-
Liefde en vrijmoedigheid leiden tot levenDe Wachttoren 1964 | 15 maart
-
-
27. (a) Hoe bezien vele religieuze organisaties de getuigen van Jehovah thans, ondanks het goede werk dat door hen wordt verricht? (b) Welke laatste aanmoediging geven Jehovah’s getuigen aan allen die leven wensen te ontvangen?
27 Ondanks het feit dat Jehovah’s getuigen zulk een groot bijbels onderwijzingswerk verrichten, beweren sommige religieuze organisaties van de wereld thans dat de Getuigen geen christenen zijn, maar dit komt doordat de religieuze organisaties jaloers zijn, net zoals de joodse priesters dit destijds waren. Jehovah’s getuigen treden in de voetstappen van Christus Jezus, en de valse-religieaanhangers weten dit! Jezus heeft gezegd: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; evenals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:34, 35, NW). Jehovah’s getuigen hebben deze liefde beslist, hetgeen zij gedurende hun Rond-de-wereld-congres in de zomer van 1963 opnieuw hebben bewezen. Indien zij de zegen van Jehovah God en eeuwig leven willen ontvangen, moeten zij die liefde zelfs in het huidige goddeloze samenstel van dingen behouden. Indien u de liefde en de vrijmoedigheid van de vroege christenen bezit, vertrek dan uit Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, ja, dien Jehovah God, gehoorzaam te zamen met Jehovah’s getuigen de geboden van Christus Jezus en deel dan in hun vreugde door ’het eeuwige goede nieuws’ te prediken.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1964 | 15 maart
-
-
Vragen van lezers
● Wat werd er in de ark des verbonds bewaard? Volgens 2 Kronieken 5:10 „was [er] niets in de ark dan alleen de twee tafelen die Mozes er in gedaan had op Horeb, waar de HERE met de Israëlieten een verbond had gesloten bij hun uittocht uit Egypte”, en 1 Koningen 8:9 is bijna gelijkluidend. In Hebreeën 9:4 (NW) staat daarentegen: „Deze had een gouden reukvat en de ark des verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden de gouden kruik met het manna, en de staf van Aäron die gebloeid had, en de tafelen van het verbond.” — T. R., V. S.
De woorden van Paulus in Hebreeën 9:4 (NW) zijn gebaseerd op de volgende schriftuurplaatsen, waaruit blijkt wat er in de ark des verbonds werd gedaan: „Daarom zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, doe daarin een volle gomer manna en leg dit voor het aangezicht des HEREN, om het voor de toekomende geslachten te bewaren. Zoals de HERE Mozes geboden had, legde Aäron het vóór de getuigenis ter bewaring.” Hoewel Aäron het manna ongetwijfeld verzameld heeft en het in een kruik heeft gedaan, spreekt het vanzelf dat het pas voor de Getuigenis gelegd kan zijn toen de ark des verbonds of de ark der getuigenis gemaakt was en de tafelen der wet ontvangen waren (Ex. 16:33, 34). Later vertelde Mozes zelf: „Toen keerde ik mij om en daalde den berg af, en ik legde de tafelen in de ark, die ik gemaakt had; en zij bleven daar, zoals de HERE mij geboden had” (Deut. 10:5). „De HERE zeide tot Mozes: Breng den staf van Aäron terug vóór de getuigenis, om bewaard te worden tot een teken voor de wederspannigen, zodat gij aan hun gemor een einde maakt en Ik het niet meer hoor, opdat zij niet sterven” (Num. 17:10). Uit deze teksten blijkt duidelijk dat de ark des verbonds eens de voorwerpen heeft bevat die Paulus noemt en hij schrijft dus klaarblijkelijk over de tijd waarin dit het geval was.
In plaats dat er echter sprake is van een tegenstrijdigheid tussen zijn woorden en die welke wij in 2 Kronieken 5:10 aantreffen, wordt juist door het feit dat deze tekst vermeldt dat er ten tijde van de inwijding van Salomo’s tempel „niets in de ark [was] dan alleen de twee tafelen die Mozes er in gedaan had op Horeb”, te kennen gegeven dat de Ark op een bepaalde tijd voordien wel iets anders had bevat, zodat het feit dat dit nu niet het geval was, het vermelden waard was.
De reden waarom Aärons staf die gebloeid had, voor het aangezicht van Jehovah gelegd moest worden, namelijk als een teken voor de wederspannigen, schijnt erop te duiden dat deze staf in ieder geval voor de duur van de reis door de wildernis, of zolang die wederspannigen leefden, in de ark des verbonds is gebleven. Het is daarom redelijk te concluderen dat enige tijd nadat de Israëlieten het land der belofte binnentrokken en vóór de inwijding van Salomo’s tempel, de gouden kruik en Aärons staf werden verwijderd. Het schijnt ons echter niet redelijk toe dat Jehovah toegelaten zou hebben dat deze heilige dingen in handen van de Filistijnen vielen toen dezen de Ark, in de dagen van hogepriester Eli, veroverden, want dan zouden de twee tafelen der wet ook ontbroken
-