Wijze uitspraken voor onze tijd
„Verwerf wijsheid, en bij alles wat gij verwerft, verwerf inzicht.” — Spr. 4:7.
1. Waarom is het niet zelfzuchtig om naar leven in geluk te verlangen, en hoe kan men het in een volmaakte wereld verwerven?
LEVEN in geluk — dat is iets wat wij allen wensen, niet waar? Dit doet misschien aan als een zelfzuchtige vraag. De mens werd echter oorspronkelijk geschapen om te leven en geluk te hebben in het leven. In geluk te leven, is dus een natuurlijk verlangen. Door ons het eeuwige leven waardig te tonen, rechtvaardigen wij God, de Levengever, want Jehovah God heeft de eerste mens volmaakt geschapen en in een paradijs, de hof van Eden, geplaatst waar hij eeuwig kon leven en zich op volmaakte wijze in het leven kon verheugen. Daar wij ons allen toen nog in de lendenen van die oorspronkelijke man bevonden en uit hem geboren moesten worden, was ook voor ons de mogelijkheid weggelegd voor eeuwig in volledig geluk te leven. De gelegenheid om uit volmaakte ouders en in een paradijs van geluk geboren te worden, ging voor ons echter verloren. Op welke wijze? Door de onverstandigheid van onze eerste menselijke ouder Adam, en zie nu eens, in wat voor toestand de gehele mensheid in onze, zogenaamd moderne tijd verkeert! De menselijke familie is allesbehalve gelukkig, de levensverwachting ligt ver onder een gemiddelde van honderd jaar en zelfs het bestaan van de gehele menselijke familie schijnt nu bedreigd te worden door de gevreesde, plotselinge explosie, van de door mensen uitgevonden bom in een derde wereldoorlog van de modernste stijl. Gelukkig heeft onze Schepper, Jehovah God, wederom de mogelijkheid geschapen dat zij die het leven liefhebben, eeuwig geluk in een volmaakte wereld kunnen verwerven. Op welke wijze kunnen zij dit? Door middel van wijsheid.
2. Op welke wijze verschilt zulk een levenschenkende wijsheid van de wijsheid dezer wereld?
2 Zulk een levenschenkende wijsheid verschilt totaal van die van deze wereld. De wijsheid dezer wereld heeft de mensheid in haar ellendige toestand gebracht, en biedt geen enkele mogelijkheid waardoor ze uit deze ellendige toestand kan geraken of ten slotte leven in geluk kan verwerven. De wijsheid dezer wereld komt van beneden, van gevallen, zelfzuchtige mensen, die op hun eigen inzicht steunen. Is deze wijsheid niet van mensen afkomstig, dat wil zeggen, komt ze uit het ongeziene, dan komt ze van goddeloze demonen, duivelen, en is derhalve demonisch, duivels. De wijsheid dezer wereld onderkent niet dat „de god dezer wereld” Satan de Duivel is, de grote tegenstander van Jehovah en mensen. Niets anders kan verantwoordelijk worden gesteld voor de gedegenereerde, liefdeloze en zelfzuchtige toestand waarin het menselijke geslacht is geraakt, dat niet in staat is om met elkaar te leven en onder de leden van haar eigen familie vrede en harmonie te bewaren, doch voortgaat op de weg welke tot zelfmoord leidt in een atoomoorlog ter beslechting van politieke, religieuze, rassen- en economische geschillen. In sterke tegenstelling hiermee komt de wijsheid die tot eindeloos leven leidt in de gelukkige en vrije wereld, van boven. Daar ze niet van mensen afkomstig kan zijn, komt ze van Jehovah God, de grote Gever van leven, vrede en geluk.
3. Over welke wijsheid dienen wij dus te beschikken, en uit welke bron dienen wij ze te putten, zoals door de wijste koning aller tijden werd geïllustreerd?
3 Om te leven, moeten wij dus over een wijsheid beschikken die van deze wereld verschilt. Deze wijsheid moeten wij niet verkrijgen door de opleidingscentrums dezer wereld te bezoeken noch door haar zogenaamde school van ervaring te doorlopen. Wij moeten naar de ene bron gaan waaruit ze geput kan worden, namelijk, Jehovah God. De wijste koning uit de oudheid geeft ons deze raad: „Jehóvah geeft wijsheid, uit zijn mond komt kennis en onderscheiding. Voor de oprechten zal hij praktische wijsheid vergaren; voor hen die in rechtschapenheid wandelen, is hij een schild” (Spr. 2:6, 7). Hij had zijn wijsheid van deze zelfde bron verkregen, zodat hij wist wat hij ons moest zeggen. Hij was nog een jongeman toen hij in 1037 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël koning werd. Toen Jehovah God hem in een droom verscheen en de jonge koning Salomo vroeg wat hij wenste, antwoordde Salomo: „Geef mij nu wijsheid en kennis dat ik voor het aangezicht van dit volk kan uitgaan en inkomen, want wie zou dit grote volk van u kunnen oordelen?” God was ingenomen met dit verzoek en gaf Salomo dan ook een buitengewone mate van wijsheid en kennis (2 Kron. 1:7-12; 1 Kon. 5:12). Het geschiedkundige verslag zegt ons: „Salomo’s wijsheid was veelomvattender dan die van alle oosterlingen en dan alle wijsheid van Egypte.” — 1 Kon. 4:30.
4. Met welke activiteit uit vroeger tijden komt het overeen wanneer wij ons tot enkele onderdelen van Salomo’s bewaarde wijsheid wenden, en wiens wijsheid bestuderen wij in werkelijkheid?
4 Ter ondersteuning hiervan vertelt de bijbelse geschiedenis ons verder: „Hij kon drie duizend spreuken uitspreken, en zijn liederen groeiden aan tot duizend en vijf.” Het bijbelboek Spreuken is daarom begrijpelijkerwijs van de pen van Salomo afkomstig. De inleiding luidt aldus: „De spreuken van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, opdat men wijsheid en streng onderricht tot zich kan nemen, de uitspraken van inzicht kan onderscheiden en het strenge onderricht kan ontvangen dat doorzicht, rechtvaardigheid, oordeel en oprechtheid tot gevolg heeft, om de onervarenen schranderheid te geven, aan een jongeman kennis en denkvermogen. Een wijze zal luisteren en meer onderricht tot zich nemen, en een man van inzicht verwerft zich bekwame leiding, om een spreuk, een raadselachtige uitspraak, de woorden van wijzen en hun raadsels te begrijpen” (Spr. 1:1-6). De bijbelse geschiedenis vermeldt: „En zij bleven uit alle volken komen om de wijsheid van Salomo te horen, zelfs van alle koningen der aarde die van zijn wijsheid hadden gehoord” (1 Kon. 4:32, 34). Aangezien alle volken der aarde, waaronder ook de koningin van Scheba, van diverse verafgelegen landen kwamen om Salomo’s wijsheid te horen, getuigt het in deze tijd van onze zijde van wijsheid wanneer wij ons tot enkele onderdelen van zijn wijsheid wenden welke door Gods macht in het boek Spreuken voor ons bewaard zijn gebleven. Daar dit boek onder hemelse inspiratie werd geschreven en Salomo’s wijsheid in werkelijkheid door ’God in zijn hart was gelegd,’ bestuderen wij wanneer wij het boek Spreuken bestuderen, in feite niet slechts Salomo’s wijsheid, die van louter een mens, maar de wijsheid van Jehovah God (1 Kon. 10:23, 24). Deze spreuken vatten eeuwige waarheden samen en zijn daarom nu even toepasselijk als toen.
HET GEHEIM DER WIJSHEID
5. Wat is volgens Salomo het geheim der wijsheid, en waarom vergeleek de grootste getuige van Jehovah op aarde Salomo met zichzelf?
5 Salomo, de koning van Jeruzalem, geeft ons in zijn spreuken het geheim van de ware wijsheid, namelijk: „De vreze Jehovah’s is het begin van wijsheid, en de kennis van de Allerheiligste is inzicht. Want door mij zullen uw dagen vele worden, en aan u zullen levensjaren worden toegevoegd.” Ook: „De vreze Jehovah’s is het begin van kennis. Wijsheid en streng onderricht hebben slechts louter dwazen veracht” (Spr. 9:10, 11; 1:7). Hieruit kunnen wij bemerken dat Salomo er een voorstander van was dat men de kennis en vreze Jehovah’s bezat. Hij was een getuige van Jehovah, in feite de voornaamste getuige van Jehovah in zijn tijd. De grootste getuige die ooit op aarde heeft geleefd, vergeleek Salomo met zichzelf. Dit was Jezus Christus, die negentien eeuwen geleden zei: „De koningin van het zuiden [de koningin van Scheba] zal in het oordeel worden opgewekt met dit geslacht en zal het veroordelen, omdat zij van de einden der aarde kwam om de wijsheid van Salomo te horen; maar ziet! meer dan Salomo is hier” (Matth. 12:42). Het zal belangwekkend zijn te vernemen hoe koning Salomo over Jezus Christus, hij die wijzer en groter was dan Salomo, heeft geschreven.
6. Wat dienen allen die het leven zoeken, dus allereerst te doen, en wat doen Jehovah’s getuigen in dit opzicht thans net als Salomo?
6 Daar levengevende wijsheid en kennis hun begin vinden in het kennen en vrezen van Jehovah, dienen allen die het leven zoeken, allereerst Jehovah God te vrezen. Voordat wij hem verstandelijk kunnen vrezen, moeten wij hem kennen, doch niet overeenkomstig de manier waarop de in religieus opzicht verwarde christenheid over hem leert, maar overeenkomstig de wijze waarop de Spreuken en het overige gedeelte van Gods geschreven Woord ons over hem vertelt. En evenals koning Salomo getuigenis aflegde van Jehovah God, zijn ook Jehovah’s getuigen van deze tijd zeer actief bezig om de ware kennis van God door middel van het gedrukte en gesproken woord onder alle volken te verbreiden, zoals Salomo had voorzegd.
7. Wat moeten wij dus allereerst weten, en waarom antwoordt u zo?
7 Allereerst moeten wij weten dat Jehovah God de Schepper is van al het zichtbare en onzichtbare, terwijl wij op grond van die kennis een levend en aansporend geloof moeten hebben dat hij bestaat. Waarom? Omdat „het zonder geloof onmogelijk [is] zijn welbehagen te winnen, want hij die God nadert, moet geloven dat hij is en dat hij de beloner wordt van hen die hem ernstig zoeken” (Hebr. 11:6). De zichtbare schepping rondom ons en ook de onzichtbare krachten die wij hebben leren kennen, zijn voor de gehele mensheid wonderen, zelfs voor de materialistische geleerden die niet in een persoonlijke Schepper geloven. Hoe meer zij studeren en leren, des te meer zij moeten erkennen dat de schepping een kennis, wijsheid en inzicht ten toon spreidt die zij nooit volledig kunnen doorzien. En waarom niet? Omdat, zoals de geïnspireerde Salomo schrijft: „Jehóvah . . . de aarde in wijsheid [heeft] gegrondvest. Met onderscheid heeft hij de hemelen vast bevestigd. Door zijn kennis werden de onstuimige wateren in tweeën gesplitst en blijft er uit de bewolkte lucht lichte regen naar beneden druppelen” (Spr. 3:19, 20). Daar Jehovah God de bron is van alle zichtbare en onzichtbare scheppingen, is er in het eeuwige verleden een tijd geweest waarin hij geheel alleen was, omdat hij eeuwig is.
8. Welke kennis had hij, hoewel hij toen alleen was?
8 Alhoewel hij in de eindeloze ruimte geheel alleen was, bezat hij toch kennis van zichzelf en hij wist dat er niemand anders in de grenzeloze ruimte was. Daar hij de Almachtige was, voor wie niets onmogelijk is, wist hij zeer goed over welke krachten hij allemaal beschikte. Hij wist op welke tijd hij met zijn schepping zou beginnen. Toen die tijd aanbrak, begon hij wijsheid aan te wenden.
9. Hoe legde Jehovah van het allereerste scheppingswerk af een ongeëvenaarde wijsheid aan de dag, en waartoe gebruikte hij zijn enige Zoon, en waarom?
9 Vanaf het allereerste scheppingswerk legde hij een ongeëvenaarde wijsheid aan de dag. Wat was dan zijn eerste schepping? Een zoon — zijn eerste, de enige die rechtstreeks door hem werd geschapen. Hij was niet aards, zoals wij, want de aarde bestond toen nog niet. Omdat hij evenals zijn hemelse Vader geest was, kon hij met zijn Vader spreken, hem zien en horen, en in zijn persoonlijke gezelschap verkeren. Welke naam Jehovah God zijn zoon destijds gaf, weten wij niet. Jehovah God begiftigde hem echter met oneindig veel meer wijsheid dan hij ooit aan koning Salomo heeft gegeven, zelfs in die mate, dat het was alsof God de wijsheid tot een levend, persoonlijkheid bezittend schepsel had gemaakt. Het was alsof de wijsheid zelf tot een persoon was gevormd, zo volmaakt weerspiegelde deze Zoon de wijsheid van zijn hemelse Vader. De Zoon verwijst zelfs naar zichzelf als de wijsheid. Evenals het op aarde vaak voorkomt dat een zoon met zijn vader samenwerkt, wenste Jehovah God dat zijn Zoon met hem zou samenwerken. Hij wist dat het niet goed was wanneer een met zulke talenten begiftigd schepsel niets te doen zou hebben. Het zou een verspilling van de talenten van deze Zoon zijn wanneer hij ze niet in zijn dienst zou gebruiken. Gods wijze Zoon was niet lui. Vol werklust wenste hij datgene te doen wat zijn hemelse Vader, Schepper en Levengever van hem verlangde. Daarom gebruikte Jehovah God deze enige Zoon van hem bij het scheppen van alle andere zowel zichtbare als onzichtbare, bezielde als onbezielde scheppingen.
10. Waar spreekt deze hemelse Zoon over, en waarom spreekt hij over zichzelf als over de wijsheid, terwijl dit woord in het Hebreeuws vrouwelijk is?
10 In de Spreuken van Salomo wordt Gods hemelse zoon onder inspiratie van God als de wijsheid gepersonifieerd, die als zodanig over het scheppingswerk van het allereerste begin af spreekt. Het woord „wijsheid” is in het Hebreeuws vrouwelijk, doch wanneer Gods Zoon dit woord op zichzelf van toepassing brengt, wil dit niet zeggen dat hij vrouwelijk is. Hij verwees slechts naar een bijzondere hoedanigheid die God hem had geschonken en gaf zich deze naam om aan te tonen dat deze goddelijke hoedanigheid bij het scheppen in hem werkzaam was. Daarom zegt hij:
11. Wat heeft de gepersonifieerde wijsheid in Spreuken 8:12, 22-31 over de schepping te zeggen?
11 „Ik, de wijsheid, heb bij de schranderheid gewoond en vind zelfs de kennis van het denkvermogen. Jehóvah heeft mij voortgebracht als het begin van zijn weg [Openbaring 3:14], de vroegste van zijn werkstukken van lang geleden. Sedert onbepaalde tijd was ik geïnstalleerd, van het begin af, sedert de tijden eer de aarde was. Toen er geen onstuimige wateren waren, werd ik als door barensweeën voortgebracht, toen er geen bronnen waren, rijk voorzien van water. Voordat de bergen vaste vorm hadden aangenomen, vóór de heuvelen, werd ik als door barensweeën voortgebracht, toen hij de aarde en de open ruimten nog niet gemaakt had, noch het eerste gedeelte van de stofmassa’s van het produktieve land. Toen hij de hemelen bereidde, was ik er; toen hij een horizon op de oppervlakte der onstuimige wateren bepaalde, toen hij de wolkenmassa’s daarboven bevestigde, toen hij de fonteinen der onstuimige wateren vaststelde, toen hij de zee zijn bepaling stelde opdat de wateren zijn bevel niet zouden overtreden, toen hij de fundamenten der aarde bepaalde, werd ik naast hem aangetroffen als een meesterwerker en was ik datgene geworden waarop hij van dag tot dag het allermeest gesteld was, terwijl ik de gehele tijd voor zijn aangezicht blij was, mij verheugend over het produktieve land van zijn aarde, en datgene waarop ik bijzonder gesteld was, bevond zich bij de zonen der mensen.” — Spr. 8:12, 22-31.
12. Waarom kan er dan gezegd worden dat ’Jehóvah de aarde in wijsheid heeft gegrondvest,’ en hoe bleek datgene waarop de wijsheid bijzonder gesteld was, bij de zonen der mensen te zijn?
12 In een zeer werkelijke zin kon er dus worden gezegd dat ’Jehóvah de aarde in wijsheid heeft gegrondvest,’ want hij gebruikte hiervoor zijn wijze Zoon als een „meesterwerker” naast hem. Dit stemt volledig overeen met wat de christelijke apostel Johannes ons later vertelt over de wijze waarop de gehele schepping is ontstaan (Joh. 1:1-3). Deze geschapen Zoon van God wist toen nog niet dat hij, lang nadat Jehovah tot hem had gezegd, „Laten wij de mens maken naar ons beeld,” zelf een mens zou worden opdat hij de mensheid zou kunnen terugkopen en bevrijden van de verschrikkelijke gevolgen voortspruitend uit de onverstandige daad van de eerste mens, namelijk, zijn zonde tegen het eenvoudige gebod van Jehovah God. Aldus toonde Gods Zoon op een zeer speciale wijze dat, om zijn woorden aan te halen, ’datgene waarop ik bijzonder gesteld was, zich bij de zonen der mensen bevond.’ Op aarde was hij veel wijzer dan koning Salomo en in het geval dat zijn getrouwe apostelen voor de politieke heersers dezer aarde getuigenis zouden moeten afleggen, beloofde hij hun: „Ik zal u krachtige woorden en wijsheid geven welke al uw tegenstanders tezamen niet zullen kunnen weerstaan of weerleggen” (Luk. 21:15). Een van zijn apostelen, Paulus, toont aan welk verschil er tussen de wijsheid dezer wereld en die van haar Griekse filosofen en de wijsheid van God bestaat, als hij zegt:
13. Hoe toont Paulus in 1 Korinthe 1:20-30 aan welk verschil er tussen de wijsheid dezer wereld en die van God bestaat?
13 „Heeft God de wijsheid der wereld niet dwaas gemaakt? Want aangezien, in de wijsheid Gods, de wereld door haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God goedgedacht door de dwaasheid van wat wordt gepredikt, degenen te redden die geloven. Want de joden vragen om tekenen en de Grieken zien uit naar wijsheid; doch wij prediken Christus, die aan een paal is genageld, voor de joden een oorzaak tot vallen maar voor de natiën dwaasheid; voor hen echter die de geroepenen zijn, zowel joden als Grieken, Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. . . . zodat geen vlees voor het aangezicht van God zou kunnen roemen. Aan hem is het echter te danken dat gij in eendracht met Christus Jezus zijt, die ons wijsheid van God is geworden.” — 1 Kor. 1:20-30.
14. Waarom is het thans de weg der wijsheid Christus na te volgen, en waarom doen wij er verstandiger aan wanneer wij in plaats van ons in de politiek dezer wereld te mengen, hem als Koning aanvaarden?
14 Daarom is het voor ons in deze tijd de weg der wijsheid Christus’ discipelen te worden en Christus na te volgen. „Zorgvuldig zijn in hem alle schatten der wijsheid en kennis verborgen.” Vandaar dat de apostel Paulus ons vervolgens waarschuwt: „Past op: misschien wil iemand u ten prooi wegdragen door de filosofie en ijdele misleiding overeenkomstig menselijke overlevering, overeenkomstig de elementaire dingen der wereld en niet overeenkomstig Christus; want in hem woont de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheid lichamelijk” (Kol. 2:3, 8, 9, voetnoot); of, om hier The Authentic New Testament (1955) door H.J. Schonfield aan te halen, „Want in hem woont de onmetelijkheid der goddelijke wijsheid lichamelijk.” Hij is de belichaming zelf van Gods wijsheid. Door hem te aanvaarden als degene die door God is verschaft opdat hij ons zou redden van de dood welke het gevolg is van Adams onverstandige daad, verkrijgen wij leven, zoals de gepersonifieerde wijsheid zegt: „Wie mij vindt, zal stellig het leven vinden en door Jehovah met goede wil bejegend worden. Wie mij echter mist, doet zijn ziel geweld aan; allen die mij intens haten, hebben de dood lief” (Spr. 8:35, 36). Wij doen er verstandiger aan wanneer wij in plaats van ons in de politiek dezer wereld te mengen, de verheerlijkte Jezus Christus als Jehovah’s gezalfde Koning van de Nieuwe Wereld aanvaarden, want hij is veel wijzer dan koning Salomo. Zelfs de engelen des hemels zeggen tot hem: „Het Lam dat geslacht werd, is waardig de macht, rijkdommen, wijsheid, kracht, eer, heerlijkheid en zegen te ontvangen” (Openb. 5:11, 12). Hij beschikt over alles wat de Koning der Nieuwe Wereld nodig heeft.
KENNIS, WIJSHEID EN INZICHT
15. Waarom behoefde Adam niet van de verboden boom te eten om kennis te verkrijgen, en waarin bleef hij door ongehoorzaamheid in gebreke?
15 Koning Salomo heeft in de Spreuken veel te zeggen over kennis, wijsheid en inzicht of onderscheidingsvermogen. Hij verbindt ze met elkaar. Laten wij eens zien waarom. Allereerst komt kennis. Ze is van Jehovah God afkomstig. In de hof van Eden, het oorspronkelijke tehuis van de mens, plantte God onder de bomen „de boom der kennis van goed en kwaad” terwijl hij de eerste man Adam het gebod gaf hiervan niet te eten wanneer hij niet wilde sterven (Gen. 2:9, 15-17). Het boek Spreuken en het gehele overige gedeelte van de bijbel toont ons nadrukkelijk dat de Almachtige God Jehovah Adam de kennis van goed en kwaad heel goed op zijn eigen bestemde tijd had kunnen geven zonder dat Adam God ongehoorzaam behoefde te zijn door van de verboden boom van de kennis van goed en kwaad te eten. Doordat Adam God ongehoorzaam was, hield hij er mee op zijn Schepper te vrezen en daardoor bleef hij in gebreke kennis te verwerven, want zoals Spreuken 1:7 zegt: „De vreze Jehovah’s is het begin der kennis.”
16. Waarom wil God niet dat de mens tot onwetendheid vervalt, en waarom spoort Salomo ons in overeenstemming hiermee aan te luisteren naar wat hij heeft te zeggen?
16 God, die de mens niet in onwetendheid heeft geschapen, wil niet dat hij tot onwetendheid vervalt, want hieruit spruit niets goeds voort. „Ook dat de ziel zonder kennis zou zijn, is niet goed, en hij die zich met zijn voeten haast, zondigt” (Spr. 19:2). Kennis dient ons er van te weerhouden ons onwetend in een bepaalde richting voort te haasten en aldus tegen God te zondigen. „Een ieder die schrander is, zal met kennis handelen, maar de onzinnige zal dwaasheid rondstrooien” (Spr. 13:16). Daar de geïnspireerde schrijver van de Spreuken weet welke voordelen de kennis Gods afwerpt, spoort hij allen die ze zoeken, aan, te luisteren naar wat hij door middel van dit bijbelboek te zeggen heeft: „Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen, opdat gij u met geheel uw hart op mijn kennis kunt toeleggen.” — Spr. 22:17.
17. Wanneer bracht God zijn wijsheid voor het eerst in praktijk, wat is wijsheid en wat is er voor noodzakelijk en wordt er door gebruikt?
17 Jehovah God had gedurende zijn gehele eeuwige bestaan voordat hij zijn wijze Zoon schiep, kennis. Toen hij met scheppen begon, zette hij die kennis aan het werk. Tóen gebruikte hij wijsheid of spreidde hij ze ten toon. Wijsheid houdt verband met werk. Ze is het vermogen kennis op juiste wijze te gebruiken en in praktijk te brengen zodat deze kennis met goede resultaten wordt bekroond en men daardoor zijn voornemen ten uitvoer brengt. Ze duidt op handelingen welke verlichting ten toon spreiden. Voor wijsheid is kennis noodzakelijk: „De wijzen vergaren kennis, doch de mond des dwazen is bijna zijn ondergang.” Wijsheid maakt derhalve gebruik van kennis: „De tong der wijzen doet met kennis goed, doch uit de mond der onzinnigen welt dwaasheid op. De lippen der wijzen blijven kennis uitstrooien, maar het hart der onzinnigen is niet zo.” — Spr. 10:14; 15:2, 7.
18. Wat zag God toen hij de eerste man en vrouw door middel van wijsheid had geschapen, en aan welk vereiste dienen wij eerst te voldoen, willen wij overeenkomstig Gods wijsheid handelen?
18 Bij het scheppen van al het andere gebruikte Jehovah God wijsheid gepersonifieerd in zijn eerste zoon, en wel als een meesterwerker. Toen God de eerste man en vrouw door middel van wijsheid had geschapen, „zag God alles wat hij had gemaakt, en ziet! het was zeer goed” (Gen. 1:31). Door wijsheid wordt iemands activiteit op bekwame wijze geleid en wegens de wijsheid en bekwaamheid van Jehovah God is alles wat hij doet, volmaakt. Wijsheid is dus meer dan slechts kennis, dan slechts het bezitten van inlichtingen in de geest. Het wil zeggen die inlichtingen op zo’n wijze aan het werk te zetten dat ze de grote Fontein van kennis, Jehovah God, eer en lof toebrengen en derhalve voor zijn schepselen voordeel afwerpen. Willen wij overeenkomstig Gods wijsheid te werk gaan, dan moeten wij naar de van hem afkomstige kennis handelen. Daarom kunnen wij er niet aan ontkomen tot Gods Woord, de bijbel, te gaan ten einde er door studie kennis uit op te doen. Daaruit kennis te putten is een vereiste, willen wij leven verwerven. De gepersonifieerde wijsheid zei tot zijn Vader: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Joh. 17:3). Dan kan iemand wijs zijn en kunnen zijn lippen en handen de levengevende kennis aan anderen verbreiden.
19. (a) Waarom dienen wij behalve over kennis en wijsheid ook over inzicht te beschikken? (b) Waarom is kennis noodzakelijk voor het bezitten van inzicht, maar wat is inzicht op zich genomen?
19 Behalve over kennis en wijsheid dienen wij ook over inzicht te beschikken, dat wil zeggen, wij dienen goddelijk inzicht te hebben. Wij kunnen ons eigen inzicht in dingen, gebeurtenissen en regelingen niet tegenover het zijne stellen: „Vertrouw met geheel uw hart op Jehovah en steun op uw eigen inzicht niet. Sla in al uw wegen acht op hem, en hij zal uw paden recht maken. Word niet wijs in eigen ogen. Vrees Jehovah en keer u af van het kwade” (Spr. 3:5-7; 21:30). Om in al onze wegen op hem acht te slaan, moeten wij hem kennen door een kennis te hebben van wat hij heeft gezegd en gedaan. Dit treffen wij allemaal in de bijbel aan. Zonder een kennis van hem, kunnen wij de voordelen van een waar inzicht niet genieten. „De vreze Jehovah’s is het begin van wijsheid, en de kennis van de Allerheiligste is inzicht.” Ook wordt ons gezegd: „Mensen die slechtheid bedrijven, hebben geen inzicht in het oordeel, maar zij die Jehovah zoeken, hebben overal inzicht in” (Spr. 9:10; 28:5). Inzicht is daarom het vermogen iets in zijn samenhangende delen te zien, de delen van iets van elkaar te kunnen scheiden terwijl men ziet en weet waarom ze bij elkaar behoren en tezamen werken, en dit alles in zijn verband tot God te zien. Het komt op onderscheidingsvermogen neer, doch altijd met betrekking tot God. Het is dus meer dan wijsheid, wat de bekwaamheid en de neiging is kennis te gebruiken ten einde een voornemen met de beste resultaten ten uitvoer te brengen.
20. Hoe spreidde Jehovah bij het scheppen van de hemelen inzicht ten toon, en waarom maakte hij de mens in dit opzicht anders dan de lagere, dierlijke schepping?
20 Toen Jehovah God de wonderbaarlijke, voor ons zichtbare hemelen schiep, gebruikte hij inzicht en spreidde dit ten toon. Van het begin af kende en onderscheidde hij alle onderdelen van de hemelen, het verband waarin zij tot elkaar staan, hoe ze tezamen werken en de uitwerking welke ze op elkaar hebben. Het was ook belangrijk dat hij onderscheidde en van tevoren wist welke uitwerking ze op zijn schepselen op aarde zouden hebben. Hij is de „Maker der hemelen met inzicht: . . . Hij die de aarde uitbreidde boven de wateren: . . . De maan en de sterren om gezamenlijk de nacht te beheersen” (Ps. 136:5-9). „Hij heeft door zijn kracht de aarde geschapen, door zijn wijsheid de wereld gegrond, en naar zijn inzicht de hemel uitgespannen” (Jer. 10:12, KB). Doordat hij de mens het vermogen gaf inzicht te verwerven en het verlangen daartoe in hem legde, schiep hij de mens anders dan de lagere dierlijke schepping der aarde. Om in het leven te blijven, moest de mens inzicht hebben over de verhouding waarin hij tot zijn Schepper stond.
21. Waarom wendt een persoon met inzicht zich tot Gods Woord en waarom blijft hij in nauw contact met wijsheid?
21 Om inzicht te verwerven, moeten wij datgene wat wij met de geest trachten te begrijpen, zeer duidelijk zien en er kennis van hebben. „Het hart met inzicht zoekt naar kennis, doch de mond der onzinnigen dingt naar dwaasheid.” Het door het inzicht gedane speuren naar kennis wordt beloond: „Het hart van hem die inzicht heeft, verwerft kennis, en het oor der wijzen tracht kennis te vinden.” Omdat een hart met inzicht de Bron van ware kennis ziet, erkent in welke verhouding de mens tot God staat en dat de mens in alles van God afhankelijk is, wendt het zich tot Gods Woord om de van levensbelang zijnde kennis te verkrijgen, waarna God zulk een hart doorzicht geeft in de betekenis van zijn Woord: „Doordat men een wijze doorzicht geeft, verwerft hij kennis” (Spr. 15:14; 18:15; 21:11). Een persoon met inzicht hunkert niet alleen naar kennis van alles wat met Gods Woord, zijn werken en de daarachter staande voornemens verband houdt, doch blijft ook in nauw contact met wijsheid opdat hij over de bekwaamheid en intelligentie mag beschikken die kennis in overeenstemming met God te gebruiken. Hij houdt zich wijsheid steeds voor ogen. „Hem die inzicht heeft, staat wijsheid voor ogen, doch de ogen van de onzinnige zijn aan het uiterste einde der aarde” (Spr. 17:24). Van welk onderscheidingsvermogen de onzinnige ook blijk moge geven, zijn ogen konden even goed zo ver van hem vandaan zijn als het einde der aarde.
22. Hoe verschilt een onzinnige van een persoon met inzicht, en hoe keerde koning Salomo zich ondanks zijn wijsheid tot dwaasheid?
22 De onzinnige houdt God niet in gedachten of in het oog; hij die inzicht heeft, wel. Hij is niet alleen wijs doordat hij Jehovah vreest, maar hij heeft inzicht. Hij handelt overeenkomstig zijn godvruchtige vrees. God heeft zelf gezegd: „Zie! de vreze Jehovah’s — dat is wijsheid, en zich van het kwade afwenden, is inzicht” (Job 28:28). Iemand met inzicht zal een terechtwijzing niet weigeren en dan gaan spotten: „De spotter dient gij te slaan opdat de onervarene schrander moge worden, en degene met inzicht dient terechtgewezen te worden opdat hij kennis moge onderscheiden” (Spr. 19:25). Een terechtwijzing, geen hevige slag, is reeds genoeg voor iemand die over inzicht beschikt. Ondanks al zijn wijsheid kan hij soms echter onverstandig of verkeerd handelen. Daarom heeft hij van tijd tot tijd wellicht een terechtwijzing nodig om hem tot inzicht terug te brengen. Op hoge leeftijd nam koning Salomo een loutere terechtwijzing niet meer ter harte. Ondanks alle wijsheid waarmee God hem had begunstigd, keerde hij zich tot dwaasheid. Waarom? Omdat hij het inzicht liet varen. Hoe? Hij verloor uit het oog in welke verhouding hij tot Jehovah God stond en liet zijn scherpe onderscheidingsvermogen op dit punt bot worden; hij werd gelijk een beest. „De aardse mens die, alhoewel hij in ere wordt gehouden, geen inzicht heeft, is stellig te vergelijken met de beesten die verdelgd zijn.” — Ps. 49:20.
23. Salomo verloor zijn inzicht dus toen hij wat deed, en hoe kunnen wij ons een begrip vormen van de grote wijsheid welke hij bezat voordat hij deze liet varen?
23 Salomo verloor zijn inzicht toen hij de verhouding waarin hij tot Jehovah stond, uit het oog verloor en zich onder het juk bracht van andere goden, de goden van de vele heidense vrouwen die hij had getrouwd. „En Jehovah werd vertoornd op Salomo, omdat hij zijn hart had afgewend van Jehovah, de God van Israël, degene die hem tweemaal was verschenen. En in verband hiermee had hij hem bevolen niet achter andere goden aan te gaan, doch hij had dat wat Jehovah had bevolen, niet gehouden” (1 Kon. 11:9, 10). Wij kunnen ons een begrip vormen van de grote wijsheid welke Salomo bezat voordat hij in een toestand van dood in Gods misnoegen verviel, wanneer wij de geschriften opslaan welke Salomo onder inspiratie als een van Jehovah’s getuigen heeft samengesteld.
24. Waarom dienen wij dat wat met God in verband staat, nooit belachelijk te maken, en waarom zullen wij trachten kennis, wijsheid en inzicht tot een deel van ons zelf te maken?
24 Laten wij dat wat met God in verband staat, nooit belachelijk maken. Wij zullen de levengevende kennis van de ware God nooit op die manier verkrijgen. Iemand die inziet in welke verhouding hij door zijn schepping tot God staat en dat hij volledig van hem afhankelijk is, zal het niet moeilijk vinden hem te kennen. „De spotter heeft getracht wijsheid te vinden, doch tevergeefs; voor hem die inzicht heeft, is kennis echter iets gemakkelijks” (Spr. 14:6). Nu wij dus hebben geleerd in welk verband kennis, wijsheid en inzicht staan, en hoe noodzakelijk ze alle drie zijn voor het leven en het juiste gedrag, zullen wij trachten ze tot een onafscheidelijk deel van ons zelf te maken. Wij zullen ze tot onze verwanten, onze geestelijke familieleden maken. „Zeg tot de wijsheid: ’Gij zijt mijn zuster,’ en moogt gij het inzicht noemen ’Bloedverwante.’” — Spr. 7:4.