Wie zal de Koning loven?
„Ik wil u verhogen, o mijn God de Koning, en ik wil uw naam zegenen tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig. De gehele dag wil ik u zegenen, en ik wil uw naam loven tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig.” — Ps. 145:1, 2.
1. Met welke woorden prees koning David Jehovah als zijn Koning, en waarom?
KONING David tekende woorden van lof aan zijn hemelse Koning, Jehovah God, op. Sommigen zullen het misschien enigszins ongewoon vinden dat een aardse koning zich zo krachtig uitsprak ten gunste van iemand die als koning superieur aan hem was. David had hier echter goede redenen voor. Datgene wat hij zei, kwam voort uit een hart dat gevuld was met waardering voor die Koning, Jehovah. David bezat voor het aangezicht van deze Koning een zachtmoedigheid die bij wijsheid behoort (Jak. 3:13). David was een loyale aanbidder van Jehovah en verheugde zich in een wonderbaarlijk intieme verhouding tot deze „Heer der koningen”. — Dan. 2:47.
2, 3. (a) Wat zijn enkele in de Psalmen opgetekende voorbeelden van Davids uitingen van waardering voor Jehovah? (b) Wat zei David onder andere in 1 Kronieken over Jehovah en zijn koningschap?
2 Uit Davids vele uitingen in de Schrift kunnen wij opmaken wat hem ertoe bracht zo’n grote waardering voor zijn Koning, Jehovah God, te hebben. Psalm 19 toont Davids waardering voor Jehovah als Schepper, Wetgever en Loskoper. Psalm 24 verklaart dat Jehovah de Eigenaar van de aarde is en de glorierijke Koning, de Machtige. In Psalm 103:19 brengt David met de volgende woorden waardering voor Jehovah’s koningschap tot uitdrukking: „Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; en over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend.” Vervolgens dringt David er bij engelen en mensen op aan Jehovah te zegenen of te loven. Davids danklied in 1 Kronieken 16:8-36 beklemtoont Davids waardering voor Jehovah.
3 Tegen het einde van Davids regering gaf hij ten aanschouwen van zijn gehele volk uiting aan de gevoelens die hij zijn leven lang had gekoesterd. Hij riep uit: „Gezegend moogt gij zijn, o Jehovah, de God van onze vader Israël, van onbepaalde tijd, ja, tot onbepaalde tijd. Van u, o Jehovah, is de grootheid en de macht en de luister en de voortreffelijkheid en de waardigheid; want alles in de hemel en op de aarde is van u. Van u is het koninkrijk, o Jehovah, Gij die u ook als hoofd over alles verheft. De rijkdom en de heerlijkheid zijn vanwege u, en gij heerst over alles; en in uw hand is kracht en macht, en in uw hand is het vermogen om groot te maken en sterkte te verlenen aan allen. En nu, o onze God, danken wij u en loven uw luisterrijke naam.” — 1 Kron. 29:10-13.
HET STRIJDPUNT VAN HET KONINGSCHAP
4. Wat gebeurde er in Samuëls tijd, waardoor Israël een menselijke koning kreeg, en hoe werden de natiën rondom Israël een strik voor hen?
4 Kort voor de geboorte van David werd Jehovah’s koningschap een strijdpunt in Israël. Dit gebeurde tegen het einde van Samuëls rechterschap, zoals uit 1 Samuël 8:4-20 blijkt. Wat bewoog het verbondsvolk van Jehovah er echter toe een koning te willen hebben die over hen zou heersen, waardoor zij Jehovah verwierpen? Zij zeiden tegen Samuël dat zij net als alle andere natiën wilden zijn. Bij monde van Samuël waarschuwde Jehovah hen voor de prijs die zij zouden moeten betalen wanneer zij net als de natiën wilden zijn door een menselijke koning over zich te hebben. Zij waren in werkelijkheid veel beter af met Jehovah als hun Koning. — Zie ook Deuteronomium 4:7.
5. Hoe werd het koningschap in Gideons tijd een strijdpunt?
5 Het strijdpunt was in de natie Israël al eerder aan de orde geweest toen Jehovah het volk onder Gideons bevel de overwinning op de Midianieten gaf. „Later zeiden de mannen van Israël tot Gideon: ’Heers over ons, zowel gij als uw zoon en uw kleinzoon, want gij hebt ons uit de hand van Midian gered.’ Maar Gideon zei tot hen: ’Ikzelf zal niet over u heersen, noch zal mijn zoon over u heersen. Jehóvah zal over u heersen’” (Recht. 8:22, 23). Loyaal wees Gideon het verzoek van de mannen van Israël af en bekrachtigde hij het koningschap van Jehovah over hen. Doch kort na de dood van Gideon bracht een van zijn zonen, Abimélech genaamd, bijna al zijn broers om het leven en verhief hij zichzelf tot koning, maar zijn heerschappij was van korte duur en hij vond een rampspoedig einde (Recht. hfdst. 9). Deze geschiedenis was welbekend in Israël. Er wordt door aangetoond hoe het koningschap van Jehovah in de loop der eeuwen tot een strijdpunt is gemaakt. Bovendien is iedereen gedurende deze gehele tijd in de gelegenheid geweest zijn loyaliteit jegens Jehovah als Koning te bewijzen.
6. Wat toont nog oudere geschiedenis aan betreffende koningschap, en wat heeft Jehovah over de afloop van dit alles voorzegd?
6 Gods Woord toont aan dat de mensen van de wereldse natiën vanaf aloude tijden koningen over zich hebben gehad. Zoals uit Genesis 10:8-12 blijkt, werden kort na de Vloed door mensen geregeerde koninkrijken georganiseerd die in strijd waren met Jehovah. Dit gebeurde onder invloed van Satan de Duivel, de allereerste die de rechtmatigheid van Jehovah’s heerschappij betwistte door tegen Jehovah in opstand te komen en andere schepselen van de aanbidding van Jehovah trachtte weg te trekken. Jehovah heeft de goddeloze tijd toegestaan opdat hij kan proberen zijn uitdaging waar te maken. Hij heeft ook onthuld hoe de kwestie zal aflopen. — Gen. 3:15.
JEHOVAH’S GROOTHEID ONTLOKT LOFPRIJZINGEN
7. (a) Welke rol speelde Jehovah’s geest in Davids leven? (b) In welke opzichten is Psalm 145 bijzonder?
7 Samuël was degene die op aanwijzing van Jehovah David zalfde. „Van die dag af werd de geest van Jehovah ten aanzien van David werkzaam” (1 Sam. 16:12, 13). David is een schitterend voorbeeld van de wijze waarop Jehovah’s geest ten aanzien van zijn loyalen werkzaam is. Gods geest zette David ertoe aan talloze psalmen te schrijven waarin hij Jehovah looft (2 Sam. 23:2). Een van zijn schitterendste uitingen van lof is Psalm 145. In deze psalm wordt Jehovah’s goedheid, grootheid, macht, rechtvaardigheid, eeuwigheid, ondoorgrondelijkheid en barmhartigheid gezegend, geprezen en verheerlijkt. Hoe groot de achting is die joodse geleerden voor deze psalm hebben, blijkt wel uit het feit dat hij driemaal in hun dagelijkse liturgie voorkomt. In het Hebreeuws wordt het boek Psalmen Tehillim genoemd, wat „Lofzangen” betekent. Psalm 145 is de enige psalm met het opschrift „Een lofzang”, de enkelvoudige vorm van deze uitdrukking.
8. Wat ligt opgesloten in het besluit Jehovah’s naam eeuwig te loven?
8 De allereerste verzen van deze psalm vloeien over van vreugde en waardering:
„Ik wil u verhogen, o mijn God de Koning, en ik wil uw naam zegenen tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig. De gehele dag wil ik u zegenen, en ik wil uw naam loven tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig” (Ps. 145:1, 2).
In het algemeen zeggen bijbelcommentators dat Davids besluit om Gods naam „tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig” te zegenen, moet worden opgevat in de zin van zolang David leefde. Maar ligt er in Davids besluit niet een andere betekenis opgesloten? Om Gods naam eeuwig te kunnen loven, moet men eeuwig leven. Bezat David niet de toekomstige hoop op eeuwig leven? In deze tijd bezitten degenen die deel uitmaken van de „grote schare” „andere schapen” als klasse beslist diezelfde hoop Jehovah’s naam eeuwig te kunnen zegenen en loven. Zij verwachten immers nooit te zullen sterven maar eeuwig op aarde te blijven leven. — Zef. 2:3; Joh. 11:26; Openb. 7:14-17; 21:4.
9. Wat kan er worden gezegd over een volledig begrip van Jehovah’s werken?
9 Davids loflied vervolgt met de woorden:
„Jehovah is groot en zeer te loven, en zijn grootheid is ondoorgrondelijk” (Ps. 145:3).
De bewijzen van Jehovah’s grootheid zijn van de schepping af voor de gehele mensheid zichtbaar geweest (Rom. 1:20). Maar ondanks Jehovah’s grootheid en zijn scheppingswerken, waarvan alle mensen voordeel trekken, zijn er betrekkelijk weinig mensen die gerekend kunnen worden tot degenen die Jehovah op een waarachtige wijze loven. Jehovah en de werken die hij heeft verricht, zijn in werkelijkheid zo groot, dat de mensheid er zelfs tot op de huidige dag slechts een begin mee heeft kunnen maken de ingewikkeldheden van enkele van de dingen die hij heeft geschapen, te doorgronden. De patriarch Job had net zo’n waardering als David, want hij sprak over God als „Degene die grote, ondoorgrondelijke dingen doet, wonderbare dingen zonder tal” (Job 5:9; 9:10; 26:14). En nadat de apostel Paulus Gods grootse voornemens had besproken, voelde hij zich gedrongen uit te roepen: „O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” — Rom. 11:33, 34.
10. Hoe heeft één „geslacht” een ander „geslacht” over Gods machtige werken verteld?
10 „Geslacht aan geslacht zal zich prijzend uitlaten over uw werken, en over uw machtige daden zullen zij vertellen” (Ps. 145:4).
Ja, geslachten zijn gekomen en gegaan, en sommigen van hen hebben over Jehovah’s macht verteld. Maar kan er ook niet worden gezegd dat het gezalfde overblijfsel een „geslacht” vormt dat zich prijzend heeft uitgelaten over Jehovah’s werken tegenover een ander „geslacht”, de „grote schare” „andere schapen”, zodat dezen op hun beurt weer anderen over Jehovah’s machtige daden kunnen vertellen? Zeer beslist! Door Gods Woord zorgvuldig te beschouwen, zijn wij, of wij nu tot het geestelijke „geslacht” of tot het aardse „geslacht” behoren, deze grootse werken en machtige daden van Jehovah te weten gekomen. Wat is het een voorrecht anderen hierover te vertellen! (Zie als voorbeeld voor het spreken over Jehovah’s machtige daden de wijze waarop David dit in Psalm 68 doet.)
11. Hoe tonen wij dat wij ons bezighouden met Jehovah’s waardigheid en zijn werken?
11 „De glorierijke pracht van uw waardigheid en de aangelegenheden van uw wonderwerken, daarmee wil ik mij bezighouden” (Ps. 145:5).
Om onze Schepper op juiste wijze te kunnen loven, moeten wij over zijn glorierijke persoon en zijn wonderwerken nadenken en ons er van ganser harte mee bezighouden (Matth. 12:34). Hoe toont u dat u zich hiermee bezighoudt? Neemt u er persoonlijk de tijd voor om door studie kennis in u op te nemen van de dingen die God in zijn Woord heeft gezegd? Wanneer u dit doet, mediteert u er dan over en laat u de betekenis diep tot u doordringen, zodat ze een blijvende indruk maakt? Hoe kunnen wij gunstig over Jehovah God spreken of hem zegenen als wij niet zelf tot in ons diepste wezen overtuigd zijn en werkelijk liefde voor Jehovah hebben? Wanneer wij de pracht en waardigheid van Jehovah waarderen, worden wij geholpen met enthousiasme, vastberadenheid en een positieve geestesgesteldheid over de grote Koning te spreken.
12. Waarom is het goed om over Jehovah’s vrees inboezemende dingen na te denken en te praten?
12 „En zij zullen praten over de sterkte van úw vrees inboezemende dingen; en wat uw grootheid betreft, die wil ik bekendmaken” (Ps. 145:6).
Ah ja, wij hebben nog veel meer te vertellen. Via de bladzijden van de Schrift worden er vele vrees inboezemende dingen onthuld waaruit blijkt hoe Jehovah zijn macht toont ten behoeve van zijn getrouwe dienstknechten en ten nadele van degenen die zich tot zijn vijanden maken. Vele van die machtige daden in het verleden dienen als profetische beelden en vormen noodzakelijk onderricht voor het huidige mensengeslacht. Ja, „alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Rom. 15:4). Door in het openbaar over die dingen te spreken, verricht men een dienst en een liefdedaad voor anderen. Zij worden daardoor op de hoogte gebracht van datgene wat Jehovah zich met betrekking tot de toekomst heeft voorgenomen. Degenen die erover spreken, trekken er ook zelf voordeel van, zoals in het geval van de wachter die in Ezechiël 3:17-19 wordt beschreven. De naderende „grote verdrukking” zal een verdere manifestatie zijn van de grootheid waarmee Jehovah zijn bekendgemaakte voornemen ten uitvoer brengt. Laten wij er derhalve over spreken zolang Jehovah de weg er nog voor openhoudt in dit samenstel van dingen. Wij kunnen dit op de manier doen waarop Jezus Christus Gods waarschuwende oordeelsboodschap bekendmaakte. — Matth. 10:28-30; Luk. 19:41-44.
13, 14. (a) Waarom dient Jehovah’s goedheid te worden vermeld? (b) Welke redenen hebben wij om een vreugdegeroep aan te heffen?
13 „De vermelding van de volheid van uw goedheid zullen zij overvloediglijk uitstorten, en wegens uw rechtvaardigheid zullen zij een vreugdegeroep aanheffen” (Ps. 145:7).
Wij moeten de wereld niet alleen over Jehovah’s grote macht vertellen, maar ook over zijn goedheid en rechtvaardigheid. Door alle eeuwen heen heeft Jehovah God zijn dienstknechten met goedheid bejegend. Steeds wanneer zij hem in getrouwheid dienden, ontvingen zij een overvloed van zegeningen. Tot op de huidige tijd is de goedheid van Jehovah jegens degenen die hem liefhebben, bijzonder groot geweest, waardoor zij ertoe worden bewogen als een grote, waterrijke bron te zijn die voortdurend overloopt van waarderende uitingen. Zulke uitingen van lof leiden er onvermijdelijk toe dat vele anderen ertoe komen de overvloedige goedheid van Jehovah te willen ervaren. Wanneer gedachten worden herhaald, zal men ze niet gemakkelijk vergeten. Dit is een werkelijke zegen, omdat wij hierdoor worden geholpen nooit onze waardering te verliezen voor de wijze waarop Jehovah met zijn volk handelt. Het is beslist heel nuttig de goedheid van Jehovah jegens ons in het openbaar te herhalen.
14 Hebben wij thans geen redenen om een vreugdegeroep aan te heffen? Door onze afstamming van Adam zijn wij allen zondaars geworden en waren wij ertoe veroordeeld te sterven (Rom. 5:12). Maar gezien Zijn rechtvaardigheid en gerechtigheid heeft Jehovah grote liefde getoond door ervoor te zorgen dat de mensheid uit de moeilijkheden kan geraken. Dit is mogelijk geworden door middel van het loskoopoffer van Jezus Christus. Via Jehovah’s geschreven Woord zijn wij op de hoogte geraakt van Zijn rechtvaardige wegen en handelingen ten aanzien van zijn aardse kinderen. Het is bijzonder aangenaam deze dingen te beseffen en werkelijk een reden om een vreugdegeroep aan te heffen betreffende Jehovah. Wij hebben goede redenen om het voorbeeld van koning David na te volgen, die uitriep: „Wat mij aangaat, ik heb op uw liefderijke goedheid vertrouwd; laat mijn hart blij zijn in uw redding. Ik wil zingen ter ere van Jehovah, want hij heeft mij op een belonende wijze bejegend.” — Ps. 13:5, 6.
15. Welke voorbeelden hebben wij van Jehovah’s barmhartigheid, geduld en liefde?
15 „Jehovah is goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en groot in liefderijke goedheid. Jehovah is goed jegens allen, en zijn barmhartigheden zijn over al zijn werken” (Ps. 145:8, 9).
Sinds het vroege begin van de menselijke geschiedenis heeft Jehovah zijn wonderbaarlijke eigenschappen ten aanzien van het mensdom ten toon gespreid wanneer hij zijn voornemen ten uitvoer bracht om enkelen van de mensheid te redden. Hoe Jehovah in dit opzicht handelt, werd bijvoorbeeld ten tijde van de Vloed getoond (1 Petr. 3:20). Ook David heeft Jehovah’s barmhartigheden beslist ervaren en had alle reden om Jehovah te loven. Hoe goed herinnert Jezus ons aan Jehovah’s liefde, zoals blijkt uit zijn woorden in Johannes 3:16, 17! Waardering ervoor dient ons er niet alleen toe te brengen vol lof over Jehovah te spreken, maar dient ons er ook toe aan te zetten anderen lief te hebben. De apostel Johannes beredeneerde dit als volgt: „Hierdoor werd de liefde Gods in ons geval openbaar gemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon naar de wereld heeft uitgezonden, opdat wij door bemiddeling van hem leven zouden verwerven. De liefde bestaat in dit opzicht niet hierin dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft uitgezonden als zoenoffer voor onze zonden. Geliefden, als God ons zó heeft liefgehad, zijn ook wij verplicht elkaar lief te hebben.” — 1 Joh. 4:9-11.
16-18. (a) Tot welke handelwijze worden wij allen aangespoord zolang de tijd dit nog toelaat? (b) Wat betekent Jehovah’s barmhartigheid voor ons? (c) Welke waarderende gevoelens van Paulus zouden wij terecht moeten beamen?
16 Wanneer wij zien hoe dit huidige mensengeslacht zich tegenover Jehovah gedraagt en lezen hoe slecht en gewelddadig de mensen door de eeuwen heen zijn geweest, kunnen wij inderdaad zeggen dat Jehovah langzaam tot toorn is. Hoe dankbaar dienen wij te zijn dat het ons is vergund deze tijd te beleven waarin Jehovah nog steeds geduld oefent! Een besef van de betekenis van Petrus’ woorden in 2 Petrus 3:9 en 15 dient ons ertoe te brengen diepe waardering te hebben voor Jehovah’s grote barmhartigheid en liefderijke goedheid: „Jehovah . . . is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt, maar wenst dat allen tot berouw geraken. Beschouwt bovendien het geduld van onze Heer als redding.”
17 Wij weten dat het samenstel van dingen onder Satan tot de vernietiging is gedoemd, en daarom willen wij er bij alle mensen op aandringen Gods geduld ernstig op te vatten en de noodzakelijke stappen tot redding te doen voordat het te laat is (Zef. 2:3; Openb. 18:4). Wat zijn wij blij dat wij die levenreddende stappen hebben gedaan! Maar als vleselijke nakomelingen van Adam zijn wij aan de zwakheden van het vlees onderworpen en maken wij fouten, evenals David en anderen dit hebben gedaan. Met het oog hierop leerde Jezus ons bidden: „Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven. En breng ons niet in verzoeking, maar bevrijd ons van de goddeloze.” — Matth. 6:12, 13.
18 De voorziening die Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus heeft getroffen, betekent voor ons allen bijzonder veel. Mogen wij Jehovah’s liefderijke goedheden en barmhartigheden en alles wat hij voor ons heeft gedaan en nog doet, altijd blijven waarderen. De apostel Paulus had zo’n waardering, want hij zei: „Ik ben Christus Jezus, onze Heer, die mij kracht heeft verleend, dankbaar, omdat hij mij getrouw heeft geacht door mij aan een bediening toe te wijzen. . . . Betrouwbaar is het woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om zondaars te redden. Van hen ben ik de voornaamste. Niettemin was de reden waarom mij barmhartigheid werd betoond, dat Christus Jezus door bemiddeling van mij, als het voornaamste geval, al zijn lankmoedigheid zou bewijzen tot een voorbeeld voor hen die hun geloof op hem zullen gronden, waardoor zij eeuwig leven verkrijgen. Aan de Koning der eeuwigheid nu, onvergankelijk, onzichtbaar, de enige God, zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen” (1 Tim. 1:12, 15-17). Onze dankbaarheid dient ons ertoe aan te zetten Jehovah nog meer te loven, terwijl wij voortdurend over zijn koningschap spreken.