Uw ergste vijand — Zijn opkomst en val
DE BIJBEL laat zien dat de vijand kort nadat God de eerste man en vrouw in hun paradijstehuis had geplaatst, op het toneel verscheen. Omdat God loyaliteit en gehoorzaamheid van dit echtpaar verlangde, gaf hij hun een eenvoudig gebod: ’Gij moogt niet eten van de boom der kennis van goed en kwaad.’ — Genesis 2:16, 17.
De vijand zag dit echter als een unieke kans: „De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van alle wilde dieren van het veld, die Jehovah God had gemaakt. Ze zei dan tot de vrouw: ’Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?’” Voor Eva, die ongetwijfeld vertrouwd was met de slang en haar schuwe manier van doen, bestond er geen reden om in angst weg te vluchten. Niet beseffend dat zich achter de slang een bovenmenselijke macht verschool, liet zij haar nieuwsgierigheid opwekken door de gladde woorden van het dier. — Genesis 3:1; 1 Timótheüs 2:14.
Toen dus Eva antwoordde dat een overtreden van Gods wet de dood zou betekenen, reageerde de slang met een botweg tegenspreken van God: „Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.” — Genesis 3:2-5.
Het vervolg van de geschiedenis is bekend. Door bedrog ertoe gebracht te denken dat zij op succesvolle wijze onafhankelijk van God zou kunnen leven, at Eva van de boom, en Adam volgde haar daarin. Snel optredend om het opstandige paar te straffen veroordeelde God hen tot een uiteindelijke dood. — Genesis 3:16-19.
Wie verschool zich achter de slang?
De bijbel identificeert Satan als „de oorspronkelijke slang” (Openbaring 12:9). Schrap de Duivel uit het Genesisverhaal (zoals sommige sceptici willen doen) en het verslag verliest alle betekenis. Men moet dan geloven dat een slang op de een of andere manier het vermogen opbracht om te spreken!
De bijbel toont echter aan dat alleen de mens „naar Gods beeld” was geschapen en daarom het vermogen bezat tot verstandelijke communicatie (Genesis 1:27). Merk ook op welk oordeel God over de slang uitsprak: „En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.” — Genesis 3:15.
Toegepast op een letterlijke slang raken deze woorden kant noch wal. Voelen mensen werkelijk meer „vijandschap” jegens slangen dan jegens bijvoorbeeld ratten en spinnen? Het moet duidelijk zijn dat de „slang”, de „vrouw” en de ’zaden’ in deze tekst symbolen zijn die slechts in het licht van andere schriftgedeelten begrepen kunnen worden (Galáten 4:26; 3:29; Openbaring 12:1-6; Matthéüs 23:33). Niettemin was het nu duidelijk dat er een Satan, een tegenstrever van God, actief was.
De herkomst van de vijand
„Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is” (Johannes 8:44). Hiermee gaf Jezus te kennen dat Satan eens „in de waarheid” was, ongetwijfeld als een van de glorierijke [engelen-]„zonen Gods” (Job 38:7). Dit is wel heel wat anders dan dat gruwelijke beeld van een schepsel met bokkepoten en horens.a De bijbel doet hem echter niet de eer aan dat hij bij zijn oorspronkelijke naam genoemd wordt.
’Maar hoe kon een engel zondigen?’ werpen sommigen tegen. Welke gedachtengang hem nu precies tot zijn opstand bracht, staat niet in details in de bijbel vermeld. Misschien redeneerde hij als de trotse koning van Babylon: „Ten hemel zal ik opstijgen. Boven de sterren Gods zal ik mijn troon verheffen” (Jesaja 14:13; vergelijk 1 Timótheüs 3:6). Waarschijnlijk was het een tot obsessie geworden wens om aanbeden te worden die de aanzet gaf tot die dodelijke kettingreactie: „Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.” — Jakobus 1:14, 15.
Een kwestie die het universum verdeeld houdt
Waarom heeft God de Duivel dan niet eenvoudig vernietigd? Omdat de afval van Adam en Eva ernstige vragen opwierp: Was Gods heerschappij onderdrukkend? Of was zijn wijze van regeren rechtvaardig? Wie had het recht om te heersen? Onthield God zijn onderdanen vrijheid? Zouden al Gods dienaren hem verlaten als zij die gelegenheid kregen?
Het vernietigen van Satan zou op geen van deze vragen een afdoend antwoord hebben verschaft. Daarom heeft God in zijn wijsheid Satan laten bestaan — voor een beperkte periode. Dit heeft zowel mensen als engelen de gelegenheid geboden het contrast te observeren tussen Gods manier van heersen en die van de Duivel. Mensen kunnen zich dus òf aan Gods zijde òf aan Satans zijde stellen. Deze kwestie van Gods heerschappij of „onafhankelijkheid” houdt het universum tot op deze dag verdeeld!
Een ander facet van deze kwestie werd eeuwen later onthuld. In een opmerkelijk verslag waarin ons een blik in de hemel zelf wordt vergund, vertelt de bijbel in Job 1:6-11 van een vergadering van engelen die op onbeschaamde wijze ook door Satan werd bijgewoond:
„Toen zei Jehovah tot Satan: ’Waar komt gij vandaan?’ Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: ’Van het omtrekken op de aarde en van het rondwandelen daarop.’ Vervolgens zei Jehovah tot Satan: ’Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?’ Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: ’Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd? . . . Steek . . . alstublieft uw hand eens uit en tast alles aan wat hij heeft en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.’”
Uit deze woordenwisseling blijkt duidelijk dat Satan zich tegen God had gesteld.b Hij liet doorschemeren dat geen van Gods dienaren getrouw zou blijven als zij onder druk werden gezet. Bijgevolg werden er nieuwe vragen opgeworpen: Tot in welke mate zou de mens bereid zijn uit liefde voor God moeilijkheden te verduren? Worden Gods dienstknechten door zelfzucht gemotiveerd? Ook deze vragen zouden alleen beantwoord kunnen worden door het kwaad langer te laten bestaan.
Bestaan er geestenregeringen en -autoriteiten?
Satan heeft er ongeveer 6000 jaar aan besteed volgelingen te recruteren. Hij verwierf zich zelfs de steun van opstandige engelen die onder zijn invloed „hun eigen juiste woonplaats [in de hemel] hebben verlaten” (Judas 6; Genesis 6:2). Maar hoeveel succes heeft hij ermee gehad mensen voor zijn zaak te winnen? Hoe ver strekt zijn invloed zich vandaag de dag uit?
Heel ver, volgens het getuigenis van een engel tot de profeet Daniël. Uitleggend waarom hij was opgehouden, zei de engel: „Maar de vorst van het koninklijk gebied van Perzië bood mij eenentwintig dagen lang tegenstand, en zie! Michaël, een van de voornaamste [engelen]vorsten, kwam mij te hulp” (Daniël 10:13). Maar wie zou een engel kunnen weerstaan? Een mens stellig niet. Er was maar één engel voor nodig om in één nacht 185.000 nietige mensen te verderven! (Jesaja 37:36) De tegenstand biedende vorst moet daarom een demon zijn geweest, handelend in opdracht van de grote Tegenstander, Satan, zelf!
Deze gevolgtrekking leidt tot belangrijke verdere conclusies. De apostel Paulus gaf te kennen dat „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” georganiseerd zijn in „regeringen” en „autoriteiten” (Efeziërs 6:12). Ongetwijfeld is dan iedere wereldmacht onzichtbaar geregeerd door een onzichtbare demonen-„vorst”! (Daniël 10:20) Trouwens, Satan beroemde zich later tegenover Jezus op het bezit van „alle koninkrijken der bewoonde aarde”.c Jezus wilde uiteraard part noch deel hebben aan deze satanische heerschappij (Lukas 4:5-8). Maar hoe staat het met de mannen die op het moment als nationale leiders aan het bewind zijn? Zijn zij feitelijk geen marionetten van Satan? — Zie ook Openbaring 13:2.
„Eet veel vlees”
Heeft Satans bestuur werkelijk een tastbare uitwerking op de mensheid? Een huiveringwekkend antwoord op deze vraag wordt in Daniël hoofdstuk 7 gegeven. Daar wordt het Medo-Perzische Rijk afgebeeld door een op een beer gelijkend „beest”. Aan het eind van vers 5 zegt de bijbel: „En dit zei men ertegen: ’Sta op, eet veel vlees.’” Satans demonenvorsten zetten kennelijk de Perzische heersers ertoe aan ’op te staan’ uit hun status van tweederangs mogendheid en gulzig grondgebied op te slokken.
De geschiedenis bevestigt dat Medo-Perzië mettertijd reageerde op deze demonische uitnodiging ’veel vlees te eten’. De Historians’ History of the World zegt: „Het is interessant te bedenken dat dit rijk het grootste was in termen van geografische uitgestrektheid dat de wereld ooit gezien had, veel groter dan Egypte, groter dan het Assyrische Rijk in zijn grootste omvang, en groter dan enig rijk dat erna zou komen tot op onze tijd toe, met uitzondering van het korte decennium [onder] Alexander de Grote.”
Tot op deze dag vertonen internationale leiders dezelfde neiging hun invloedssferen uit te breiden. Maar er staat nu veel meer op het spel. De natiën zijn bezig met wat een schrijver de ’dodendans’ noemde van het bewaren van een „afschrikkingsevenwicht” — genoeg kernwapens om de wereld meermalen te vernietigen. Het verleidelijke vooruitzicht van een „beperkte” kernoorlog heeft „militaire strategen van alle grote machten” er zelfs toe verlokt af te stappen van „hun lange tijd onaantastbare notie van wederzijdse afschrikking. . . . In plaats daarvan zijn zij druk plannen aan het maken hoe zij het beste een kernoorlog kunnen voeren en winnen. Het onuitsprekelijke wordt besproken; het ondenkbare wordt overwogen” (Maclean’s, 15 februari 1982). Zijn zij gek geworden? Neen, zij laten zich opporren door hun onzichtbare heerser — Satan de Duivel.
Wie zijn de duivelsadvocaten?
„Ik geloof wel in [de Duivel], denk ik”, zei een vrouw. „Maar ik heb al heel lang niet aan hem gedacht.” Het bestaan van de Duivel dient echter niet weggeschoven te worden naar de uithoeken van onze geest. Dat feit moet men recht onder de ogen zien.
Geloof in de Duivel betekent echter niet in een ziekelijke angst voor hem te verkeren of gefascineerd te zijn door het occulte. Christenen ontvluchten demonische en occulte praktijken (Deuteronomium 18:10-12; 1 Korinthiërs 10:21). Opmerkelijk is de uitspraak in het boek The Devil’s Dominion: „De belangrijkste reden voor de groeiende belangstelling voor en betrokkenheid bij het occulte en satanische . . . is de geestelijke steriliteit van de gevestigde kerk geweest . . . de ware maar onwetende groep duivelsadvocaten waren de geestelijken van de gevestigde kerken.”
Jehovah’s Getuigen hebben niet van een dergelijke „geestelijke steriliteit” te lijden. Ook worden zij niet zonder het te weten duivelsadvocaten door zich te scharen in het koor van sceptici die zijn bestaan ontkennen (2 Korinthiërs 11:14). Het feit dat zij weten wie de vijand van de mens is, helpt hen te begrijpen waarom de God van liefde kwaad toelaat. Zij weten waar zij staan in de universele strijdvraag, en geven de voorkeur aan onderworpenheid aan de goede wetten en voordelen van Gods heerschappij boven een kortstondige „onafhankelijkheid”. En zij hebben er vertrouwen in dat zij met Gods hulp ’bevrijd kunnen worden van de goddeloze’ (Matthéüs 6:13). Erkenning van het bestaan van een Duivel kan hen blootstellen aan spot, maar vormt ook een werkelijke bescherming.
In de Tweede Wereldoorlog zag men in de Verenigde Staten een affiche met de tekst „Ken uw vijand!” Er zijn veldslagen verloren omdat een generaal zijn tegenstander onderschatte. Jehovah’s Getuigen weten wie de vijand is en zij zijn „niet onwetend van zijn bedoelingen” (2 Korinthiërs 2:11). Zij weten dat ’de gehele wereld in de macht van de goddeloze ligt’ en laten zich dan ook niet verlokken door zijn plannen. — 1 Johannes 5:19.
Jehovah’s Getuigen weten ook dat de goddeloze heerschappij van de Duivel spoedig zal eindigen. De bijbel voorzegt dat spoedig de almachtige Schepper van het universum zijn gebied van alle tegenstanders zal ontdoen. Satans heerschappij zal worden gevolgd door, zoals de apostel Petrus schreef, „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen”. — 2 Petrus 3:7, 11-13; Openbaring 20:1-3, 10.
Wij willen er bij u op aandringen dat u in de nog resterende „korte tijdsperiode” de bijbel bestudeert en leert hoe ook u de Duivel kunt weerstaan (Openbaring 12:12; Jakobus 4:7). Jehovah’s Getuigen zullen u hier graag bij helpen zodat u zich kunt verheugen in de bijbelse belofte: „De God die vrede geeft . . . zal Satan binnenkort . . . verbrijzelen.” — Romeinen 16:20.
[Voetnoten]
a Middeleeuwse traditie versmolt de figuur van de Griekse god Pan (horens, bokkepoten, enz.) met die van de Duivel.
b De Jewish Encyclopedia beweert dat Satan in dit verslag „niet beschouwd kan worden . . . als een tegenstander van de Godheid”, en gaat zelfs zo ver hem te omschrijven als een „lid van de goddelijke raad die het toezicht heeft over de menselijke activiteit”. In een zelfde trant zegt de New Catholic Encyclopedia dat Satan zijn beschuldigende rol vervulde „uit naam van God”! Maar als Satan zich werkelijk op een goddelijke zending bevond, waarom vroeg God dan: „Waar komt gij vandaan?” — Job 1:7.
c Deze confrontatie met Jezus laat verder zien dat Satan geen allegorie voor het kwaad in de mens kan zijn. Jezus Christus, als volmaakte zoon van God, had geen kwaad in zich maar was „schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars”. — Hebreeën 7:26.
[Kaart/Illustratie op blz. 10]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Onder demonische invloed groeide het Medo-Perzische Rijk tot een van de grootste in de geschiedenis
De Grote Zee
Zwarte Zee
Kaspische Zee
Perzische Golf
Rode Zee
GRIEKENLAND
MEDIË
PERZIË
ARABIË
EGYPTE
ARMENIË
INDIA
LIBIË
Jeruzalem
Babylon
Ninevé
Damaskus
SINAÏ
THRACIË
ETHIOPIË
Nijl
Tigris
Eufraat
PARTHIË
ASSYRIË
LYDIË
SYRIË
[Illustratie op blz. 8]
De algemene opvatting van de Duivel is ontleend aan de voorstelling van de mythologische Griekse god Pan
[Illustratie op blz. 9]
Laten de militaire leiders van deze wereld, zoals zij nu hun nucleaire strategieën ontwerpen, zich opporren door Satan?