Het gebed des geloofs gedurende krankheid
1, 2. Waardoor wordt aangetoond of Jakobus 5:13-15 over geestelijke krankheid spreekt?
DE DISCIPEL Jakobus spreekt over het gebed des geloofs voor de kranken. Spreekt hij niet tegen wat in het bovenstaande is gezegd? Laten wij zijn woorden hierop onderzoeken: „Lijdt iemand kwaad onder u? Hij bidde. Is iemand welgemoed? Hij zinge psalmen. Is iemand krank onder u? Hij roepe de oudere mannen der gemeente tot zich, en laten zij over hem bidden, hem wrijvende met olie in de naam van Jehova. En het gebed des geloofs zal de ongestelde beter maken, en Jehova zal hem oprichten. Ook indien hij zonden heeft begaan, zal het hem worden vergeven.” — Jak. 5:13-15, NW.
2 Het verband maakt duidelijk dat Jakobus hier niet over physieke maar over geestelijke krankheid praat. Hij noemt eerst het lijden van kwaad. Dat heeft betrekking op „het lijden van kwaad ter wille van het goede nieuws overeenkomstig de kracht van God”. Het betekent dat men wegens het dienen als een Christelijke getuige van God en het bewaren van zijn onkreukbaarheid jegens God, zekere moeilijkheden zal moeten verduren (2 Tim. 1:8, NW). Indien iemand daarom, zo raadt Jakobus aan, aldus lijdt, hij bidde, opdat hij wordt geholpen getrouw te blijven. Maar, Jakobus, indien iemand nu eens welgemoed is? „Hij zinge psalmen.” Wanneer hij dit doet, bouwt hij zichzelf en hen die hem horen, op. Maar indien iemand nu eens niet welgemoed is? Met andere woorden, indien iemand nu eens geestelijk krank is? Doordat Jakobus krank zijn en welgemoed zijn tegenover elkander plaatst, wordt duidelijk te kennen gegeven dat hij het over geestelijke en niet over physieke krankheid heeft. De wijze van behandeling die hij nu aanbeveelt, duidt er ook op dat de krankheid een geestelijke krankheid is. De oudere mannen van de gemeente, die volwassen in het geloof en vol wijsheid van boven zijn en die met Gods voorschriften op de hoogte zijn, zijn de juiste personen die de geestelijk kranke dient te ontbieden. Indien hem op physiek gebied wat zou mankeren, zou hij een dokter ontbieden, indien hij het zich kon veroorloven, of hij zou zijn toevlucht nemen tot een medicinaal middel.
3. Waarom dienden de oudere broeders over de kranke te bidden?
3 Wat dienen de oudere mannen van de gemeente te doen met degene die geestelijk krank is? Zij dienen over hem te bidden, zodat hij kan horen wat zij bidden, en er blijk van kan geven dat hij het er mede eens is doordat hij „Amen!” zegt. Hij is in zulk een geestelijke toestand geraakt dat hij niet meer uit eigen beweging op de juiste wijze kan bidden. Daar hij niet in staat is in geloof en met een niet weifelende geest te vragen, heeft hij geen vertrouwen in zijn eigen gebed (Jak. 1:6, 7). Iets heeft deze geestelijke ziekte veroorzaakt. De oudere mannen moeten zich er van vergewissen wat dit is. Ook Paulus verwijst naar deze soort van krankheid en deelt één oorzaak mede, onjuiste viering van het avondmaal des Heren of het Gedachtenismaal. „Want hij die eet en drinkt, eet en drinkt tegen zichzelf een oordeel, wanneer hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er velen onder u zwak en krank, en vrij velen slapen in de dood. Maar wanneer wij zouden onderscheiden wat wij zelf zijn, zouden wij niet worden geoordeeld” (1 Kor. 11:29-31, NW). Zij die in deze toestand verkeerden, bewaarden geen eenheid met de Christelijke gemeente, het lichaam van Christus. Paulus als een oudere broeder schreef hun daarom ten einde hen te helpen en geestelijk te genezen.
4. In welk opzicht wrijven zij de kranke met olie?
4 De oudere mannen van de gemeente dienen niet slechts tezamen met de geestelijk kranke te bidden. Zij moeten hem ook met olie wrijven in de naam van Jehova. Geen letterlijke olie, zoals het zogenaamde „heilige oliesel” van Katholieken, of gelijk de olie die in Markus 6:13 wordt beschreven. De „olie” die hier wordt bedoeld, is het verzachtende woord van onderricht uit de Heilige Schrift, en de geestelijk kranke wordt er door hersteld tot eenheid met de Christelijke gemeente, welke in Gods gunst is. Zoals er staat geschreven: „Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook [in eensgezindheid] samenwonen! Het is, gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen” (Ps. 133:1, 2, KB). In Psalm 23:5 (NV), waar over olie wordt gesproken ten einde verkwikking en verzachting te symboliseren, wordt gezegd: „Gij zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.” De heilzame uitwerking van Gods boodschap wordt in Spreuken 15:30 op de volgende wijze beschreven: „Een goede tijding verkwikt het gebeente” (NV). En de terechtwijzing die tot geestelijke gezondheid leidt, wordt door de psalmist beschreven als verzachtend en genezend wanneer hij zegt: „Slaat een rechtvaardige mij, het is liefde, en kastijdt hij mij, het is olie voor mijn hoofd, die mijn hoofd niet zal weigeren” (Ps. 141:5, NV). En dat olie op een middel tot gezondmaking duidt, wordt aangetoond in het geval van de goede Samaritaan, toen deze olie en wijn goot in de wonden van de man die door rovers was overvallen (Luk. 10:34). De oudere mannen van de gemeente dienen de geestelijk kranke dus met olie te wrijven in de betekenis van hem door het verzachtende gezondmakende, vertroostende en terechtwijzende Woord van God aan te sporen.
5. Hoe doen zij dit „in de naam van Jehova”? En met welk gevolg?
5 Zij dienen dit in de naam van Jehova te doen, dat wil zeggen, in getrouwheid aan Jehova God en overeenkomstig zijn voornemen, ten einde de geestelijk zieke behulpzaam te zijn te herstellen en opnieuw een aandeel te hebben in het rechtvaardigen van Gods naam en het bewijzen dat de Duivel een valse god en een leugenaar is. Deze oudere mannen moeten in geloof bidden, terwijl zij geloven dat Gods Woord juist is en de macht heeft de kranke te helpen de dwaling van zijn weg te zien en in te zien wat de juiste weg is. Zulk een verenigd gebed des geloofs, tezamen met de versterkende toepassing van Gods Woord, zal de geestelijk ongestelde persoon beter maken. Zijn vertrouwen in Gods belofte en in de juistheid van Gods Woord en weg zal er door worden opgebouwd en hem die weg opnieuw doen bewandelen. Aldus ’zal Jehova hem oprichten’, terwijl hij hem sterkte geeft de weg van waarheid en rechtvaardigheid te bewandelen en hem opbeurt uit zijn moedeloosheid en uit de toestand waarin hij zich van God verlaten voelt. Zijn geestelijke ziekte kan het gevolg zijn geweest van het feit dat hij in de slechte gewoonte is vervallen het bijeenkomen met Gods volk te veronachtzamen of kan voortvloeien uit het feit dat hij zich niet geregeld met Gods Woord en actieve dienst voedt. Of misschien heeft hij enkele ernstige zonden begaan, ten gevolge waarvan hij uit een gunstige verhouding met God en zijn organisatie is verwijderd. Maar indien hij nu gunstig reageert op het gebed dat door de oudere mannen des geloofs eendrachtig wordt opgedragen, en hun heilzame tot aansporing dienende berisping, terechtwijzing en aanmoediging uit Gods Woord ter harte neemt, zich omkeert en weer de rechte weg inslaat, dan zal hem elke zonde die hij heeft begaan, worden vergeven. Hij verkrijgt deze vergiffenis niet op grond van een of andere zelfrechtvaardigheid die in hem aanwezig is, maar op grond van Jezus’ rechtvaardige slachtoffer voor zonden. — 1 Joh. 1:7 tot 2:2.
BELIJDENIS
6. Aan wie kunnen wij dan onze zonden belijden? Heeft gebed dan waarde?
6 In lijnrechte tegenstelling met de geheime biecht die enkele religieuze stelsels er op na houden, onderricht Jakobus ons derhalve: „Belijdt daarom elkander openlijk uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij gezond gemaakt moge worden. De smeekbede van een rechtvaardig mens heeft, wanneer ze aan het werk is, veel kracht” (Jak. 5:16, NW). Daar de ziekte met zonden in verband staat, is het duidelijk dat het een geestelijke, geen physieke ziekte is. Anders zouden zij die tegen God zondigen, allen in een toestand verkeren waarin zij aan een ernstige lichamelijke ziekte of krankheid lijden. Maar dit is niet het geval. Vaak verkeren wereldse zondaren in een veel betere physieke gezondheid dan getrouwe dienstknechten en getuigen van Jehova God. Ten einde toe te lichten welk een kracht gebeden hebben die worden opgezonden door de rechtvaardige mens, niet een door zonden krank mens, brengt Jakobus Elia’s gebed in herinnering: „Elia was een mens die gelijke gevoelens had als wij, en toch bad hij er in een gebed om dat het niet zou regenen, en drie jaar en zes maanden lang viel er geen regen op het land. En hij bad wederom, en de hemel gaf regen en het land bracht zijn vruchten voort” (Jak. 5:17, 18, NW). Het land Israël werd door droogte en hongersnood geteisterd omdat de natie geestelijk krank en niet in overeenstemming met Jehova God was. Elia drong op de vuurproef aan ten einde aan te tonen dat Jehova God is, en toen het volk op de berg Karmel dit erkende en uitriep: „Jehova is God” en vervolgens de gedemoniseerde profeten van Baäl ter terechtstelling overleverde, bad Elia dat er regen op hun land zou vallen. Er kwam regen. In onwankelbaar geloof bad hij er zevenmaal om dat dit wonder van regen zou geschieden. Gebed heeft uitwerking.
7. Hoe worden degenen die zonden belijden, door zulk een gebed gezond gemaakt? Waarvoor worden misleide personen behoed door deze herstelling?
7 Wanneer wij dus bidden voor hen die geestelijk krank zijn, hun zonden openhartig aan ons belijden en onze geestelijke hulp zoeken, kunnen zij, geestelijk gesproken, „gezond gemaakt . . . worden.” Dit behoedt hen er voor in een toestand van geestelijke dood te geraken, welke zou uitlopen op hun vernietiging, het afgesneden worden van enig toekomstig leven. In hun geval zou de Almachtige God „zowel ziel als lichaam in Gehenna” vernietigen (Matth. 10:28, NW). Ten einde ons aan te moedigen broeders die aan een geestelijke kwaal lijden en gevaar lopen vreeswekkende gevolgen te ondergaan, op deze wijze te helpen, eindigt Jakobus zijn brief met de volgende krachtige aanmaning: „Mijn broeders, weet dat, indien iemand onder u door misleiding van de waarheid wordt afgebracht [wat geestelijke ziekte tot gevolg heeft] en een ander hem doet terugkeren, hij die een zondaar doet terugkeren van de dwaling zijns wegs zijn ziel van de dood zal redden en een menigte van zonden zal bedekken” (Jak. 5:19, 20, NW). Zonden die zijn beleden door de geestelijk kranke persoon voor wie gij hebt gebeden of hij er van genezen mocht worden, zullen worden bedekt. God zal ze niet meer gedenken, maar zal zijn vreedzame betrekkingen met de teruggekeerde zondaar hernieuwen. Wel worden de zonden aldus bedekt door het zonde-uitwissende bloed van Jezus, maar uw gebed heeft er toe bijgedragen dat de goddelijke regeling werd toegepast met dat als resultaat. Gij kunt zeer dankbaar zijn voor het voorrecht zulk een levenreddende dienst te mogen verrichten.
„EEN DOORN IN HET VLEES”
8, 9. Mogen wij aangaande onze physieke krankheid bidden? Hoe handelde Paulus ten aanzien er van?
8 Maar zijn wij ook niet bevoorrecht in onze physieke krankheid tot God te bidden en met hem er over te spreken? Jazeker, maar wij dienen niet om goddelijke gezondmaking te bidden. De tijd daarvoor is voorbij. Die gave van de geest is voorbijgegaan met het overlijden van de apostelen en degenen die rechtstreeks met hen waren verbonden. Bovendien moest deze wonderbaarlijke gezondmaking een teken voor buitenstaanders zijn en ten aanzien van hen worden verricht. Ze diende niet te worden aangewend voor het zelfzuchtige gerief van de getrouwe gelovigen. Ware Christenen, de dienstknechten van Jehova God, worden wel degelijk physiek krank. Zijn Woord getuigt daarvan. De apostel Paulus had een of andere physieke aandoening, die hij met een „doorn in het vlees” vergeleek. Bad hij aangaande deze aandoening? Of rukte hij, daar hij zo zeer begaafd was, deze doorn zelf op wonderbaarlijke wijze uit zijn vlees, of deed God het voor hem met goddelijke kracht? Luister naar het getuigenis dat Paulus zelf geeft:
9 „Niemand [schrijve] mij, enkel vanwege de overdaad van de openbaringen, meer toe . . . dan wat hij ziet dat ik ben of hij van mij hoort. Daarom werd mij, opdat ik niet te veel verhoogd zou zijn, een doorn in het vlees gegeven, een engel van Satan, ten einde mij te blijven slaan, opdat ik niet te veel verhoogd zou zijn. Hierover heb ik de Heer driemaal dringend verzocht dat die doorn van mij zou heengaan; en toch heeft hij werkelijk tot mij gezegd: ’Mijn onverdiende goedgunstigheid is voldoende voor u; want mijn kracht wordt in zwakheid volmaakt.’ Zeer gaarne zal ik daarom veeleer ten aanzien van mijn zwakheden roemen, opdat de kracht van de Christus gelijk een tent over mij moge blijven. Daarom schep ik behagen in zwakheden, in beledigingen, in gevallen van nood, in vervolgingen en moeilijkheden, om Christus’ wil. Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik krachtig.” — 2 Kor. 12:6-10, NW.
10, 11. Wat kan, volgens enkele aanduidingen, Paulus’ „doorn” zijn geweest?
10 Wat was Paulus’ doorn in het vlees? Sommigen denken dat deze doorn misschien een slecht gezicht of een etterige aandoening van het oog is geweest. Dit kan een overblijfsel zijn geweest van de drie dagen durende blindheid waarmede Jezus Paulus op de grond wierp toen deze, als Saulus van Tarsen, op weg was naar Damaskus ten einde zijn gewelddadige vervolging tot Christenen daar uit te breiden. Ten einde Saulus plotseling tegen te houden en hem ogenblikkelijk te overtuigen dat Christus tot hemelse heerlijkheid was opgewekt en dat Saulus van Tarsen de volgelingen van de levende, verheerlijkte Christus vervolgde, verscheen Jezus hem op wonderbaarlijke wijze op de weg naar Damaskus. Doch hoewel hij niet door het visioen werd gedood of zijn ogen niet uit hun oogkassen brandden, moest hij er duur voor betalen. Alleen door een wonder werd zijn gezicht hersteld. Waarschijnlijk echter in slechts beperkte mate. — Hand. 9:1-19.
11 Paulus schijnt op een zwak gezicht te zinspelen wanneer hij de Galaten schrijft: „Ik betuig u dat gij, indien het mogelijk ware geweest, uw ogen zoudt hebben uitgestoken en ze aan mij zoudt hebben gegeven.” Dit kan ook de reden zijn geweest waarom hij in zijn brief aan hen deze regel toevoegde: „Ziet met wat voor grote letters ik u met mijn eigen hand heb geschreven” (Gal. 4:15; 6:11, NW). Ook kan het zijn dat hij om die reden de meeste van zijn brieven heeft gedicteerd. Een aanduiding dat hij een slecht gezicht bezat, schijnt zich voor te doen in het geval dat zich in het Joodse gerechtshof afspeelde, toen hij oplettend naar het Sanhedrin keek en de hogepriester een scherp antwoord teruggaf, waarna hij zich verontschuldigde, zeggende: „Broeders, ik wist niet dat hij hogepriester was. Want er staat geschreven: ’Gij moet niet beledigend spreken over een regeerder van uw volk’” (Hand. 23:1-5, NW). In elk geval konden etterige, zwakke ogen in die dagen, toen er nog geen brillen bestonden, voor Paulus een hele handicap en een grote belemmering bij zijn werk en studie zijn geweest. Het kan hem gehinderd hebben, hem er naar hebben doen verlangen dat de aandoening werd genezen en hem er toe gebracht hebben daaromtrent te bidden. Een Amerikaanse Vertaling vertolkt „doorn in het vlees” vrij als „een bittere physieke aandoening”.
12. Waarmede kan de doorn in Paulus’ vlees ook overeenkomen?
12 Maar Paulus’ „doorn in het vlees” kan overeenkomen met iets waardoor de Israëlieten werden geplaagd nadat zij het land van melk en honig waren binnengegaan. Op de vlakten van Moab, die van het Beloofde Land uit aan de overzijde van de rivier de Jordaan lagen, richtte Mozes de volgende waarschuwing tot hen: „Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, zo zal het geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uw ogen, en tot prikkelen in uw zijden, en u zullen benauwen op het land, waarin gij woont.” En Mozes’ opvolger, Jozua, herhaalde deze waarschuwing voordat hij stierf (Num. 33:55; Joz. 23:11-13). De Israëlieten sloegen geen acht op deze waarschuwingen en zetten de veldtocht waardoor het land van de heidense, demonenaanbiddende volkeren moest worden gezuiverd, niet tot het einde toe voort en daarom zond Jehova zijn engel en zeide tot hen: „Gij hebt niet naar mijn stem geluisterd; waarom hebt gij dit gedaan? Daarom heb ik ook gezegd: Ik zal hen van voor uw aangezicht niet uitdrijven; maar zij zullen als doornen in uw zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn” (Richt. 2:2, 3, AS). De apostel Paulus kan dus zulk een doorn in het vlees hebben gehad, dat wil zeggen, zoiets als die heidense aanbidders, die demonenaanbidders van Kanaän, die door hun tegenwoordigheid een kwelling vormden voor de Israëlieten die trachtten overeenkomstig Jehova’s wet het rechte pad te volgen. Indien dit zo is, wat kan dan volgens de Schrift zulk een „doorn” in Paulus’ zijde zijn?
13, 14. Wie kunnen dus volgens de Schrift zulk een „doorn” zijn?
13 Aangezien Paulus hier een brief aan de Korinthiërs schreef als een vervolg op zijn eerste brief, waarin hij de onenigheid die onder hen was binnengeslopen en de sektegeest, welke hen er toe bracht menselijke leiders te volgen, betreurde, kunnen hun „uitnemendste apostelen” de „doorn” zijn geweest. Dezen waren niet met Paulus’ leer in overeenstemming en zij ontkenden Paulus’ apostelschap. Daarom zeide Paulus tot de gemeente: „Ik denk dat ik in niets ook maar bewezen heb inferieur te zijn aan uw uitnemendste apostelen. Maar ook al ben ik onbedreven in woorden, ik ben het stellig niet in kennis, maar in elk opzicht hebben wij het u in alle dingen gemanifesteerd. Nu, wat ik doe, zal ik toch doen, opdat ik het voorwendsel moge afsnijden van hen die een voorwendsel wensen ten einde aan ons gelijk bevonden te worden in het ambt waarop zij roemen. Want zulke mannen zijn valse apostelen, misleidende werkers, zich veranderende in apostelen van Christus. En geen wonder, want Satan zelf blijft zich in een engel des lichts veranderen. Het is daarom niets groots wanneer ook zijn dienaren zich in dienaren der rechtvaardigheid blijven veranderen. Maar hun einde zal overeenkomstig hun werken zijn.” — 2 Kor. 11:5, 6, 12-15, NW.
14 Paulus sprak tot de gemeente in Galatië ook over de mensen die aan zijn werk afbreuk deden en het onder hen dreigden te vernietigen. Daarom zeide hij: „Ik verwonder mij dat gij u zo vlug laat verwijderen van Hem die u met Christus’ onverdiende goedgunstigheid heeft geroepen, en u tot een ander soort van goed nieuws laat brengen. Maar het is geen ander; alleen zijn er zekere mensen die u verontrusten en het goede nieuws omtrent de Christus willen verdraaien. . . . Zoals wij in het bovenstaande hebben gezegd, zeg ik ook nu weer: Wie het ook is die u iets als goed nieuws bekendmaakt buiten hetgeen gij hebt aangenomen, hij zij vervloekt.” „Lieten de mannen die u trachten omver te werpen, zich maar castreren.” „Niemand valle mij voortaan lastig, want ik draag de brandmerken van een slaaf van Jezus op mijn lichaam.” — Gal. 1:6-9; 5:12; 6:17, NW.
15, 16. (a) Hoe was de doorn een „engel van Satan”? (b) Wat bad Paulus daarom, en hoe antwoordde de Heer en aanvaardde Paulus het?
15 Paulus noemt de „doorn in het vlees” een „engel van Satan, ten einde mij te blijven slaan, opdat ik niet te veel verhoogd zou zijn”, en dit zouden deze valse apostelen, onruststokers en aanvallers van Paulus’ apostelschap en werk zijn, ten einde hem er van te weerhouden te trots op zijn bediening te worden. Indien de „doorn” daarentegen een niet te verwijderen aandoening van zijn ogen of van enig ander deel van zijn lichaam was, kon deze doorn als een engel van Satan dienen ten einde hem te kwellen met pessimisme of een minderwaardigheidscomplex en een daaruit voortvloeiende ontmoediging. Wat ook de aard van de doorn moge zijn geweest, Paulus heeft driemaal gebeden of hij kon worden weggenomen. Nog iets, hij bad op een tijdstip toen de gave van de geest tot gezondmaking nog steeds werd geschonken en werkzaam was. De doorn, Satans engel, verzwakte Paulus. Hij zou blij zijn geweest er van bevrijd te zijn.
16 Maar de Heer verhoorde zijn tot driemaal toe opgezonden gebed niet. In plaats daarvan versterkte hij hem met de woorden: „Mijn onverdiende goedgunstigheid is voldoende voor u; want mijn kracht wordt in zwakheid volmaakt.” Doordat Paulus door de niet uitgetrokken doorn zwak werd gelaten, had de Heer gelegenheid Paulus voor het verrichten van bepaalde dingen een sterkte te geven die niet zijn eigen sterkte was. De Heer kon dus door een voorbeeld aantonen wat hij kon doen met een getrouwe dienstknecht die door een smartelijke zwakheid werd belemmerd. Dit leverde het bewijs dat de kracht van Christus zijn apostel overschaduwde. Doordat Paulus dit inzag, kwam er voor hem een verandering in de geestelijke kijk op bepaalde dingen. In plaats dat Paulus nog verder bedroefd was over de zwakheid waarmede hij was behept, zeide hij: „Zeer gaarne zal ik daarom veeleer ten aanzien van mijn zwakheden roemen, opdat de kracht van de Christus gelijk een tent over mij moge blijven. Daarom schep ik behagen in zwakheden, in beledigingen, in gevallen van nood, in vervolgingen en moeilijkheden, om Christus’ wil.” Waarom Paulus? „Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik krachtig.” Daar hij van zichzelf physiek zwak was, moest hij krachtig zijn door de kracht van Christus, die hem gelijk een tent overdekte.
DINGEN TOT STAND GEBRACHT ONDANKS LICHAMELIJKE AANDOENINGEN
17. Hoe arbeidde Paulus desondanks, en wat wordt ons door zijn geval en zijn houding aangetoond?
17 Paulus werd in dit opzicht niet door God gezond gemaakt, maar dit kwam niet omdat hij geen geloof had. Niettemin arbeidde hij veel overvloediger dan een van de overige apostelen. Zijn geval toont aan dat het ten einde als een getuige van de Allerhoogste God iets in actieve dienst tot stand te brengen, niet nodig is dat onze physieke gebreken en krankheden door God worden genezen. Paulus heeft duidelijk gemaakt wat God door bemiddeling van Christus uit een man kan maken die door een doorn in het vlees, welke een zwakheid voor hem betekende, werd gekweld. Evenals Paulus kunnen wij verheugd zijn over datgene wat de Heer door bemiddeling van ons tot stand brengt in weerwil van onze kwalen, onbekwaamheden of zwakheden, die tegenwoordig niet door goddelijke gezondmaking van ons worden weggenomen. Indien wij ondanks deze dingen iets tot stand brengen, zijn wij gedwongen de gevolgtrekking te maken dat de Heer het door bemiddeling van ons tot stand heeft gebracht en niet wij zelf. Dit weerhoudt ons er van trots en opgeblazen te worden. Het herinnert ons er aan dat wij alleen door zijn kracht, die ons als een tent overdekt, de kracht bezitten iets te doen. Hierdoor kan Gods kracht door Christus worden volmaakt wanneer ze door ons werkzaam is, en dat in weerwil van onze erkende zwakheid. Om deze reden verdient de lof voor hetgeen wij tot stand brengen, door Christus aan God te worden toegekend. Onze bediening als zijn dienstknechten en getuigen is een glorierijke schat en thans kunnen wij de reden waarom deze schat wordt toevertrouwd aan aardse schepselen, die gelijk aarden vaten zijn, op prijs stellen. Paulus verklaart: „Wij hebben deze schat . . . in aarden vaten, opdat de kracht boven datgene wat normaal is, van God moge zijn en niet de kracht uit ons zelf.” — 2 Kor. 4:1, 7, NW.
18. Wat tonen in overeenstemming hiermede de dienstberichten van 1951?
18 Uit de dienstberichten van de tegenwoordige tijd blijkt dat God door bemiddeling van mannen, vrouwen en kinderen die hem volledig zijn toegewijd maar die door een of andere physieke verzwakking worden belemmerd, een machtig werk tot stand brengt. Zij kennen voldoende van de waarheid om niet tot God te bidden of hij het wonder van goddelijke gezondmaking wil verrichten en hun lichaam van alle kwalen of ongemakken wil bevrijden alvorens zij trachten iets in zijn dienst tot stand te brengen; en zij hebben voldoende kennis van de waarheid om hierin niet op God te vertrouwen. Het is voor hen niet noodzakelijk dat hun natuurlijke zwakheden en gebreken door de kracht van goddelijke gezondmaking worden weggenomen ten einde er zelf van overtuigd te zijn of anderen er van te overtuigen dat zij de waarheid hebben en getuigen van Jehova zijn. Precies zoals zij zijn, trachten zij te dienen als bedienaren van het goede nieuws van Zijn koninkrijk, dat thans over de gehele wereld moet worden gepredikt. Daarom getuigen tegenwoordig invaliden en kreupelen in hun rolstoelen of bedden van het naderbijkomende Koninkrijk en zij doen dit met alle middelen die hun in hun beperkte omstandigheden ten dienste staan terwijl zij zich daarbij richten tot een ieder die zij onder deze omstandigheden kunnen bereiken. Zij spreken tot allen die met hen in aanraking komen, zij schrijven brieven, verzenden lectuur over de post of geven op andere wijzen lectuur uit, telefoneren, gebruiken tekentaal, enz. Zij berichten de tijd die zij op deze wijze aan getuigenisgeven wijden, en zij zijn opgenomen onder de meer dan 375.000 actieve getuigen die de Almachtige in dit jaar 1951 heeft verwekt.
19. Wat doen behalve deze mensen die aan een bepaalde plaats zijn gebonden, anderen die worden belemmerd, en wat bewijzen zij daardoor?
19 Deze mensen die aan een bepaalde plaats zijn gebonden, dienen niet te worden veronachtzaamd. Wij dienen voor hen te zorgen, met hen samen te werken, in hun dienstbenodigdheden te voorzien en hun geestelijk voedsel te verschaffen door hen persoonlijk op te zoeken en door van andere middelen gebruik te maken. Behalve de personen die vertoeven in hospitalen, ziekenkamers en andere plaatsen waar zij niet vandaan kunnen, en die het licht van de Koninkrijkswaarheid laten schijnen, zijn er anderen die blind of doofstom of kreupel zijn of op een andere wijze worden belemmerd en gekweld. Niettegenstaande dat trekken zij uit in het veld, maken het Koninkrijk bekend en brengen een machtig getuigenis tot stand, alles als een bewijs van Gods kracht te midden van zwakheid. Niemand van dezulken dient dus ontmoedigd te zijn. Laten zij hun schitterende krachtsinspanningen voortzetten en de kracht van God op de proef stellen. Hierdoor hebben zij er een aandeel in te bewijzen dat het is zoals in Zacharia 4:6 staat vermeld: „Niet door macht, noch door kracht, maar door mijn geest, zegt Jehova der heirscharen.” — AS.
20. Hoe staat het met verdere vragen over krankheid en goddelijke gezondmaking?
20 Er zijn echter meer vragen over krankheid en goddelijke gezondmaking dan wij in deze uitgave van De Wachttoren kunnen bespreken. Hebt gij er belangstelling voor dat deze vragen in onze volgende uitgave worden besproken? Wij geloven van wel. Uw vragen die tot nu toe in het bovenstaande niet zijn beantwoord, zullen dus zeer waarschijnlijk naar tevredenheid worden beantwoord in datgene wat wij nog hebben te zeggen.