Bezie inflatie als een uitdaging — Ons ondanks de economische crisis van onze opdracht kwijten „dit goede nieuws van het koninkrijk” te prediken
1 Toen de discipelen in de eerste eeuw werden uitgezonden om de bezielende boodschap „Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” te prediken, ontvingen zij specifieke instructies over de financiële ondersteuning van hun werk. „Verschaft u geen goud of zilver of koper voor uw gordelbeurzen,” zei Jezus, „ook geen voedselzak voor de reis, noch twee onderklederen, of sandalen of een staf” (Matth. 10:7-10). Hun onverdeelde aandacht moest gericht zijn op het geven van een grondig getuigenis over Gods koninkrijk. Als zij de Koninkrijksbelangen de eerste plaats in hun leven zouden toekennen, zou er in hun materiële behoeften worden voorzien. „De werker is zijn loon waard.” — Matth. 6:32, 33; Luk. 10:4, 7.
2 Zoals de geschiedenis van de afgelopen 100 jaar aantoont, is het Jehovah’s volk in deze tijd net zo vergaan. In plaats van om geld te vragen of acties te organiseren om geld in te zamelen voor de bouw van grote kathedralen en weelderige paleizen voor een klasse geestelijken, heeft Jehovah’s volk de nadruk gelegd op het vertroosten van de terneergeslagen mensheid met de glorierijke boodschap van Gods koninkrijk (Matth. 12:21). Deze schriftuurlijke kijk op wat voorrang verdient, werd duidelijk uiteengezet in de tweede uitgave (augustus 1879) van de officiële publikatie van het Genootschap. Daarin werd gezegd: „’Zions Wachttoren’ heeft, zoals wij geloven, JEHOVAH als zijn ondersteuner, en aangezien dit het geval is, zal dit blad nooit mensen om ondersteuning vragen of verzoeken. Wanneer Hij die zegt: ’Al het goud en het zilver van de bergen zijn van mij’, niet in de noodzakelijke middelen voorziet, zullen wij dit als een teken beschouwen dat het de tijd is de publikatie tijdelijk op te schorten.”
3 Van dit beleid zijn wij nimmer meer afgeweken. „Gratis toegang — Geen collectes” is altijd de leus geweest. In moderne tijden is ons predikingswerk, net als in de eerste eeuw, in grote mate ondersteund door ongevraagde en volkomen vrijwillige bijdragen (Rom. 15:26; 2 Kor. 9:13). Daarin gaf broeder Russell zelf het voorbeeld. Op jonge leeftijd beëindigde hij zijn compagnonschap met zijn vader en besteedde zijn persoonlijke kapitaal van een kwart miljoen dollar aan het Koninkrijkswerk. Vele andere getrouwen hebben dit voorbeeld gevolgd.
BEKENDMAKING VAN HET KONINKRIJK DOOR DE GEDRUKTE BLADZIJDE
4 De vroege christenen waren er niet tevreden mee anderen het „goede nieuws” slechts mondeling te vertellen. Zij gingen aan het werk om het aantal exemplaren van de Schrift te vermenigvuldigen en ze wijd en zijd te verspreiden. Zij maakten niet alleen kopieën van de gebruikelijke boekrollen maar in hun ijver de Schrift te verbreiden, gingen zij veel verder. Aan die vroege christenen wordt namelijk de vervaardiging van de Schrift in codexvorm toegeschreven, dat wil zeggen in boekvorm met afzonderlijke pagina’s, die gemakkelijker lazen dan boekrollen. Ja, destijds in de eerste eeuw ’ging het christendom ter perse’.
5 En toen in de negentiende eeuw met de Koninkrijksprediking werd begonnen, behoefde het dan ook niemand te verbazen dat de broeders het „goede nieuws” op grote schaal in gedrukte vorm gingen verspreiden. Miljoenen traktaten en ook andere lectuur, zoals de Engelse brochure Het doel en de wijze van de wederkomst des Heren, werden wijd en zijd verspreid. Tegen 1884 waren er al ruim een miljoen exemplaren van het Engelse traktaat Voedsel voor denkende christenen gratis verspreid. Het eerste deel (356 pagina’s) van de „Dageraad van het Millennium”-serie (later bekend als Schriftstudiën) werd uitgegeven in 1886. In de volgende 40 jaar werden er zes miljoen exemplaren van deze delen gepubliceerd.
6 Naarmate het werk groeide, kreeg men dringend behoefte aan een grotere ruimte in Pittsburgh, Pennsylvania (in 1889). Dit gebouw stond bekend als het „Bible House” en het deed de volgende 20 jaar dienst als hoofdbureau van het Genootschap.
7 Een belangrijk onderdeel van het werk destijds was het uitzenden van een groot aantal colporteurs en evangelisten, die een kleine financiële ondersteuning kregen. Zij staan thans bekend als „pioniers”. En in 1897 begon het „pelgrims”-werk. Die reizende vertegenwoordigers bezochten het steeds groeiende aantal gemeenten op geregelde basis om hun medegelovigen geestelijk op te bouwen. Thans doen bijna drieduizend kring- en districtsopzieners, die een kleine ondersteuning van het Genootschap ontvangen, hetzelfde werk.
8 Rond de eeuwwisseling werden er bijkantoren in andere landen gevestigd. Met het oog op deze overzeese uitbreiding van het werk scheen het raadzaam het hoofdbureau van het Genootschap te verplaatsen naar een stad met een zeehaven. Dus werd er in 1909 een gebouw gekocht in Brooklyn, New York, en het hoofdbureau werd vanuit Pittsburgh daarheen overgebracht.
9 In 1912 begon men met een historisch waagstuk op het gebied van de „geluidsfilm”. Vanaf januari 1914 zaten de zalen stampvol en moesten menigten worden weggestuurd toen het voltooide „Photo-Drama der Schepping” overal ter wereld gratis werd vertoond.
10 Op 28 juli 1914 brak de Eerste Wereldoorlog in Europa uit. Wat zou dit voor het werk van Jehovah’s volk betekenen? Veertig jaar lang was de Koninkrijksboodschap door Jehovah’s toegewijde volk gepredikt. Ongeveer 10.000.000 boeken en brochures en vele miljoenen traktaten waren verspreid. De vraag was: Zou er nu langzaam maar zeker een einde aan dit werk komen? Het antwoord was ’Neen’. In feite zei broeder Russell het jaar daarop, in 1915: „Er moet een groot werk verricht worden en er zullen duizenden broeders en zusters en miljoenen dollars voor nodig zijn. Waar die vandaan zullen komen, weet ik niet — de Heer weet wat hij doet.”
11 Hoe profetisch zijn zijn woorden gebleken — ’er moet nog een groot werk verricht worden waarvoor duizenden broeders en zusters en miljoenen dollars nodig zullen zijn’! En hoe waar is zijn uitspraak gebleken dat „de Heer weet wat hij doet”! Want de Heer Jehovah heeft zowel de duizenden broeders en zusters als de dollars verschaft — op zijn bestemde tijd natuurlijk.
12 Maar eerst zou de Eerste Wereldoorlog de bewoonde aarde moeten teisteren en in de loop ervan zou Jehovah’s volk met fanatieke tegenstand te kampen krijgen (Openb. 12:12-14). Dit leidde tot een bijna complete stopzetting van de Koninkrijksprediking toen de bestuursleden van het Genootschap in 1918 op valse beschuldigingen gevangen werden gezet. — Matth. 24:9-12.
HERLEVING VAN HET WERK NA DE EERSTE WERELDOORLOG
13 Nadat de gevangengezette bestuursleden van het Genootschap in 1919 waren vrijgelaten en in ere waren hersteld, werd het predikingswerk snel hervat. Opnieuw werd het financiële beleid gevolgd dat Jehovah’s volk ruim 40 jaar zo goed tot richtsnoer had gediend. De houding was: ’Daar Jehovah de ondersteuner is, zal hij voor het benodigde geld zorgen.’
14 Tot op die tijd had het Genootschap zelf slechts kleine drukpersen gehad. De tijdschriften en boeken werden door buitenstaanders vervaardigd. Nu scheen het Jehovah’s wil te zijn dat er een rotatie-tijdschriftenpers kwam zodat wij zelf De Wachttoren zouden kunnen drukken. Na de aankoop van die eerste rotatiepers werd begonnen met de publikatie van een zustertijdschrift van De Wachttoren, het Gouden Tijdperk (thans bekend als Ontwaakt!). De eerste uitgave was gedateerd 1 oktober 1919. Na de verhuizing van de drukkerij naar Concord Street 18 in Brooklyn, op 1 maart 1922, werd er een tweede rotatiepers gekocht. In de jaren die volgden, waarin de roep om meer lectuur steeds krachtiger werd, kocht het Genootschap nog veel meer rotatiepersen. Het logische gevolg was dat er ook grotere drukkerijen gebouwd moesten worden. Daardoor moest er ook meer woongelegenheid komen om de groeiende Bethelfamilies te huisvesten.
15 Als wij terugkijken, blijkt de op het congres van 1922 in Cedar Point, Ohio, opgenomen leus ’Verkondig! Verkondig! Verkondig! de Koning en het Koninkrijk’, een nieuwe impuls aan de Koninkrijksprediking gegeven te hebben.
16 Omstreeks dezelfde tijd werd de radio voor het eerst op grote schaal gebruikt om de Koninkrijksboodschap uit te zenden. In 1927 werd de lezing „Vrijheid voor de volkeren” over 53 radiostations uitgezonden. Tot op die tijd hadden nog nooit zoveel radiostations gelijktijdig een programma uitgezonden. De kosten ervoor werden wederom gedekt door vrijwillige bijdragen van toegewijde Getuigen. Het jaar daarop vond er nog een historische gebeurtenis plaats toen Jehovah’s volk over 107 radiostations gelijktijdig hetzelfde programma liet uitzenden. Het was een lezing met als titel „Heerser voor het volk”.
17 In die tijd werd tot pionieren aangemoedigd. Zij kregen de lectuur tegen lage prijs om hen in staat te stellen volle-tijdpredikers te zijn. Zijn wij niet blij dat er meer dan 125.000 personen in dit veld werkzaam zijn?
18 Het jaar 1937, toen de speciale pioniersdienst van start ging, vormde nog een mijlpaal in de uitbreiding van de verkondiging van het „goede nieuws”. Deze broeders en zusters ontvingen een kleine toelage. Van het beginaantal van een paar honderd zijn de speciale-pioniersrijen uitgegroeid tot het huidige aantal van ruim 14.000, die over de hele wereld verspreid werken (Ps. 110:3; Hebr. 13:15). De ondersteuning van deze speciale pioniers wordt door het Genootschap gedragen. Maar te oordelen naar de resultaten van hun trouwe krachtsinspanningen en zelfopofferende toewijding — de duizenden personen die zij hebben geholpen de weg des levens te gaan bewandelen — is elke cent van het geld dat wordt bijgedragen om deze speciale-pionierverkondigers in het veld te houden, goed besteed!
19 Midden in de Tweede Wereldoorlog, in 1943, legde Jehovah het in de geest van zijn dienstknechten om de Wachttoren-Bijbelschool Gilead op te richten. Sindsdien zijn er meer dan 5800 zendelingen opgeleid en naar de einden der aarde uitgezonden. Deze zendelingen zijn naar veel landen getrokken waar weinig of geen Getuigen waren. Nu zijn er vele duizenden broeders en zusters in die gebieden. Dit is beslist een bewijs dat Jehovah de bijdragen die zijn gegeven, heeft gezegend. Met behulp daarvan heeft het Genootschap deze trouwe broeders en zusters kunnen ondersteunen.
WAAR KOMT HET GELD VANDAAN?
20 Dit is een vraag die mensen in deze materialistische wereld vaak stellen. Het is geen geheim. De druk- en verzendkosten worden gedeeltelijk gedekt door de bijdragen die worden ontvangen voor de verspreide lectuur. Maar het geld uit deze bron dekt bij lange na niet alle onkosten van het Genootschap in deze tijd van inflatie. Deze onkosten omvatten niet alleen de kosten van drukpersen en materiaal om de lectuur te vervaardigen, maar ze omvatten ook de toelagen van de speciale pioniers, zendelingen, leden van Bethelfamilies en kring- en districtsopzieners. Ook zijn de kosten niet gering als er nieuwe faciliteiten, nieuwe machines en verbeterde technieken nodig zijn voor de verdere uitbreiding van Jehovah’s werk. Zonder de extra vrijwillige bijdragen die Jehovah’s toegewijde Getuigen en anderen geven, zou het onmogelijk zijn de vooruitgang van dit krachtige getuigenis overal op aarde in deze „laatste dagen” te financieren. — Matth. 24:14.
21 Dit doet ons denken aan de tijd dat Gods toegewijde dienstknechten in de wildernis de tabernakel bouwden die het middelpunt vormde van de aanbidding van Jehovah. Jehovah’s volk behoefde alleen maar attent te worden gemaakt op de behoefte en zij droegen vrijwillig meer dan voldoende goud, zilver, koper, edelstenen en andere waardevolle dingen bij om het project te kunnen voltooien. Er werd geen gebruik gemaakt van dwang, loterijen, bingospelen, bazaars of andere methoden om geld bijeen te krijgen. Zoals het verslag in Exodus hoofdstuk 35 laat zien, was het de aandrijvende kracht van Jehovah’s geest die inwerkte op de toegewijde geest en het hart van het volk. De uitnodiging luidde: „Iedereen met een gewillig hart brenge haar als een bijdrage voor Jehovah” (vs. 5). En hoe was de reactie? Het verslag vertelt ons: „Toen kwamen zij, een ieder wiens hart hem ertoe drong, . . . Iedere man en vrouw die er door zijn of haar hart toe werd aangedreven iets te brengen voor al het werk dat Jehovah door bemiddeling van Mozes geboden had te vervaardigen, bracht het.” — Vs. 21 en 29.
22 Ongeveer 475 jaar later legde Jehovah het in Davids hart, een prachtige tempel tot Jehovah’s lof te bouwen. Opnieuw werd de uitnodiging gedaan: „Wie biedt zich vrijwillig aan om vandaag zijn hand te vullen met een geschenk voor Jehovah?” In antwoord daarop gaf het volk „uiting aan verheuging over hun schenking van vrijwillige gaven, want met een onverdeeld hart schonken zij vrijwillige gaven aan Jehovah”. Het goud alleen al dat door David zelf en door het volk werd bijgedragen, zou tegen de inflatiekoers van tegenwoordig iets in de geest van ruim ƒ 14.000.000.000 bedragen! — 1 Kron. 29:5-9.
23 En rekenden degenen die deze vrijwillige ondersteuning gaven, het zich als een verdienste aan? Verre van dat! Let eens op Davids prijzenswaardige houding. Hij zei: „Wie toch ben ik en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden behouden om aldus vrijwillige gaven te schenken? Want alles komt van u [Jehovah], en uit uw eigen hand hebben wij het u gegeven. . . . Ik voor mij heb in de oprechtheid van mijn hart al deze dingen vrijwillig geschonken, en nu heb ik met vreugde gezien hoe uw volk dat hier aanwezig is, u vrijwillige gaven heeft gebracht.” — 1 Kron. 29:14-17.
INFLATIE — ECONOMISCHE PLAAG DIE DE WERELD TEISTERT
24 Hoe is de economische situatie nu het jaar 1981 is begonnen? In korte tijd zijn de prijzen van allerlei goederen huizehoog gestegen, veel hoger dan de zwartgalligste voorspellingen van knappe economen deden vermoeden. De kiloprijs van goud is de hoogte ingevlogen van ƒ 4500 in 1973 tot wel ƒ 42.000 in deze tijd. In Nederland is in die zelfde tijd de benzineprijs gestegen van zo’n ƒ 0,80 per liter tot ƒ 1,45 en een rit met de Amsterdamse tram kost tienmaal zoveel als 30 jaar geleden en kan spoedig verder stijgen.
25 Deze vliegende inflatie is van invloed geweest op bijna alles wat in stoffelijk opzicht nodig is om dit goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Als voorbeeld moge dienen dat papier dat in het jaar 1968 ongeveer ƒ 580 per ton kostte, nu ruim ƒ 1270 per ton kost. Ook de posttarieven voor tijdschriften en de verzendkosten voor boeken stijgen onrustbarend. In veel landen vervoert het Genootschap nu dan ook zelf de lectuur naar de gemeenten om de prijs van de tijdschriften binnen het bereik van de mensen te houden.
26 Door deze inflatie moesten ook de toelagen voor de speciale pioniers en zendelingen enigszins verhoogd worden. Zo zijn ook de toelagen die de duizenden leden van de Bethelfamilies overal ter wereld krijgen, de afgelopen 30 jaar verscheidene keren verhoogd om hen te helpen er netjes bij te blijven lopen en in hun vervoersonkosten bij te dragen.
WELKE INVLOED HEEFT INFLATIE OP ONS WERK?
27 Hoe houden wij de prediking van het „goede nieuws” tot alle natiën in stand? Waar komt het geld vandaan om de stijgende kosten te bestrijden? Wel, Jehovah heeft het aantal van zijn Getuigen de afgelopen 40 jaar vele malen vermenigvuldigd, en met hun door de inflatie hogere lonen verhogen velen op hun beurt ongevraagd hun vrijwillige bijdragen. Jehovah’s volk in deze tijd bezit dezelfde liefdevolle toewijding en plichtsgetrouwheid tegenover zijn aanbidding en dienst als toen de tabernakel in de wildernis en de tempel in Jeruzalem werden gebouwd. Natuurlijk kan niet iedereen evenveel bijdragen en wij kennen ook geen tiendenstelsel. Hun bijdragen worden veeleer gedaan „naar hetgeen men heeft, niet naar hetgeen men niet heeft.” Ja, „indien de bereidwilligheid er eerst is, dan is ze vooral aanvaardbaar” in verhouding tot de mate waarin Jehovah iedereen zegent. — 2 Kor. 8:12.
28 Wegens dit bijbelse beginsel is een groot deel van de financiële ondersteuning voor het wereldomvattende getuigeniswerk van de broeders in de meer welvarende natiën van de wereld gekomen. Toch treffen wij over het algemeen de grootste toename in verkondigers niet in de financieel welgestelde natiën aan maar veeleer onder de minder bedeelde volken die weinig op stoffelijk gebied bezitten. — 1 Kor. 1:26-29.
29 Het is niet verbazingwekkend dat het steeds moeilijker is geworden de toegenomen kosten in verband met de prediking alleen uit vrijwillige bijdragen te bestrijden. Vandaar dat het nodig is dat de verkondigers en ook het publiek meer bijdragen voor de lectuur. De prijzen moesten worden verhoogd om de afgenomen koopkracht van het geld enigermate op te vangen.
30 Het Genootschap heeft ook andere economische maatregelen getroffen in een poging het hoofd te bieden aan de inflatie. Hoezeer wij er ook een hekel aan hebben papier en ander materiaal van iets mindere kwaliteit te gebruiken, hebben de omstandigheden dit toch in zekere mate noodzakelijk gemaakt. Bovendien heeft het Genootschap onlangs offsetpersen gekocht, die efficiënter werken en daardoor minder papierafval geven. Door over te gaan op gecomputeriseerd fotozetten, zullen wij ook in staat zijn te besparen op zowel het maken van drukplaten als mankracht. Deze projecten kosten aanvankelijk veel geld, maar op de lange duur zullen het economisch verstandige investeringen blijken.
31 Sommige bijkantoren en drukkerijen zijn overvol en zijn dringend aan uitbreiding toe. Sommige bouwplannen worden uitgevoerd, maar het is nodig geweest andere uit te stellen aangezien de bouwkosten in de afgelopen paar jaar zo snel zijn gestegen. Zo heeft het Genootschap ook niet zoals voorheen geld kunnen uitlenen voor de bouw van Koninkrijkszalen, maar wij hopen dat dit slechts een tijdelijke maatregel zal zijn.
ZAL INFLATIE GETUIGENISWERK LAM LEGGEN?
32 Zou vanwege de economische crisis in de wereld het al zo lang gevolgde financiële beleid van het Genootschap veranderd of opzij gezet moeten worden? Wij denken van niet. Wij geloven dat het beleid thans nog net zo verstandig is als toen het voor het eerst ruim 100 jaar geleden werd gepubliceerd, namelijk: „Wanneer Hij die zegt: ’Al het goud en het zilver van de bergen zijn van mij’, niet in de noodzakelijke middelen voorziet, zullen wij dit als een teken beschouwen dat het de tijd is de publikatie [van onze boeken en tijdschriften] tijdelijk op te schorten.” Wij zijn er absoluut van overtuigd dat dit geen mensenwerk is. Neen, het is Jehovah’s werk onder leiding van de Heer Jezus Christus.
33 De inflatie mag dan aanpassingen vergen, maar zolang het Jehovah’s wil is dat „dit goede nieuws van het koninkrijk” wordt gepredikt, zal Zijn werk er niet door belemmerd worden. Aan de andere kant proberen wij, door de schaarste aan geld als een uitdaging te zien, realistisch te zijn en praktische wijsheid toe te passen om het probleem op te lossen (Spr. 3:21-23). Wij geloven dat het volk des Heren de problemen van de inflatie waarvoor zij in hun persoonlijke leven staan, ook zo moeten bezien. Zij moeten zich niet onnodig zorgen maken, zoals wereldlingen die zeggen: ’Wat zullen we eten? Of wat zullen we aandoen? Of waar zullen we wonen?’ Nooit zal Jehovah’s volk om brood behoeven te bedelen, als zij maar eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid blijven zoeken (Ps. 37:25; Matth. 6:31-34; Luk. 21:28). Terzelfder tijd dienen zij spaarzaam met hun geld om te springen. Zij moeten beschouwen hoe zij op onbelangrijke zaken kunnen bezuinigen en daarbij altijd de geest van de materialistische wereld vermijden, om zodoende geld te hebben voor de noodzakelijke levensbehoeften alsook voor zaken die met het Koninkrijk en het bevorderen van de Koninkrijksbelangen te maken hebben.
34 Daar de economische toestanden overal op aarde blijven verslechteren, moet Jehovah’s volk wereldwijd werkelijk geprezen worden voor hun edelmoedigheid en voor hun ondersteuning van het Koninkrijkswerk, zowel door hun leningen als door hun vrijwillige bijdragen. Zij dragen niet alleen bij voor de bouw en het onderhoud van hun plaatselijke Koninkrijkszalen (en in sommige streken hun kringhallen), maar ook voor de bouw van nieuwe bijkantoren en de aankoop van nieuwe drukpersen en andere uitrusting. Meer dan dat, zij dragen vaak bij voor reliefwerk als onze broeders in allerlei delen van de wereld door rampen zijn getroffen.
35 Alhoewel sommige bijdragen heel klein zijn, zoals de „twee kleine geldstukken van zeer weinig waarde” van de behoeftige weduwe, zijn ze in Jehovah’s ogen toch van grote waarde. Met elkaar zijn ze als de talrijke druppels in de spreekwoordelijke emmer, die er uiteindelijk van overloopt, tot Jehovah’s lof. — Luk. 21:1-4.
36 Nu de economische toestanden in deze „laatste dagen” blijven verslechteren, zien wij naar Jehovah op voor voortdurende leiding. Moge Hij al het noodzakelijke geld blijven verschaffen en moge Hij zijn getrouwe dienstknechten de wijsheid van boven geven om het verstandig te besteden. Moge dit zijn tot lof en eer van Jehovah, de God die meer dan overvloedig kan voorzien in alles wat nodig is voor het voltooien van zijn getuigeniswerk binnen de toegestane tijd! — Ef. 3:20, 21.