Een gunstige reactie op de behoefte aan werkers
HET was een heldere, stralende morgen waarmee die 10e september 1973 in New York begon. Een dag vol verwachting was aangebroken voor de vijftig jonge mannen en vrouwen die afstudeerden van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Zij hadden hun twintig weken durende opleiding voltooid, een opleiding speciaal bedoeld om hen toe te rusten voor de dienst van zendeling in verafgelegen landen.
Wat had hen ertoe bewogen een aanvraag voor de Gileadschool in te dienen? Zucht naar avontuur? Neen. Reeds vóór hun komst naar de school waren de studenten tot een diep besef gekomen van het gewicht van Jezus’ woorden: „De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers.” — Matth. 9:37.
Commentaar gevend op de vraag waarom hij de zendingsdienst tot zijn doel had gemaakt, antwoordde een negenentwintigjarige student uit Zweden: ’Wat ik uit de bijbel leerde, gaf mij een heel andere kijk op het leven; het kreeg er betekenis door. Dus wilde ik ook anderen helpen. Jehovah’s getuigen in Zweden kunnen ruim voldoende zorg dragen voor de geïnteresseerden aldaar. En omdat ik in de gelegenheid was naar een ander land te gaan waar maar weinig Getuigen zijn, en daar te dienen, werd dit mijn vurige wens.’
Een Deens echtpaar — man en vrouw beiden in de dertig — schrok er eerst enigszins voor terug zendingsdienst in een vreemd land te verrichten. De vrouw merkte op: ’Maar toen wij lazen over de grote behoefte aan meer werkers in andere landen, zei ons geweten ons dat het goed zou zijn gunstig te reageren. Mensen zijn bereid heel wat ontberingen te lijden om goud te vinden. Doktoren zijn naar ontwikkelingslanden gegaan en hebben zich daar gevestigd. Waarom zou een dienstknecht van Jehovah niet bereid zijn hetzelfde te doen als hij daardoor anderen kan helpen de weg te vinden die naar eeuwig leven leidt?’
Het kostte dit echtpaar heel wat inspanning voordat zij naar de Gileadschool konden gaan met het vooruitzicht in de zendingsdienst te mogen werken. De man had ongeveer tweeëntwintig jaar terug op school één jaar Engels gehad, maar wist van de taal in feite niets meer. Zijn vrouw kende geen woord Engels. Daarom volgden zij alle twee een elfmaandse correspondentiecursus waarmee zij voldoende Engels leerden om voor de zendingsopleiding van Gilead in aanmerking te komen.
Deze en andere afgestudeerden van de vijfenvijftigste klas waren stellig geen nieuwelingen. Zij waren er in hun eigen land alreeds druk mee bezig geweest de bijbelse waarheid aan de plaatselijke bevolking te onderwijzen — gemiddeld, over de hele klas genomen, al meer dan elf jaar. Maar allen waren van oordeel dat de Gileadopleiding hen tot nog betere dienst had bekwaamd.
Hier volgen enkele van hun opmerkingen: ’Het onderricht sprak tot het hart. Het sterkte ons in ons besluit in een buitenlandse toewijzing te dienen.’ ’De omgang die wij op het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap met mensen uit allerlei landen hebben genoten, heeft onze kijk op de menselijke familie verruimd. Een buitenlandse toewijzing lijkt niet langer veraf. Onze omgang heeft onze innige bezorgdheid voor andere mensen verdiept.’ ’De bijbel in twintig weken doorlopen bleek zeer nuttig. Het doordrong ons van de inspanningen die anderen, zoals de apostel Paulus, zich hebben getroost om ons ertoe aan te sporen hen na te volgen.’
Zo onderrichtend als de cursus was geweest, zo vol praktische raad waren de toespraken die, beginnend om 2.00 uur n.m., tijdens de graduatieplechtigheid werden gehouden.
U. V. Glass, een van de leraren, haalde het voorbeeld aan van het oude Israël om de afgestudeerden aan te moedigen niet moe te worden of zich aan klagen te gaan overgeven.
Het hoofd van de school, E. A. Dunlap, wees erop dat hun zendingstoewijzing een speciale bediening was, die zij niet zonder geldige reden dienden te verlaten. Zouden zij dit wel doen, dan zouden zij Gods geest kunnen bedroeven.
M. G. Henschel, bijkantooropziener van de Verenigde Staten, gaf een realistische beschouwing over de nieuwe en soms moeilijke omstandigheden waar zij in hun toewijzing tegenover zouden kunnen komen te staan. Hij maande hen aan hun gevoel voor humor niet te verliezen en goede waarnemers te zijn van de gewoonten en gebruiken van de mensen in hun toewijzing, opdat zij door hetgeen zij zagen, zouden worden aangedreven tot prediken.
Het hoofd van de drukkerijen van het Wachttorengenootschap te Brooklyn, M. Larson, onderstreepte de noodzaak het vertrouwen te winnen van de mensen onder wie zij hun bediening zouden gaan verrichten door teder en vriendelijk te zijn als een zogende moeder met haar baby. — 1 Thess. 2:7, 8.
G. M. Couch, opziener van het Wachttoren-Bethelhuis, wees hen erop dat zij als zendelingen te eniger tijd wel eens gebrek aan stoffelijk voedsel zouden kunnen gaan krijgen, maar nooit gebrek zouden hebben aan geestelijk voedsel. Hij moedigde hen aan Jezus na te volgen, die zei: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig.” — Joh. 4:34.
In zijn opmerkingen tot de klas afgestudeerden besprak F. W. Franz, vice-president van het Wachttorengenootschap, een man van wie slechts kort in de bijbel melding wordt gemaakt: Jabez. Niettemin konden er in het korte verslag over hem waardevolle beginselen worden onderscheiden (1 Kron. 4:9, 10). Jabez bad om een vreedzame uitbreiding van zijn gebied, kennelijk opdat er meer godvrezende mensen zouden kunnen wonen. Hij besefte dat hij dit niet uit eigen kracht tot stand kon brengen, en bad derhalve ernstig om Gods hulp. F. W. Franz spoorde de afgestudeerden ertoe aan op individuele basis aan de vergroting van hun gebied te werken door ijverig te arbeiden bij het maken van discipelen.
N. H. Knorr, president van het Wachttorengenootschap, legde de nadruk op de belangrijkheid van waardering. Hij moedigde de studenten aan waardering voor bijbelkennis te bezitten en deze hoog te schatten. Zulk een kennis verschaft een hechte basis voor geloof, waarom hij hun ook, daarop aansluitend, de passende raad gaf hun geloof sterk te houden.
Na een pauze genoot het publiek intens van het resterende deel van het programma, dat door de vertrekkende klas werd verzorgd en onder andere bestond in muziek en de opvoering van een stimulerend bijbels drama waarin de indrukwekkende activiteiten van de apostel Paulus werden geschilderd.
Tegen het einde van dit programma wisten de afgestudeerden dat zij spoedig op weg zouden zijn naar hun verschillende toewijzingen in vierentwintig landen. Duizenden waren hen reeds voorgegaan, hun een voortreffelijk voorbeeld ter navolging stellend. Neem slechts de zendelingen die in Zuid-Vietnam dienen. Hoewel hun de gelegenheid werd geboden te vertrekken toen de omstandigheden moeilijk werden, bleven zij. Een van de aan Saigon toegewezen zendelingen vertelt:
„Het was een belangwekkende tijd. Vanaf het dak van ons zendingshuis, konden wij de gevechten zien. Wij konden de duikbommenwerpers hun bommen zien afwerpen. Wij zagen de branden in de stad. En langs ons huis vluchtten duizenden mensen naarmate de communisten verder doordrongen in bepaalde wijken van de stad. Op een dag liepen zeven van ons op straat toen er een terrorist aankwam en een kneedbom wierp. Zes meter voor ons ontplofte deze. Wij voelden de luchtdruk en vielen allen op de grond.”
Door het geloof te blijven navolgen van de zendelingen die ondanks problemen in hun toewijzing zijn gebleven, zullen de afgestudeerden van de vijfenvijftigste klas tonen dat zij inderdaad gunstig hebben gereageerd op de behoefte aan meer ’werkers in de oogst’.
[Illustratie op blz. 22]
Afgestudeerden van de vijfenvijftigste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead
55th Class September 1973
In onderstaande lijst zijn de rijen genummerd van voren naar achteren, en de namen in elke rij verwijzen naar de studenten in volgorde van links naar rechts.
(1) McFarland, K.; Weiss, B.; Hepworth, B.; Sorrels, D.; Taylor, B.; Hernandez, A.; Jung, L.; Labatzki, C.; Padgett, C. (2) Archibald, R.; Sekomoto, D.; Molck, A.; Chapa, M.; Patterson, L.; Müller, M.; Shinsato, M.; Padgett, T. (3) Patterson, T.; Fook, G.: Hepworth, D.; Frandsen, E.; Rieman, A.; Nako, G.; Hernandez, R.; Melinder, A. (4) Müller, W.; Ellmark, L.: McFarland, T.; Glinka, U.; Hunter, T.; Labatzki, W.; Jensen, H.; Tabor, G. (5) Molck, E.; Andrews, W.; Glinka, U.; Weiss, R.; Kutschke, C.; Makaike, E.; Frandsen, V.: Martensen, S. (6) Kutschke, H.; Fourcault, H.; Jung, A.; Tabor, M.; Taylor, B.; Sorrels, A.; Harrison, R.; Hunter, D.; Ray, S.