakel door een gordijn waren gescheiden, werden ze in de tempel door klapdeuren van elkaar gescheiden. Om de tempel heen waren aan drie zijden bijgebouwen van drie verdiepingen hoog. — 1 Kon. 6:4-6, 17, 20; 2 Kron. 3:3.
De kalkstenen blokken werden in de steengroeve gehouwen en volledig pasklaar gemaakt, terwijl ook de balken en het andere timmerhout dat werd gebruikt, van tevoren in de vereiste afmetingen werden gezaagd en afgewerkt, zodat „geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis”. De muren, het plafond en de deuren van de voorhal, het Heilige en het Heilige der Heiligen werden met cederhout overtrokken dat op zijn beurt weer met goud werd belegd. Behalve dit werden in de muren nog afbeeldingen van cherubs, palmen, „kolokwinten en open bloemknoppen” gegraveerd. In de ornamenten prijkten ook nog kostbare stenen. — 1 Kon. 6:7-35.
In het Heilige, de eerste en grootste afdeling van de eigenlijke tempel, bevonden zich openingen of ramen, maar deze schijnen er meer voor de ventilatie dan voor het licht geweest te zijn. De verlichting geschiedde door tien gouden kandelaren. De kamer bevatte ook tien tafels voor de toonbroden en een gouden wierookaltaar, terwijl zich er tevens de verscheidene gouden gebruiksvoorwerpen, zoals de gouden pannen voor het dragen van de kolen waarmee de wierook werd verbrand, bevonden. — 1 Kon. 7:48-50; 2 Kron. 4:7, 8.
In de kleinere, tweede kamer, het Heilige der Heiligen, bevond zich slechts één meubelstuk. Dit was de ark des verbonds, een langwerpige kist met een plaat er bovenop waarop twee cherubs met uitgestrekte vleugels waren bevestigd. Salomo maakte echter een paar grote cherubs, waarvan er één bij de noordelijke muur en één bij de zuidelijke muur stond, om de ark des verbonds en de cherubs die zich daarop bevonden, met hun grote vleugels te overschaduwen. Deze vleugels waren elk ruim twee en een kwart meter lang en zo gemaakt, dat ze van muur tot muur reikten, waarbij hun vleugeltoppen elkaar in het midden raakten. De enige verlichting in deze kamer was een bovennatuurlijk schijnsel dat op Jehovah’s aanwezigheid duidde en als het Sjekinah-licht bekend stond. — 2 Kron. 3:10-13.
DE INWIJDING VAN DE TEMPEL
De inwijding van de tempel ging met ceremoniën gepaard welke met het doel en de pracht ervan in overeenstemming waren. Geheel Israël kwam voor deze gelegenheid in Jeruzalem bijeen. De tent der samenkomst, met haar heilige voorwerpen en ark des verbonds, werd door een passende processie naar de tempel geëscorteerd. Vervolgens begon een kolossaal koor en een groot orkest Jehovah te loven en te danken. Toen zij allen „eenstemmig een lied lieten horen”, vervulde „de heerlijkheid des HEREN . . . het huis Gods”. — 2 Kron. 5:1-14.
Hierna zond koning Salomo, die met zijn armen hemelwaarts gestrekt op een koperen podium lag geknield, een bewogen gebed op tot Jehovah God waarin hij Hem loofde, dankte en om hulp smeekte. Hij schonk aandacht aan het feit dat zelfs de hemel der hemelen Jehovah niet kon bevatten, en nog veel minder dit huis dat door hem was gebouwd. Hij smeekte vooral om barmhartigheid jegens zijn volk en vroeg Jehovah of hij het gebed dat de vreemdeling met naar de tempel gericht gelaat zou opzenden, zou willen verhoren, „opdat alle volken der aarde uw naam leren kennen, en . . . weten dat uw naam uitgeroepen is over dit huis”. Aan het einde van zijn gebed daalde vuur uit de hemel neer dat de slachtoffers verteerde. — 2 Kron. 6:12 tot en met 7:1.
Dit feest der inwijding, gedurende welke tijd koning Salomo 22.000 ossen en 120.000 schapen offerde, duurde zeven dagen. Het werd door het loofhuttenfeest gevolgd, waardoor de Israëlieten nog zeven dagen langer in Jeruzalem bleven. Salomo zond aan het einde van deze twee weken een werkelijk dankbaar en vreugdevol Israël naar huis. — 2 Kron. 7:5-10.
Na de dood van Salomo kwam er voor de tempel een veelbewogen tijd. De verdeling van het koninkrijk in twee en tien stammen en de aanbidding van het te Dan en Bethel opgerichte kalf weerhield de meeste leden van de tien stammen er ongetwijfeld van God in deze tempel te aanbidden. Ontrouwe koningen gedoogden het dat de tempel in een vervallen toestand geraakte en zelfs een lange tijd werd gesloten. Er waren ook tijden dat de tempelschatten werden gebruikt om aan heidense koningen schatting te betalen. Nadat de Israëlieten vele malen tot zonde waren vervallen, verhief „de gramschap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk . . ., dat geen herstel meer mogelijk was”. In 607 v. Chr. werd de tempel na een wisselend bestaan tot de grond toe afgebrand, waarna hij, te zamen met het gehele land, zeventig jaar woest bleef liggen. — 2 Kron. 36:15-20; Dan. 9:2.
PROFETISCHE BEELDEN
Aangezien Salomo’s tempel hetzelfde doel diende als de tent der samenkomst in de woestijn, bevatte hij voornamelijk dezelfde profetische beelden. De voorhof der priesters beeldde derhalve de rechtvaardige positie af welke de christelijke gemeente voor God inneemt, terwijl de toestand van de gemeenteleden als door de geest verwekte zonen van God en priesters van Zijn nieuwe verbond, door het Heilige werd afgebeeld. De door de zich in deze plaats bevindende gebruiksvoorwerpen bewezen diensten voorschaduwden de bediening van deze priesters. Het Heilige der Heiligen was een afbeelding van de hemel zelf, waar door Gods Hogepriester, Jezus Christus, werkelijk verzoening tot stand wordt gebracht en waar God waarlijk woont. Het veelvoud tien in de berekeningen duidt op volledigheid, evenals de vierkante kubusvorm van het Heilige der Heiligen volledige evenwichtigheid, vierhoekigheid, afbeeldt. In haar geheel genomen wordt de christelijke gemeente ook met een tempel vergeleken. Evenals Salomo’s tempel is de geestelijke tempel van God volgens de door God aangegeven richtlijnen opgebouwd. Als een tempel dient hij ook als een plaats waar God en de mens elkaar ontmoeten, waardoor de ware aanbidding op aarde wordt bevorderd en Jehovah lof wordt toegebracht. — 2 Kor. 6:16.
Evenals Salomo zijn tempel in het vierde jaar van zijn regering begon te bouwen, begon Jezus Christus, de Grotere Salomo, zijn geestelijke tempel in het voorjaar van het jaar 1918, in het vierde jaar na het begin van zijn regering in 1914, op te richten. En evenals de stenen op maat werden gemaakt — zodat er geen geluid van een hamer werd gehoord — toen Salomo’s tempel werd opgetrokken, worden de symbolische stenen van de geestelijke tempel eerst door discipline pasklaar gemaakt, zodat ze wanneer ze in de grote geestelijke tempel in de hemel worden gelegd, niet verder bijgeschaafd behoeven te worden. — 1 Kor. 15:50-54.
Verder worden de schitterende kenmerken van de eigenlijke tempel — een gebouw van oogverblindende pracht, waarvan de muren, de plafonds, de vloeren en het meubilair allemaal van goud waren, in de opgestane christelijke gemeente weerspiegeld. Zoals koperen voorwerpen de menselijke natuur afbeelden, wordt het goddelijke door goud voorgesteld. In hun opstanding zijn de leden van de christelijke gemeente glansrijke spiegelbeelden van God zelf. — Hebr. 1:3; 1 Joh. 3:2.
De voltooiing van de tempel vormde een tijd van grote blijdschap en de regering van koning Salomo werd door vrede en voorspoed gekenmerkt. Zo vormt ook de voltooiing van de geestelijke tempel van God een tijd van wereldomvattende blijdschap, terwijl Christus’ regering een tijd van vrede en voorspoed zal zijn. En zoals de tempel na de regering van Salomo bleef bestaan, zal ook de geestelijke tempel als Jehovah’s „paleis” na de duizendjarige regering van Christus blijven bestaan; hij zal zelfs in eeuwigheid niet worden verbroken. — 1 Kon. 4:20-25; Jes. 11:9; Openb. 21:4.