Jehovah’s getuigen volharden voor zijn goddelijke soevereiniteit
„Ziet! Wij verklaren hen die hebben volhard, gelukkig. Gij hebt gehoord van de volharding van Job en gij hebt gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen.” — Jak. 5:11.
1, 2. (a) Hoe en waarom duurt de vijandschap ten gevolge van de strijdvraag betreffende de goddelijke soevereiniteit tot in onze tijd voort? (b) Wat betekent het dat Babylon de Grote in 1919 is gevallen, en hoe maakt dit een bevrijdingswerk mogelijk?
JEZUS CHRISTUS, als de Grotere Job („voorwerp van vijandschap”) van zijn tijd, bewees dat Satans beschuldiging, waarbij Jehovah’s universele goddelijke soevereiniteit was betrokken, volstrekt vals was. Hij heeft alle Babylonische religieuze druk die op hem werd uitgeoefend, weerstaan. Zegevierend volhardde Jezus, en dit had tot gevolg dat de ware Soevereine God, Jehovah, het gelukkig voor hem liet aflopen. De Duivel, die nog meer antwoord op zijn uitdaging aan Jehovah verlangde, is er door de eeuwen heen mee voortgegaan een campagne van vijandschap en valse beschuldigingen tegen de ware gezalfde volgelingen van Jezus, die in zijn voetstappen treden, te voeren.
2 In feite werd het Satan in dezelfde tijd dat Christus Jezus in 1914 als Koning van het hemelse koninkrijk op de troon werd geplaatst (Dan. 7:13, 14), toegestaan het gezalfde overblijfsel op aarde een afmattende ’gevangenschap als in Babylon’ op te leggen, welke van 1914 tot 1919 voortduurde.a De oprichting van het Koninkrijk in 1914 leidde onmiddellijk tot oorlog tussen de op de troon geplaatste Koning ervan, Christus Jezus, Michaël genaamd, en de tegenstander Satan met zijn goddeloze engelen. Dit liep voor Satan tegen 1918 op een totale nederlaag uit, toen hij en zijn goddeloze strijdkrachten uit de hemelse gewesten werden verdreven en naar de omgeving van de aarde werden geworpen (Openb. 12:7-10). Evenals de koningen Daríus en Kores uit de oudheid, de overwinnaars van het oude Babylon, lieten de „koningen van de opgang der zon”, Jehovah God en Christus Jezus, de hemelse overwinning volgen door veroordelende maatregelen tegen Satans aardse meesterwerk van valse religie, Babylon de Grote (Openb. 16:12). Zonder strijd verkreeg Jezus Christus, als de Grotere Kores, de overhand over Babylon de Grote. Dit betekende het teweegbrengen van haar omsingeling, haar val uit de schijnbare hemelse gunst en het begin van haar val in Christus’ handen waardoor ze onder zijn directe, superieure toezicht kwam (Openb. 14:8; 18:2). De hierop volgende periode van toezicht duurt nog steeds voort, totdat Babylon de Grote later, op de tijd die Jehovah verkiest, volledig vernietigd zal worden (Openb. 17:15-18). Gedurende deze sinds 1919 barmhartig verleende tijd van omsingeling heeft Christus Jezus het ware christelijke overblijfsel nauwgezet en liefdevol uit de macht van zijn vroegere Babylonische gevangenbewaarders bevrijd (Openb. 18:4). In werkelijkheid duurt het barmhartige bevrijdingsproces tot op deze huidige tijd in 1967 voort, waardoor een grote schare andere rechtvaardigheid liefhebbende personen uit Babylon de Grote wordt bevrijd (Openb. 7:9, 14). Na uit de hemel te zijn geworpen, ontdekte Satan dat hij nu een ’voetbank voor Christus’ voeten’ was, een ietwat aan banden gelegde „god” van een door Christus omsingeld Babylon de Grote (Ps. 110:1, 2; 2 Kor. 4:4). Niettemin is het Satan sinds 1919 vergund zijn vurige Babylonische vijandschap voort te zetten, zodat hij nu niet alleen het gezalfde overblijfsel van Christus’ volgelingen smaadt, maar ook de vele anderen die thans Babylon ontvluchten om als uitgewekenen een aandeel te hebben aan het verdedigen van Jehovah’s goddelijke soevereiniteit. — Openb. 12:13-17.
3. Pas Spreuken 27:11 op de huidige situatie toe.
3 Evenals in het geval van Job uit de oudheid en zoals door de Grotere Job, Jezus Christus, werd ondervonden, heeft de moderne, op Job gelijkende groep van getuigen van Jehovah dus al deze jaren, zelfs na Satans val uit de hemel, God van een antwoord aan Satan moeten voorzien, opdat Satan geen gronden zou hebben om Jehovah in hun geval te betichten. Hun hemelse Vader Jehovah zegt thans tot hen: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord heb voor wie mij smaadt.” — Spr. 27:11.
BABYLONISCHE AFVAL VAN DE CHRISTENHEID
4, 5. (a) Wie zijn thans het „voorwerp van vijandschap”, en waarom? (b) Welke tweeledige campagne van afval kwam er tot ontwikkeling, en uit welke bron was deze afkomstig?
4 Onze studie van de vervulling van het profetische drama van Job verplaatst zich nu van Jezus’ tijd naar deze twintigste eeuw. De getrouwe gezalfden, die als Jezus’ volgelingen in zijn voetstappen treden, worden als groep de moderne Job, het voornaamste „voorwerp van vijandschap”. Als personen die gezamenlijk met Jezus worden vervolgd, hebben zij evenals hij geleden omdat zij aan hun rechtschapenheid jegens de ware God, Jehovah, hebben vastgehouden en alle methoden van Babylonische religieuze vijandschap hebben weerstaan (Joh. 15:20). Een beknopte historische schets van de achtergrond van Jehovah’s gezalfde getuigen vormt hiervan een levendig bewijs. (Zie voor verdere details Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, uitgegeven in 1959.)
5 Na de dood van de laatste van de apostelen, omstreeks het einde van de eerste eeuw G.T., werd een groeiend aantal van degenen die de ware christelijke religie beoefenden, afvallig. De oude vijand Satan was er listig op uit de ware aanbidding van Jehovah door een tweeledige campagne te bezoedelen. Ten eerste wilde hij door het invoeren van ontheocratische vormen van kerkbestuur de oorspronkelijke reine tempelstructuur van organisatie, zoals Jezus Christus die had ingesteld, bezoedelen (Ef. 2:19-22). Ten tweede was hij erop uit door het invoeren van heidense leerstellingen en feesten de juiste openbare bekendmakingen, of de ’slachtoffers van lof’ (Hebr. 13:15) die door de tempelklasse van gezalfde christenen werden gebracht, te verontreinigen. Deze gehele afval was uit dezelfde Babylonische bron afkomstig als de invloeden die in de eeuwen die aan Jezus’ tijd waren voorafgegaan, het judaïsme hadden veroorzaakt. Het verbabyloniseerde hellenisme was wederom de kracht die door Satan werd aangewend om een toenemend aantal van degenen die beweerden christenen te zijn, te overspoelen en te bedelven.
6. Vermeld enkele verkeerde gebruiken die men ging aanvaarden.
6 Geleidelijk aan werden sommige opzieners en oudere mannen van de gemeenten ertoe aangezet zich zelf als heersers van de kudde te beschouwen. Zo ging mettertijd een klasse van geestelijken over een klasse van leken heersen, geheel in strijd met de door Jezus bepaalde orde: „Eén [Christus] is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt” (Matth. 23:8). Heidense feesten, zoals Kerstmis en Pasen, werden vermaard. Men ging verjaardagen van wereldse regeerders vieren. In de derde eeuw werd uit alle exemplaren van de heilige Griekse Geschriften, met inbegrip van de Griekse Septuaginta, de goddelijke naam Jehovah verwijderd.b De persoonlijke naam Jehovah werd door de titel Heer (kurios) vervangen. Zoals wij ons zullen herinneren, hadden de afvallig geworden joden na hun Babylonische gevangenschap, in de zesde eeuw v.G.T., precies hetzelfde gedaan. Toen volgden zij het gebruik van de Babyloniërs, die hun voornaamste god Mardoek niet langer bij zijn persoonlijke naam noemden doch in plaats daarvan de voorkeur gingen geven aan de titel Bel (Meester of Heer). Als gevolg hiervan kon de algemene titel Bel gemakkelijker door de andere religieus gezinde mensen worden aanvaard.
7. (a) Noem enkele in Babylon ontstane leerstellingen die binnenslopen. (b) Wat gebeurde er met het „onkruid” en de „tarwe”, waarover in Jezus’ gelijkenis wordt gesproken? (c) Wie is de door Paulus genoemde „mens der wetteloosheid”? Beschrijf zijn opkomst.
7 De in Babylon ontstane leerstelling van de onsterfelijkheid van de ziel sloop evenzo door heidense, Grieks-religieuze invloed binnen. Op die manier werd ook de Griekse (hellenistische) opvatting van hades of hel als plaats van bewuste foltering van de zielen van de goddelozen een onbijbels geloofspunt. Nauwkeurig in overeenstemming met Jezus’ profetie begon het „onkruid”, de afvallige namaakchristenen met hun „sibboleth”-leringen (Richt. 12:6) van het Babylonische christendom, de echte „tarwe”, de gezalfden met hun „sjibboleth”-leringen van het ware christendom, aan het gezicht der historie te onttrekken (Matth. 13:24-30). Paulus bevestigt deze geprofeteerde opkomst van georganiseerde afval door eraan toe te voegen dat er een machtige „mens der wetteloosheid”, die ’zich verzet’ en „in de tempel van De God gaat zitten”, zou opstaan (2 Thess. 2:3-8). Tegen 325 G.T. werden de afvallige leiders waaruit deze „mens der wetteloosheid”-klasse bestond, door het heidense Rome onder keizer Constantijn erkend als religieuze heersers van een nieuwe Romeinse staatsreligie, een fusie van christelijke afvalligheid met Romeins heidendom. Datgene wat thans als de christenheid bekendstaat, ontstond ten einde het dominerende deel van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, te worden. Van die tijd af is de „mens der wetteloosheid”-klasse de collectieve groep van geestelijken geweest uit de vele sekten van de christenheid, die toen als een integrerend deel van Babylon de Grote volslagen Babylonisch waren geworden. Zo hebben de geestelijken van de christenheid in de zestien eeuwen die sinds 325 G.T. zijn verstreken, het wereldtoneel van valse religie beheerst en als de „mens der wetteloosheid” symbolisch „onkruid” of valse christenen gekweekt.
ER VERSCHIJNEN WEER MET TARWE TE VERGELIJKEN CHRISTENEN
8. Hoe verscheen er weer met tarwe te vergelijken christenen?
8 Geheel in overeenstemming met bovenstaande profetie van Jezus, werd de „tarwe” — de ware christenen — historisch weer duidelijk zichtbaar en kwam ze, naarmate de tijd van de „oogst” bij het „besluit van een samenstel van dingen” naderbij kwam, los van het „onkruid” of de afvalligen te staan (Matth. 13:37-43). Zo kwam er na 1870 een kleine groep oprechte gezalfden bijeen, die ten slotte de Watch Tower Bible and Tract Society, met Charles Taze Russell als president, gingen vormen. Deze gezalfden namen later de naam „Jehovah’s getuigen” aan. Tot op deze dag in 1967 treden zij als zulke christelijke getuigen op het wereldtoneel op.
9. Geef eerst het verkeerde en daarna het opgehelderde begrip over zekere fundamentele leerstellingen weer.
9 Al spoedig verwijderde deze groep van gezalfden vele van de vals-Babylonische geloofsovertuigingen die hun christelijke pad versperd hadden. Zo werd het hun duidelijk dat de mens geen onsterfelijke ziel heeft maar een levende ziel is (Gen. 2:7), dat de Loskoper Christus Jezus niet half mens en half God was maar dat hij volledig mens was (1 Tim. 2:5, 6; 1 Joh. 4:2, 3), dat er in de opstanding geen „wederopstanding des vleses” of van het lichaam maar een opstanding van de dode „ziel” of het individu is (Joh. 5:25-28) en dat er niet zulk een mysterie als een „drieëenheid” is maar dat Jehovah oppermachtig en exclusief is in zijn positie als de Soevereine God (1 Kor. 8:4-6). Zij zetten ’de brandslang op de hel’ om het valse vuur van de hellenistische leerstelling dat de goddelozen in een hades of hel geroosterd worden, te blussenc (Hand. 2:31). Mettertijd werd de naam Jehovah hersteld, zodat deze in hun gemeentevergaderingen werd gebezigd, weer in hun bijbelse publikaties verscheen en in hun New World Translation of the Holy Scriptures zelfs 7198 maal werd hersteld.d
VIJANDSCHAP VAN DE SEKTARISCHE GEESTELIJKHEID
10, 11. (a) Wie worden thans door Jobs drie valse metgezellen afgebeeld? (b) Hoe hebben sommige religieuze schrijvers zich over Jehovah’s getuigen uitgelaten?
10 Al dadelijk sedert 1880 lokte deze Job-groep van bijeenvergaderde gezalfden het vuur van religieuze vijandschap van de „mens der wetteloosheid”-klasse uit, de geestelijken van de nu in talloze sekten verdeelde christenheid. Deze met Job te vergelijken gezalfden kregen dus „valse metgezellen” tegen wie zij moesten argumenteren, zoals ook Job uit de oudheid dit met zijn drie ’vrienden’ en Jezus met de religieuze sektarische pressiegroepen heeft moeten doen. Wederom beklemtoont „drie”, als een getal dat nadruk aanduidt, de grootst mogelijke verenigde tegenstand die de geestelijken der christenheid tegen de moderne, met Job te vergelijken personen hebben opgeworpen. Het historische feit doet zich voor dat, evenals Job en Jezus in hun tijd als „paria’s” werden beschouwd, ook op Jehovah’s getuigen als ongewenste, stinkende paria’s van de christenheid wordt neergezien. — Job 2:7, 8.
11 De getuigen worden bij voorbeeld niet als „respectabel” of „gewoon” beschouwd als er in verband met de met onkruid te vergelijken sekten van de christenheid over hen wordt gesproken.
„In ieder geval, of men hen nu sympathiek of antipathiek vindt, goedkeurt of afkeurt, zij [Jehovah’s getuigen] zetten hun getuigenis niet alleen in Amerika maar ook in vele vreemde landen voort met een energie en volharding waarvan men zou willen dat deze vaker in onze eigen en andere zeer respectabele ’gewone’ kerken werden aangetroffen”e (Wij cursiveren).
De met „tarwe” te vergelijken Getuigen worden door de welgestelde religieuze leiders als een „niet-orthodoxe cultus” van ’arme en onbeschaafde’ lieden gebrandmerkt.
„Jehovah’s getuigen behoren tot die niet-orthodoxe religieuze culten . . . die bloeien onder degenen die met alles, behalve met aardse bezittingen en beschaafde manieren begiftigd zijn”f (Wij cursiveren).
Er wordt naar deze „paria”-getuigen ook verwezen als ’afgewekenen’.
„Vele waarnemers van de Jehovah’s getuigen hebben geconcludeerd dat hun leerstellig stelsel een ’christelijke afwijking’ is, daar het de wezenlijk christelijke geloofsovertuigingen nabootst en terzelfder tijd verdraait”g (Wij cursiveren).
Ten slotte worden zij door de geestelijkheid als „verfoeilijk” en „fanatiek” beschouwd.
„Het beteugelen van de propagandistische activiteiten van de verfoeilijke sekte is — tenzij kan worden aangetoond dat ze een positief gevaar voor de gemeenschap vormt — een potentiële aanval op de vrijheden van alle burgers. Jehovah’s getuigen zijn naar ons oordeel een bijzonder verfoeilijke en fanatieke sekte, doch de waarheid of onwaarheid van hun leer is niet aan de orde en er was geen beschuldiging van asociale tendensen betrokken bij de zaak waarin het Opperste Gerechtshof zijn [ongunstige] beslissing gaf”h (Wij cursiveren).
BABYLONISCHE GEBRUIKEN VERWIJDERD
12. Welke oorspronkelijke gebruiken van het christendom werden na de tachtiger jaren weer ingesteld?
12 Vanaf 1880 hadden de moderne met Job te vergelijken gezalfden bovendien de gebruiken uit de eerste tijd van het christendom hersteld. Dit maakte het voor allen mogelijk te zamen als bedienaren van het evangelie te dienen en voor de mensen als „het licht der wereld” te schijnen (Matth. 5:14-16). Dit gebeurde doordat het getuigeniswerk van huis tot huis en het brengen van persoonlijke nabezoeken aan de huizen, zoals Jezus en de apostelen dit in hun tijd hadden gedaan, weer werd ingesteld. Verder werden alle ritualistische vormen in hun gemeentelijke bijeenkomsten verworpen en waren hun vergaderingen, in plaats dat ze een emotioneel, ritualistisch karakter droegen, veeleer van opvoedkundige aard waarbij, door middel van bijbelstudie, een beroep op het verstand werd gedaan. Deze groep gezalfden nam ook deel aan een uitgebreide, in de honderden miljoenen exemplaren lopende, verspreiding van bijbels, bijbelse lectuur en traktaten.
13. Wat werd omtrent 1914 aangekondigd? Hoe ijverig waren de gezalfden, en hoe werd er een blaam op de geestelijkheid geworpen?
13 Zij kondigden speciaal aan dat het jaar 1914 met betrekking tot het eindigen van „de tijden der heidenen” (Luk. 21:24, NBG) en de tijd van de oprichting van Christus’ koninkrijk in de hemel, een gekenmerkt jaar was. Dit alles bleek waar te zijn en werd gestaafd door het begin van de Eerste Wereldoorlog en de daarmee gepaard gaande gebeurtenissen onder de heidense naties. Dat hun christelijke werk in vele landen op grote schaal werd verricht, bracht de gezalfden op een opmerkelijke wijze op het wereldtoneel van de religieuze geschiedenis. Hun ijverige religieuze werken deden de „mens der wetteloosheid”-klasse van sektarische geestelijken beschaamd staan. Dergelijke geestelijken hadden meer belangstelling moeten hebben voor het nauwkeurig onderwijzen van het Woord van God aan hun kudden in plaats van hun parochianen een vergiftigde kost van Babylonische leerstellingen voor te zetten. Zo kwam het dat deze kleine minderheid gezalfden een rechtschapenheid jegens Christus Jezus en jegens God aan de dag ging leggen waardoor er op de katholieke, orthodoxe en evangelische geestelijken van de christenheid een blaam werd geworpen.
IN BESLAG GENOMEN DOOR PERSOONLIJKE VERDEDIGING
14. Beschrijf in welke mate de gezalfden zich met hun zelfverdediging gingen bezighouden.
14 Evenals in het geval van Job uit de oudheid werden deze moderne getuigen door de religieuze geestelijken en leiders van de christenheid — die werden afgebeeld door Jobs drie metgezellen, die armzalige vertroosters en valse vrienden bleken te zijn — belasterd en in een verkeerd daglicht gesteld. Zij werden bij alle mogelijke vernederende namen genoemd, zoals „geen-hellers”, „zieleslapers”, „Russellisten”, „Rutherfordisten”, „chiliasten”, „onvaderlandslievende pacifisten”, „Schriftverdraaiers”, „ongeordineerde predikers”, enz. Hun bediening van het Woord van God werd voorgesteld als frauduleus, bedrieglijk en niet door God geordineerd, en er werd betoogd dat zij, om het feit dat zij „Russellisten” waren te vertroebelen en te verbergen, onder verschillende namen of titels, zoals Watch Tower Bible & Tract Society, International Bible Students Association, People’s Pulpit Association, werkzaam waren. Zij werden beschouwd als valse christenen, als in feite helemaal geen christenen, als „valse profeten”, anti-christenen en mensen die totaal zonder aanzien waren bij God. De leden van Jehovah’s gezalfde overblijfsel moesten zich, evenals Job, tegen zulke religieuze beschuldigingen, als zouden zij een niet-orthodoxe sekte van religieuze huichelaars zijn, verdedigen in een poging hun rechtschapenheid als ware christenen, als „de ware groep” te bewijzen en aan te tonen dat zij werkelijk in overeenstemming met God en zijn Woord waren, Gods gunst genoten en echte christelijke bedienaren van het evangelie waren die door God, en niet door religieuze instellingen of religieuze geestelijken waren geordineerd. Zo rees er dus een groot geschil tussen de religieuze geestelijkheid en Gods gezalfde, geordineerde overblijfsel, precies zoals Job in een geschil met Elifaz, Zofar en Bildad verwikkeld raakte. De leden van het gezalfde overblijfsel gingen zich dus, evenals Job, hoofdzakelijk met zich zelf en hun aanzien bij God bezighouden. Zij bleven in gebreke Gods naam Jehovah volledig naar waarde te schatten en in te zien dat de rechtvaardiging van Gods naam en universele soevereiniteit het voornaamste was, zodat zij zijn getuigen dienden te zijn met die belangrijke strijdvraag in gedachten. Dat zij naar de hemel gingen, was niet het belangrijkste.
ELIHU’S JUISTE OORDEEL
15, 16. (a) Wat komt thans met Elihu overeen, en op welke wijze? (b) Hoe wordt De Wachttoren gebruikt om de juiste waardebepaling en beoordeling weer te geven?
15 Wie was het die ten slotte een juist oordeel over deze fundamentele kwesties had en dit, ten einde de zaken recht te zetten, ter attentie van de gezalfden publiceerde? (Jes. 1:18; 2 Tim. 3:16) Zoals in de dagen van Job de jonge Elihu de op leeftijd zijnde Job goed beoordeelde, was het de moderne jonge Elihu die de 1900 jaar oude met Job te vergelijken groep van gezalfden terechtwees. Tegen Job uit de oudheid „ontbrandde [Elihu’s] toorn, omdat deze zich tegenover God voor rechtvaardig hield” (Job 32:2). De moderne Elihu schijnt goed gevormd te kunnen worden door het geestelijke besturende lichaam van het gezalfde overblijfsel van Christus’ lichaam, dat altijd nauw verbonden is geweest met de bestuurders van de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania.i Aangezien deze besturende groep gezalfden pas sinds 1870 een werkende eenheid is gaan vormen, is ze historisch gezien jong vergeleken bij de 1900 jaar oude „getrouwe en beleidvolle slaaf” die collectief is samengesteld uit de getrouwe gezalfden die op elk willekeurig tijdstip op aarde leefden (Matth. 24:45, 46). De Elihu-bestuurseenheid is sinds 1879 verantwoordelijk voor het publiceren van het tijdschrift De Wachttoren.
16 Toen de huidige Elihu het juiste oordeel over de dingen kreeg, gebruikte hij zijn instrument, het tijdschrift De Wachttoren, om de gezalfden op progressieve wijze raad te geven. Het was De Wachttoren die het eerste bekendmaakte dat de rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit belangrijker was dan de rechtvaardiging van enig individu. In de geestelijke raad die de historisch jeugdige bestuursgroep verstrekte, gaf ze er evenals de jonge Elihu in Jobs dagen, blijk van meer vertrouwen in de geest van God te stellen dan in de eeuwenoude menselijke wijsheid en filosofie, zoals de geestelijken deden. Om die reden kon de moderne Elihu door middel van De Wachttoren verder de leiding nemen in het aan de kaak stellen van de 1600 jaar oude „mens der wetteloosheid”-klasse, de sektarische geestelijkheid. Met christelijke vrijmoedigheid kon De Wachttoren sinds 1919 op grond van een juist oordeel beweren dat de geestelijken van de christenheid, door hun eeuwenlange prediking van dingen die op anti-Jehovah, Babylonische leringen gebaseerd waren, ermee voortgingen ’God onrechtvaardig te verklaren’ (Job 32:3, NW). Op deze wijze komt, door middel van De Wachttoren, de juiste waardebepaling en beoordeling van religieuze ontwikkelingen op progressieve wijze tot de beschikking van alle rechtvaardig gezinde mensen.
BEPROEVING ALS DIE VAN JOB
17. Beschrijf de gevangeniservaring gelijkend op die in Babylon, die het overblijfsel van 1914 tot 1919 overkwam.
17 Thans kregen de enkele duizenden gezalfden vanaf de herfst van 1914 tot de lente van 1919 een speciale beproevingstijd als die van Job te doorstaan. Zij moesten noodgedwongen een periode van gevangenschap gelijkend op die in Babylon doormaken. De geestelijkheid overlaadde hen met spot. Gedurende de Eerste Wereldoorlog werden zij lasterlijk als „een gevaar voor de veiligheid” gebrandmerkt. Hierdoor kregen zij in Canada, de Verenigde Staten en andere landen tegenstand van de regering te verduren. Er kwamen verbodsbepalingen voor hun lectuur. Degenen van hen die de leiding hadden, werden gevangen genomen. Tegen de zomer van 1918 was hun georganiseerde openbare getuigeniswerk ten slotte lam gelegd. Hun hoofdbureau in Brooklyn, New York, moest gesloten worden en zij behielden alleen een tijdelijke kantoorruimte in Pittsburgh, Pennsylvanië. In plaatsen waarin zij hun religieuze bijeenkomsten hielden, werden invallen gedaan en deze werden gesloten. Ja, zij kwamen in een geestelijk behoeftige en verlaten toestand te verkeren. Er kwamen bij de getrouwe gezalfden vragen op over de betekenis van dit alles en waarom Jehovah deze openlijke vijandschap toeliet. Hadden zij in de ruim dertig jaar vóór 1914 niet in de naam van God en Christus een groot openbaar getuigeniswerk onder de naties verricht? Scheen Jehovah dit werk niet te begunstigen door het vóór 1914 voortdurend te laten groeien? De met Job te vergelijken gezalfden wilden weten: Waarom nu al die rampspoed en vijandschap? — Matth. 24:9, 10.
18. Wat komt overeen met het wegnemen van Jobs tien kinderen en met zijn ziekte?
18 Velen die als geestelijke kinderen voor geestelijke leiding en steun naar hen hadden opgezien, lieten nu de omgang met hen varen. Al met al was het een behoeftige tijd wat „geestelijke kinderen” en middelen voor religieuze aanbidding betreft. De gezalfden, die door de sektarische geestelijken werden beschouwd als paria’s en geestelijk zieken, die verafschuwd en gemeden moesten worden, werden tegen 1918 aan het overdenken van hun tegenwoordige en toekomstige treurige geestelijke toestand overgelaten (Openb. 11:7-10). Door Satan en al zijn aardse machten werden zij in een geestelijk ongelukkige toestand gebracht. Doch steeds weer vroegen de met Job te vergelijken gezalfden in hun gebeden: Waarom, o, waarom laat Jehovah dit alles toe?
19. Beschrijf welke vaststaande gedragslijn degenen die door Jobs drie metgezellen worden afgebeeld, thans volgen.
19 Terwijl de gezalfden deze vernederende toestand verduurden, vermeerderden de moderne ’drie valse metgezellen’ — de collectieve groep geestelijken van de christenheid — hun vurige vijandschap tegen het overblijfsel. Liefdeloos als de religieuze leiders in hun gedachten en hart waren, maakten zij van hun gehele Babylonische tactiek en al hun Babylonische argumenten gebruik. Zij wendden voor de God van de bijbel te aanbidden, doch in werkelijkheid waren zij erop uit ’God onrechtvaardig te verklaren’ (Job 32:3, NW). Jehovah God bevond hen niet waarheidlievend in hun argumenten en aanvallen, terwijl de gezalfden waarheidlievend werden bevonden (Job 42:7, 8). De leerstellingen en overleveringen van de geestelijkheid zijn dezelfde als die welke door de eeuwen heen uit Babylon en niet uit de bijbel afkomstig zijn. Vanaf 325 G.T. tot op heden hebben de geestelijken van de christenheid het machtigste deel van Babylon de Grote gevormd. Zij zijn altijd de ergste vervolgers van Jehovah’s getuigen geweest en zijn dit nog. Deze hedendaagse ’drie valse vertroosters’ zullen er in hun verbittering mee voortgaan de ware getuigen tot aan het vernietigende einde van Babylon de Grote te achtervolgen en zouden hen, figuurlijk gesproken, wel levend willen villen.
BEVRIJDING TOT GEESTELIJKE VOORSPOED
20. Beschrijf het herstel dat de gezalfden ondervonden, en sinds wanneer is dit het geval?
20 Evenals het Job gelukkig maakte dat het voor hem op een herstel uitliep, ondervonden vanaf 1919 ook de moderne gezalfden een geestelijk paradijsachtig herstel. Dit herstel heeft grote geestelijke voorspoed en geluk in Jehovah’s koninklijke Koninkrijksdienst voor hen betekend. Om hun vreugde nog te vermeerderen, werd een enorme schare met schapen te vergelijken personen ertoe gebracht uit Babylon de Grote te vluchten en in hun rijk van geestelijke gunst over te komen. In feite werd de „andere schapen” in 1934 gezegd zich op te dragen en zich te laten dopen en de gelukkige geestelijke kinderen van het gezalfde overblijfsel te worden.j Doch pas in 1942 begon de vervulling van het voortbrengen van Jobs tien nieuwe kinderen zich met volle kracht te ontplooien.k Van toen af aan zijn de figuurlijke „tien kinderen” bij honderdduizenden de moderne Job, het gezalfde overblijfsel, te hulp gekomen. — Jes. 2:2, 3; Zach. 8:23.
VROEGERE GEESTELIJKEN THANS GETUIGEN
21, 22. (a) Hoe is Job 42:8, 9 thans van toepassing? (b) Welke handelwijze hebben dergelijke berouwvolle personen gevolgd, zoals uit hedendaagse ervaringen blijkt?
21 In Jobs tijd van herstel aanvaardden Elifaz, Zofar en Bildad Jehovah’s raad om berouw te hebben van hun vals-religieuze standpunt en de priesterdiensten van Job te accepteren ’opdat hun niets kwaads zou worden aangedaan’ (Job 42:8, 9). Ook na Jezus’ herstel door een opstanding en verhoging tot de hemel, werden zijn doeltreffende priesterdiensten aanvaard, want „een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam” (Hand. 6:7). Heeft zich in deze laatste dagen een overeenkomstige ontwikkeling voorgedaan? Ja! In de tientallen jaren van herstel sinds 1919, hebben rechtgeaarde geestelijken van verscheidene religieuze sekten in verschillende delen der aarde berouwvol de priesterdiensten van het gezalfde overblijfsel van met Job te vergelijken personen aanvaard door herdoopt en als echte dienstknechten van Jehovah geordineerd te worden.l Zelfs geestelijken op vooraanstaande posten hebben zich bekeerd, zoals een priester die vroeger een Grieks-orthodoxe bisschop was. Deze vele geestelijken, die zich hebben hervormd en niet langer wereldse roem zoeken, prediken in dezelfde plaatsen waar zij als sektarische geestelijken hadden gefungeerd, thans ijverig het goede nieuws van het Koninkrijk. Doch in plaats dat zij vanaf een kansel in een kerkgebouw prediken, gebruiken zij thans de drempel van de huisdeuren als hun juiste kansel.
22 Wat heeft het volgen van deze juiste en nederige handelwijze voor deze vroegere geestelijken tot gevolg gehad? Zij ondervinden van de zijde van hun vroegere „vrienden” onder de geestelijken veel vijandschap en smaad, hetgeen zij moedig en getrouw verduren. Van de Soevereine God Jehovah ontvangen zij goede wil, omdat zij de goddelijke naam op waardige wijze dragen en Jehovah’s goddelijke soevereiniteit van huis tot huis bekendmaken, zoals ook Jezus Christus dit heeft gedaan. Na jarenlange juiste predikingsactiviteit werden verscheidenen van deze vroegere geestelijken als opzieners van de plaatselijke gemeenten van Jehovah’s getuigen aangesteld. Zij hebben op hun beurt het voorrecht gehad voor verdere opleiding in de bediening een van de Koninkrijks-Bedieningsscholen van het Wachttorengenootschap te bezoeken. Hier is dus nóg een barmhartige reden waarom Jehovah Babylon de Grote toestaat nog wat langer te blijven bestaan, zodat meer van zulke rechtgeaarde, in gevangenschap verkerende geestelijken individueel het door deze vroegere gevangenen gestelde voorbeeld kunnen volgen door spoedig uit Babylon de Grote te gaan alvorens allen die erin worden achtergelaten ’iets kwaads wordt aangedaan’.
DE VIJANDSCHAP VAN DE GEESTELIJKEN HOUDT AAN
23, 24. Verklaar waarom de vijandschap van de zijde van de geestelijkheid aanhoudt, zoals afgebeeld (a) in het geval van Jozef in Egypte en (b) in een gelijkenis van Jezus.
23 Maar hoe komt het dan dat de hedendaagse Job steeds bitterder vijandschap van de zijde van de onberouwvolle Babylonische geestelijkheid ondervindt, indien dit de tijd voor herstel en voorspoed voor de gezalfden is? De situatie komt overeen met de tegenbeeldige zeven jaren van hongersnood en zeven jaren van overvloed in Egypte tijdens Jozefs beheera (Gen. 41:29-32). In de tegenwoordige toepassing vallen deze twee zevenjarige periodes samen. Er heerst in het land of rijk van de christenheid grote geestelijke honger om het Woord van God te horen, terwijl het land, het rijk of de toestand van de ware gezalfden grote geestelijke overvloed heeft. — Amos 8:11.
24 Een dergelijke gelijktijdige vervulling wordt gestaafd door de gelijkenis van de rijke man en Lazarus (Luk. 16:19-31). Hierin vindt de toestand van de „rijke man”, de klasse van geestelijken, en die van de „Lazarus”-groep, het gezalfde overblijfsel, gelijktijdig plaats, namelijk van 1919 tot op heden. De zichtbare feiten tonen overduidelijk aan dat de gezalfde getuigen van Jehovah sinds 1919 wat hun bediening betreft geestelijke voorspoed hebben genoten, terwijl de geestelijken in dezelfde tijd in hun bediening steeds meer teleurstellingen en geestelijke mislukkingen hebben ondervonden. Dit alles getuigt van hun „folterende pijnen”. Eerder in dit artikel werd hier nóg een bevestiging van gegeven, doordat werd aangetoond dat hoewel Babylon de Grote in 1919 in de omsingelende macht van Christus Jezus viel, het haar vergund wordt met al haar geestelijke verdorvenheid en vijandschap te blijven bestaan totdat de bevrijding van haar gevangenen geëindigd is, waarna ze volledig vernietigd zal worden. — Openb. 18:4; 17:15-18.
25. (a) Wat beoogt Jehovah nog meer met toe te staan dat de Babylonische vijandschap in onze tijd voortduurt? (b) Wat kan in het volgende artikel van De Wachttoren verwacht worden?
25 Jehovah heeft in zijn wijsheid deze aanhoudende Babylonische vijandschap met nog een andere bedoeling toegelaten. Waarom? Omdat dit thans ook de „grote schare” van de „andere schapen” een gelegenheid biedt de gezalfden bij te staan wanneer zij Satan een antwoord geven in verband met zijn beschimpingen en uitdagingen betreffende Jehovah’s goddelijke soevereiniteit. Met al deze inlichtingen als achtergrond zijn wij thans gereed de zichtbare bewijzen te beschouwen van de grote religieuze strijd die tot op heden tussen de gezalfden, die opkomen voor Jehovah’s goddelijke soevereiniteit, enerzijds en de Babylonische geestelijken van de christenheid anderzijds heeft gewoed. Hoe opmerkenswaardig vinden de gedetailleerde activiteiten en argumenten tegen Job in zijn dagen en tegen Jezus in zijn tijd thans hun evenbeeld in de vijandschap die in gedrukte vorm en op een uitgebreidere schaal tegen de moderne Getuigen is gericht!
[Voetnoten]
a Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 74-90.
b New World Translation of the Christian Greek Scriptures, blz. 18.
c Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose, blz. 42.
d „Uw naam worde geheiligd”, blz. 27, 28.
e The Christian Century van 2 februari 1944, blz. 140.
f Een redactioneel artikel in The Christian Century van 5 juli 1939, blz. 843.
g The Theology of the Jehovah’s Witnesses, in 1962 uitgegeven door G.D. McKinney.
h The Christian Century van 24 juni 1942, blz. 798.
i Wachttoren 1958, blz. 29.
j Zie Wachttoren van oktober 1934, met het artikel „Zijn goedheid” in twee delen, waarin er bij de „andere schapen” op werd aangedrongen de tegenbeeldige „toevluchtssteden” binnen te gaan.
k Op de in vele steden gehouden vergaderingen met Cleveland als voornaamste stad (18, 19, 20 sept. 1942) werd de toename van de „andere schapen” door de resolutie die werd aangenomen, aangekondigd, welke resolutie gedeeltelijk luidt — „Alle toename welke God in dit werk van het in de Schaapskooi bijeenbrengen van zijn ’andere schapen’ geeft, erkennen wij als van de Heer en wij zullen deze aan de Heer afstaan opdat ze geheel in zijn dienst gebruikt kan worden”. — Watchtower 1942, blz. 319.
l Watchtower 1951, blz. 650; Wachttoren 1952, blz. 126; Watchtower 1952, blz. 684; Wachttoren 1955, blz. 288; Watchtower 1955, blz. 255; Yearbook 1963, blz. 149.
a U kunt Armageddon overleven en Gods nieuwe wereld binnengaan, blz. 328-331.