Geloof in God beloond met redding
WIJ staan thans op de drempel van een groots tijdperk voor de aarde. Hoewel de ruimtevaarders de aarde vanuit het luchtruim als een juweel bezagen dat uniek is in het zonnestelsel, is haar geschiedenis sinds kort nadat de mens ongeveer 6000 jaar geleden op het toneel verscheen, gekenmerkt door vervuiling, corruptie en geleidelijk verderf. Alle bewijzen duiden er echter op dat er een eind zal komen aan het samenstel van dingen dat thans de aangelegenheden der aarde bestuurt. De bijbelse profetieën maken duidelijk dat er inderdaad een eind aan komt, en dat dit einde niet door de hand van mensen, maar door Gods hand zal komen.
Dan zal de aarde bevrijd worden, ja gereinigd worden van de verontreiniging die ze heeft ondergaan, en een glorierijke duizendjarige periode van herstel en verfraaiing binnengaan. Vlak vóór ons ligt echter een veelbewogen, benarde tijd. Het mensengeslacht zal evenwel niet verdelgd worden. Hoewel velen in gebreke zullen blijven geloof te oefenen in Gods belofte om voor overleving te zorgen, kan iedereen die dit werkelijk wil, thans de gelegenheid hiertoe aangrijpen.
Wil men deze gevaarlijke tijd overleven, dan heeft men geloof in God nodig — geloof om werkelijk te aanvaarden wat hij zegt en zich er vervolgens naar te schikken. De apostel Petrus schreef: „Indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?” Vervolgens adviseerde hij christenen „hun ziel [te] blijven toevertrouwen aan een getrouwe Schepper, terwijl zij voortgaan het goede te doen”. — 1 Petr. 4:18, 19.
Wat ligt er in het onmiddellijke verschiet? De bijbel toont aan dat de politieke regeringen zich binnenkort tegen valse religie, met inbegrip van de religieuze organisaties van de christenheid en hun leiders, zullen keren en deze zullen verwoesten. In de voorgaande uitgave van dit tijdschrift werd deze ontwikkeling van zaken besproken in verband met de hoofdstukken zeventien en achttien van het bijbelboek Openbaring. Daarin wordt ons getoond hoe de valse religie zal vallen. Degenen die God werkelijk dienen, zullen niet in deze vernietiging worden meegesleurd, maar zullen duidelijk onderscheiden worden als Gods vertegenwoordigers en als personen die geen deel zijn van het samenstel van deze wereld — Joh. 17:14; vergelijk Ezechiël 33:33.
IN GEVAAR GEBRACHT DOOR INTERNATIONALE AANVAL
Er zullen natuurlijk ontberingen geleden worden gedurende de beroering waarmee de vernietiging van de valse religie gepaard gaat, maar er zal pas werkelijk grote druk worden uitgeoefend op degenen die God dienen nadat de valse religie vernietigd is, wanneer de politieke heersers tegen de vreedzamen, die geestelijke voorspoed genieten, zullen optrekken. Dezen zullen geen militaire macht bezitten maar zullen uitsluitend op Gods onzichtbare bescherming vertrouwen. De aanval zal onder leiding van „de heerser van deze wereld”, „de god van dit samenstel van dingen”, Satan de Duivel, worden ondernomen. — Joh. 12:31; 2 Kor. 4:4.
Wat onthult de bijbel over deze aanval tegen degenen die God met geest en waarheid dienen? In hetzelfde visioen in Openbaring waarin over de vernietiging van de valse religie wordt gesproken, wordt ook gezegd dat de koningen der aarde „zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is” (Openb. 17:12-14). Aangezien het Lam Jezus Christus in de hemel is, kunnen de aardse koningen en hun legers hem alleen bestrijden door zijn volgelingen op aarde, die zijn koninklijke autoriteit erkennen en zich eraan onderwerpen, aan te vallen. Die strijd wordt in Openbaring hoofdstuk 19 beschreven.
Behalve het profetische visioen in Openbaring, beschikken wij bovendien over de profetie van de profeet Ezechiël, die ertoe werd geïnspireerd de aanval in symbolische woorden te beschrijven. Satan de Duivel wordt onder de naam „Gog” afgebeeld als degene die zijn horden tegen Jehovah’s volk aanvoert. Gog zal denken dat zij geen „muur” of bescherming hebben. Deze Gog zegt volgens de profetie het volgende: „Ik zal optrekken tegen het land van het open plattelandsgebied. Ik zal komen over degenen die rust genieten, die in zekerheid wonen, allen wonend zonder muur, en zij hebben zelfs geen grendels en deuren” (Ezech. 38:2, 11). De koningen, die onder Gogs leiding staan, zullen niet de onzichtbare bescherming van Jehovah zien die als „een muur van vuur” is. (Vergelijk Zacharia 2:5; 2 Koningen 6:11-17.) Dan zal Jehovah, door bemiddeling van zijn „Koning der koningen” ofte wel het „Lam”, hen vernietigen. — Ezech. 38:21-23; 39:1-4; Openb. 19:19-21.
Hoe kan iemand het geloof hebben dat nodig is om onder een dergelijke aanval van de zijde van alle legers der aarde stand te houden en op iemand te vertrouwen die men niet kan zien? Ten einde degenen die naar hem opzien te helpen, liet Jehovah de psalmist zijn eigen ervaring als een versterkende aanmoediging optekenen. Dat God degenen die op hem vertrouwen redt, wordt duidelijk onder onze aandacht gebracht. De schrijver heeft misschien wel in vertegenwoordigende zin voor zijn gehele natie gesproken, want niet alleen hijzelf, maar ook zijn volk, Jehovah Gods uitverkoren volk, werd destijds met de dood, met een verdelging, bedreigd. Hij zei:
„Waarlijk, ik heb lief, want Jehovah hoort mijn stem, mijn smekingen. Want hij heeft zijn oor tot mij geneigd, en al mijn dagen zal ik roepen. De koorden van de dood omgaven mij, ja, de benauwende omstandigheden van Sjeool troffen mij. Benauwdheid en droefheid bleef ik vinden. Maar ik riep toen de naam van Jehovah aan: ’Ach Jehovah, verschaf mijn ziel toch ontkoming!’ Jehovah is goedgunstig en rechtvaardig; en onze God is Iemand die barmhartigheid betoont. Jehovah behoedt de onervarenen. Ik was verarmd, en voorts heeft hij zelfs mij gered.” — Ps. 116:1-6.
BEVRIJDING DOOR ZICH VOLLEDIG OP JEHOVAH TE VERLATEN
De psalmist wilde niet sterven. En toch scheen de dood onvermijdelijk voor hem te zijn. Het was alsof de dood zijn koorden reeds vast en onverbrekelijk om hem heen had gesnoerd, zodat er geen ontkoming meer mogelijk was. Het was alsof hij zich reeds in Sjeool (het gemeenschappelijke graf van de mensheid) bevond, waar hij in benauwende omstandigheden verkeerde, aangezien hij zich door de wanden van de grafkuil ingesloten voelde. Hij riep echter tot Jehovah en werd bevrijd. Wegens deze goedgunstigheid, rechtvaardigheid en barmhartigheid van God werd de psalmist ertoe bewogen zijn diepe liefde voor zijn Schepper en Redder tot uitdrukking te brengen.
Wanneer Gods dienstknechten de vernietiging van dit samenstel van dingen te Har–mágedon overleven, zullen zij evenzo terugblikken en beseffen welk een redding de Almachtige God voor hen heeft bewerkt (Openb. 16:14, 16; Luk. 21:36). Zij zijn ternauwernood aan de dood ontsnapt. Zij waren onervaren in de slinkse kuiperijen en goddeloze wegen van deze wereld en konden geen beroep doen op menselijke hulp. Niemand anders zou hen willen of kunnen bevrijden dan alleen Jehovah — zij konden geen enkele andere naam aanroepen. In hun in gevaar gebrachte toestand, waarin zij verstoken waren van alle aardse hulp, moesten zij volledig op Hem vertrouwen. En dit vertrouwen was niet misplaatst. Wat zullen degenen die door Jehovah bevrijd worden, dankbaar zijn! Met wat een uit het hart opwellende woorden en daden zullen zij hun liefde jegens hem, hun God, tot in alle eeuwigheid tot uitdrukking brengen!
IN HET LAND DER LEVENDEN VOOR HET AANGEZICHT VAN JEHOVAH WANDELEN
Aangezien de overlevenden uit een dergelijke verschrikkelijke situatie zijn bevrijd, kunnen zij dan evenals de psalmist zeggen:
„Keer terug tot uw rustplaats, o mijn ziel, want Jehovah zelf heeft passend tegenover u gehandeld. Want gij hebt mijn ziel verlost van de dood, mijn oog van tranen, mijn voet van struikelen. Ik wil voor het aangezicht van Jehovah wandelen in de landen der levenden. Ik had geloof, want ik ging spreken. Ikzelf was zeer gekweld. Ik voor mij zei, toen ik in paniek geraakte: ’Ieder mens is een leugenaar.’” — Ps. 116:7-11.
Na de bevrijding van de vijandelijke aanval, welke beslist spanning voor de in gevaar verkerende personen met zich zal brengen, kunnen de overlevenden van Har–mágedon hun ziel, zichzelf, rust gunnen. Zij kunnen tijdelijk in paniek geraken wanneer zij worden aangevallen, aangezien zij weten dat geen mens hen zou kunnen helpen, ook al zou hij dit beloven of trachten te doen. Alleen geloof in God zal hun bevrijding tot gevolg hebben. Nadat zij ervoor zijn behoed te struikelen en daardoor een dodelijke val te maken, zullen zij vastbesloten zijn „voor het aangezicht van Jehovah [te] wandelen in de landen der levenden”.
Thans kunnen allen die geloof stellen in God, kracht putten uit de woorden van de psalmist, te zamen met de vertroostende raad van de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 4:8, 9: „Wij worden in elk opzicht bestookt, maar toch niet zo in het nauw gedreven dat wij ons niet meer kunnen bewegen; wij worden in verlegenheid gebracht, maar niet totaal zonder uitweg; wij worden vervolgd, maar niet in de steek gelaten; wij worden neergeworpen, maar niet vernietigd.”
De apostel vervolgde met te zeggen, en daarbij had hij Psalm 116 in gedachten: „Ik heb geloof geoefend, daarom heb ik gesproken” (2 Kor. 4:13). Zo kan ook Gods volk met een volledig, onvoorwaardelijk geloof in Gods bescherming spreken. Waarom? Omdat God ’passend tegenover hen zal handelen’ (Ps. 116:7). Zijn optreden is bijzonder passend en in harmonie met de in zijn Woord opgetekende beloften. Hij wordt „de beloner . . . van wie hem ernstig zoeken” (Hebr. 11:6). Dit is ook in overeenstemming met zijn liefderijke goedheid en met zijn voornemen zijn naam te rechtvaardigen door zijn vijanden te verslaan en hun boosaardige voornemen te verijdelen.
Wanneer de overlevenden de vijandelijke aanval hebben overleefd en een gereinigde aarde zijn binnengegaan, zullen zij getuige zijn van nòg een bevrijding die voor hun ogen wordt verricht. Dat is de bevrijding van miljarden personen die door middel van een opstanding uit het graf te voorschijn komen. Met de hulp van de overlevenden zullen zij de God van redding en bevrijding leren kennen. Talloos velen van hen zullen geloof tot uitdrukking brengen en zullen in staat zijn eveneens „voor het aangezicht van Jehovah [te] wandelen in de landen der levenden”, terwijl zij uiteindelijk als „kinderen Gods” eeuwig leven in volmaaktheid op aarde zullen ontvangen (Rom. 8:21; Openb. 20:11-15). Geloof in God wordt beloond met redding, en zulk een redding leidt tot eeuwig leven.