Het zekere vertrouwen der oprechten
„Wie met wijze personen wandelt, zal wijs worden, maar wie met onzinnigen omgaat, zal het slecht gaan.” — Spr. 13:20.
1. Hoe bezag David zijn rechtschapenheid, en als een voorbeeld van wie?
DAVID, de oprechte Israëlitische koning uit de oudheid, stelde werkelijk vertrouwen in zijn Schepper, de God die hij Jehovah noemde. Hij besefte dat hij als een zondig, onvolmaakt mens gedurende zijn leven heel wat misstappen had begaan, maar hij wist ook dat het doen van de wil van zijn hemelse Levengever de eerste plaats in zijn geest en hart innam. Als de eerste man van een aan Jehovah God opgedragen natie lag rechtschapenheid jegens God hem na aan het hart. „Wat mij betreft, ik zal in mijn rechtschapenheid wandelen,” zei hij (Ps. 26:11). Dit trachtte hij dan ook getrouw te doen, als een voorbeeld voor al zijn onderdanen en tevens als een profetisch beeld voor de ware volgelingen van de Grotere David, Jezus Christus, de verheerlijkte koning van Gods nieuwe wereld.
2. Waarom was David vol vertrouwen dat hij in zijn rechtschapenheid had gewandeld, en om welk oordeel pleitte hij?
2 In de 26ste Psalm wordt verhaald hoe David Jehovah zijn rechtschapenheid aanbiedt en vraagt of hij hem wil doorzoeken. Hij was vol vertrouwen dat hij de juiste weg had bewandeld, daar hij overeenkomstig Gods geboden leefde. Altijd verlangend om het juiste te doen, zei David tot Jehovah: „Doe mij in uw waarheid wandelen en onderwijs mij” (Ps. 25:5). Daar hij er zeker van was dat hij in de waarheid had gewandeld, zei hij vol vertrouwen: „Oordeel mij, o Jehovah, want ík heb in mijn rechtschapenheid gewandeld” (Ps. 26:1). Wanneer men de gehele psalm leest, ziet men hoe David zich in zijn vreugdevolle aanbidding van Jehovah tegenover het goddeloze leven der zondaars stelt, bij wie hij niet wilde behoren. David wilde niet naar ’s mensen maatstaven ten aanzien van het leven beoordeeld worden. Hij wist wat hij voor iemand was, dat hij liefde voor waarheid en juiste zaken koesterde, eerlijk was en een smetteloos leven leidde. Zijn enige wens was, Jehovah exclusieve toewijding te geven. Omdat hij met Gods maatstaven op de hoogte was en dienovereenkomstig beoordeeld wilde worden, pleitte hij: „Oordeel mij naar uw rechtvaardigheid, o Jehovah, mijn God, en mogen [tegenpartijders] zich niet over mij verheugen” (Ps. 35:24). Zulk een rechtvaardig oordeel schonk hem geluk. Hij was tevreden, het schonk hem voldoening. Hij wist nu zeker dat hij in rechtschapenheid wandelde. Vertrouwen wij thans even zeker op onze rechtschapenheid als David vroeger?
3. Op welke verschillende manieren toonde David dat hij verlangend was Jehovah te behagen?
3 Jehovah bestemde David reeds in zijn jongelingsjaren voor het koningschap. Sedert de profeet Samuël hem had gezalfd, rustten er speciale verantwoordelijkheden op zijn schouders. Hij kweet zich er van, Jehovah altijd zoekend. Na veel beproevingen en moeilijkheden werd hij ten slotte op Jehovah’s troon over de natie Israël geplaatst. Een van zijn grote vreugden was, de heilige ark des verbonds naar de heilige stad Jeruzalem te brengen, om zodoende de plaats te stichten waar Jehovah aanbeden zou worden. Op de berg Zion, waar Jehovah’s altaar werd gebouwd, bezong geheel Israël Jehovah’s lof. Hij zei van deze plaats: „O Jehovah, wie zal te gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige berg verblijven? Wie onberispelijk wandelt, rechtvaardigheid beoefent en de waarheid spreekt in zijn hart” (Ps. 15:1, 2). David wilde aan die vereisten voldoen en sterk, niet zwak of ongestadig, zijn. Hij moest hiertoe op God vertrouwen. „Op Jehovah heb ik vertrouwd, opdat ik niet wankele” (Ps. 26:1). Onwankelbaar en onverstoorbaar bleef David op Jehovah vertrouwen en in hem geloof stellen; kalm en zonder weifelen ging hij zijn weg, want hij wandelde zoals het iemand die ’het verblijf in Jehovah’s huis liefhad,’ betaamt.
4. Waardoor worden ware christenen thans geholpen om evenals David vast op hun rechtschapenheid te vertrouwen?
4 Thans geloven de ware christenen en volgelingen van Christus Jezus in dezelfde God als David en ook zij willen Hem aanbidden in „de plaats waar [Jehovah’s] heerlijkheid verblijft” (Ps. 26:8). Zij zijn in het bezit van hetzelfde Woord Gods dat David had, alleen in nog uitgebreidere vorm. Na Davids dood werden nog vele profeten tot Gods uitverkoren volk gezonden, en wat zij zeiden, werd tot onze vermaning en lering in Gods Woord opgetekend. Daarbij komen nog de beschrijving van Christus’ leven, de Handelingen der apostelen en de geschriften der discipelen, welke geschriften alle tezamen de volledige bijbel vormen, het gehele Woord Gods dat alle mensen dienen te volgen. Aldus toegerust, dienen christenen thans in staat te zijn ’rechtvaardigheid te beoefenen, waarheid te spreken’ en hetzelfde vaste vertrouwen in hun rechtschapenheid jegens Jehovah te hebben als David! Wanneer zij Gods Woord bestuderen, begrijpen en er naar leven, dient dit hun de zekerheid te geven dat zij niet zullen wankelen.
DE CHRISTENHEID HEEFT GEEN VERTROUWEN
5, 6. Welke actuele vragen ten aanzien van het vertrouwen der christenheid in haar rechtschapenheid rijzen er?
5 Wellicht zegt iemand echter: Kijk eens naar de christenheid. Daarin tref je honderden miljoenen wankelende, ongelovige kerkgangers aan. Kunnen dezen, die toch op de lidmatenlijsten der diverse kerken voorkomen, vol vertrouwen zeggen: ’Onderzoek mij, o Jehovah, en toets mij; louter mijn nieren en mijn hart’? Wat hapert er aan? Waar vindt men thans de rechtschapen mensen van wie David een voorschaduwing was?
6 Er kunnen nog heel wat van dergelijke vragen worden gesteld: Kan de christenheid een onderzoek doorstaan? Kan Jehovah geloof in haar vinden? Hebben de leiders der christenheid een even zuiver geweten als David? Kunnen zij in gebed tot Jehovah komen en hem vragen hen te onderzoeken, toetsen en louteren? Vertrouwen zij er vast op dat zij naar de maatstaven leven welke Jehovah in zijn Woord, de bijbel, heeft neergelegd? Geloven zij alles wat daarin wordt geleerd? Kunnen alle honderden miljoenen zich in de hedendaagse christenheid bevindende gelovigen die door de geestelijken worden onderwezen, een even sterk vertrouwen in hun rechtschapenheid jegens Jehovah God hebben als David? Al deze vragen moeten met Neen! worden beantwoord. Voor hen die zich aan God hebben opgedragen om zijn wil te doen en in zijn dienst te staan, is het bezitten van een geloof als dat van David echter een gebiedende eis. De christenheid en zij die haar ondersteunen, beweren dat zij Jehovah trouw zijn gebleven en in de bijbel geloven, om welke reden zij zich christenen — mensen die als Christus zijn — noemen. Of zij er nu om vragen of niet, zij worden voor het aangezicht van Jehovah God onderzocht.
7. Hoe heeft de christenheid Gods Woord verworpen? Ter ondersteuning waarvan? Hoe lijkt ze in dit opzicht niet op Christus Jezus?
7 Niemand kan het onveranderlijke oordeel van Jehovah, de Almachtige God, ontlopen. De christenheid heeft Gods Woord door haar leer verworpen. Ze heeft zich met deze goddeloze wereld ingelaten en ondersteunt de politiek er van. De christenheid is beslist niet voor Gods koninkrijk, want ze geeft haar volle steun aan de organisatie der Verenigde Naties. Ze is niet als Jezus, die tot Pilatus zei: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel dezer wereld was, zouden mijn bedienden hebben gestreden opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Mijn koninkrijk is nu eenmaal echter niet uit deze bron” (Joh. 18:36). Neen, de christenheid kan, nadat ze is onderzocht, niet gelouterd worden. Ze bezit geen werkelijk, goed waardevol materiaal. Ze is compromissen aangegaan met deze goddeloze oude wereld, waaruit Gods koninkrijk niet kon voortkomen. Luister eens naar wat David schreef: „O Jehovah, gij hebt mij doorzocht en kent [mij]. Gij hebt mijn hart onderzocht, ’s nachts geïnspecteerd, mij gelouterd; gij zult ontdekken [dat] ik niet geïntrigeerd heb. Mijn mond zal geen overtreding begaan” (Ps. 139:1; 17:3). Kan de christenheid dat zeggen? Neen!
8. Welke houding dienen alle christenen jegens hen die Jehovah niet liefhebben en dienen, aan de dag te leggen?
8 Iedereen die beweert een christen te zijn, waar ook ter wereld, dient met David en Christus Jezus te kunnen zeggen: „Haat ik niet wie u intens haten, o Jehovah, en walg ik niet van wie tegen u opstaan? Met een volkomen haat haat ik hen. Zij zijn mij tot ware vijanden geworden. Doorzoek mij, o God, en ken mijn hart. Onderzoek mij en ken mijn verontrustende gedachten, en zie of er in mij soms een pijn-veroorzakende weg is, en leid mij op de weg der onbepaalde tijd” (Ps. 139:21-24). Zij die rechtvaardigheid minnen — ware christenen — willen in een reine wereld met reine mensen leven. Hoe is dit thans mogelijk? Door met rechtschapen mannen en vrouwen om te gaan die rechtvaardigheid beoefenen en de waarheid in hun hart spreken. — Ps. 15:2.
9, 10. (a) Welke voorbeelden uit het verleden hebben wij van personen die de toets hebben doorstaan en hun rechtschapenheid hebben bewaard? (b) Zijn er heden ten dage nog zulke mensen die hun rechtschapenheid handhaven?
9 Iemands rechtschapenheid moet nu eenmaal getoetst worden. Zie eens hoe Abraham, Davids voorvader, op de proef werd gesteld. „Hierna geschiedde het dat God Abraham op de proef stelde” (Gen. 22:1). Hem werd gezegd dat hij zijn zoon Izak als een slachtoffer moest offeren. Omdat Abraham van rechtschapenheid en gehoorzaamheid blijk gaf, voorzag Jehovah in een lam dat in de plaats van Izak geofferd kon worden. Bij een latere gelegenheid stelde Jehovah zijn volk Israël op de proef toen hij hen door de woestijn leidde: „En gij moet gedenken aan de ganse weg die Jehovah, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft laten reizen, om u te vernederen en op de proef te stellen, zodat hij zou weten wat er in uw hart was, of gij zijn geboden al dan niet zoudt onderhouden. . . . die u met manna heeft gevoed in de woestijn, hetwelk uw vaderen niet kenden, om u te vernederen en op de proef te stellen, en u ten laatste goed te doen” (Deut. 8:2, 16). Beproevingen zijn noodzakelijk, maar rechtschapenheid en volharding zijn er gelukkige beloningen voor. Hoevelen van het volk dat zich thans aan God heeft opgedragen, zullen deze goddeloze dagen doorkomen, getrouw blijven en hun rechtschapenheid tot het einde toe bewaren? Zij die dit doen, zullen gered worden. Om zoals in het geval van Israël veertig jaar op onze alles overtreffende liefde voor Jehovah beproefd te worden, is wel een heel lange tijd. Zou iemand van ons zo’n lange beproeving kunnen doorstaan? Velen hebben dit in deze oordeelsdag van Jehovah reeds gedaan. Wie met succes de proef op rechtschapenheid doorstaat, ontvangt leven. Daarom behield Abraham zijn levende zoon, trokken de Israëlieten het land binnen dat overvloeide van melk en honing en kunt u leven in Gods nieuwe wereld verkrijgen.
10 Bent u bereid als goud in een smeltkroes gelouterd te worden, zodat de onedele stoffen worden afgescheiden en alleen het zuivere goud overblijft? Sommigen hebben dit proces doorstaan en ten slotte de goedkeurende woorden „wel gedaan, goede en getrouwe slaaf” te horen gekregen. Anderen worden op het ogenblik nog gelouterd, zoals Maleachi te kennen gaf: „Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij den HERE in gerechtigheid offer brengen. Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem den HERE aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren” (Mal. 3:3, 4, NBG). Duizenden en duizenden getuigen van Jehovah hebben zulk een loutering waarvan David melding maakte en welke Maleachi beschreef, ervaren; het is echt een loutering, als door een verzengende hitte. Kunt u de hitte verdragen welke zij hebben moeten verduren die te lijden hebben van vervolging onder het communistische totalitaire bewind in Rusland, Polen, Tsjechoslowakije en elders achter het IJzeren gordijn? Zie eens naar Jehovah’s getuigen in de onder katholiek bewind staande Dominicaanse republiek, die zijn geslagen en gemarteld en in de gevangenis zijn geworpen omdat zij Gods koninkrijk prediken en hun standpunt als getuigen van Jehovah, innemen. Anderen hebben hun rechtschapenheid gehandhaafd en bewaren deze nog steeds in Duitsland, Italië, Noorwegen en andere landen welke door de dood en verderf zaaiende nazistische en fascistische horden onder de voet werden gelopen. Het is niet gemakkelijk een echte christen te zijn, ongeacht waar men in deze wereld woont, want de vijand tracht onze rechtschapenheid op velerlei manieren te breken.
11. Waardoor versterken wij thans ons vertrouwen in onze rechtschapenheid?
11 Lang geleden nodigde David zijn Vader uit hem te onderzoeken, te toetsen en te louteren. Vertrouwen wij thans even zeker op onze oprechtheid, op onze rechtschapenheid? Als wij de zaken zien zoals David ze bezag en in het voetspoor van Christus Jezus treden, dient dit zo te zijn en zullen wij willen zeggen: „Want uw liefderijke goedgunstigheid staat mij voor ogen, en ik heb in uw waarheid gewandeld” (Ps. 26:3). Wanneer men waardering begint te krijgen voor de werken van Jehovah God, voor wat hij zich in zijn geest heeft voorgenomen, wat hij reeds heeft gedaan, doet en nog zal doen ter zegening van allen die hem liefhebben, kan men zijn liefderijke goedgunstigheid werkelijk waarderen. Zie eens hoe liefderijk hij is geweest door zijn eniggeboren Zoon, Christus Jezus, uit de hemel naar de aarde te zenden om de mensheid los te kopen. Jezus Christus deed echter meer. Door zijn rechtschapenheid te bewaren, rechtvaardigde hij Jehovah’s naam en werd hij tot Koning van de nieuwe wereld van rechtvaardigheid aangesteld. Wanneer u dat wilt, kunt u ook in die nieuwe wereld leven. Hoe dan wel? Door bekend te raken met de bijbel, de daarin opgetekende waarheden zorgvuldig te lezen en er naar te leven, want alleen dan kunt u leven verkrijgen in het koninkrijk waarom miljoenen in de christenheid hebben gebeden: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde” (Matth. 6:10). Houd Jehovah’s koninkrijk steeds voor ogen en wandel in de waarheid, want dan zult u zich kunnen verheugen in leven in Gods nieuwe wereld.
12, 13. Met wie zullen wij omgaan en wie zullen wij mijden, om voor Jehovah’s aangezicht onschuldig te blijven?
12 Predik en onderwijs het goede nieuws van het Koninkrijk wanneer en waar dit maar mogelijk is. Ga om met personen die dat ook doen. Dan zult u zich afzijdig houden van goddeloze mensen, omdat u de handen vol hebt om uw rechtschapenheid te bewaren. Allen die de waarheid leren kennen, het juiste pad inslaan en hun leven daarna aan Jehovah’s dienst opdragen, doen hetzelfde wat David heeft gedaan: „Want ik heb niet met mensen die onwaarheid spreken, neergezeten, en met hen die verbergen wat zij zijn, ga ik niet om. Ik heb de gemeente van kwaaddoeners gehaat, en met de goddelozen zit ik niet neer. Ik zal mijn handen in onschuld wassen, en ik wil om uw altaar gaan, o Jehovah.” — Ps. 26:4-6.
13 Rechtschapen christenen hebben hun loopbaan bepaald. Zij zitten niet neder bij mensen die onwaarheid spreken. Zij voeren geen lange gesprekken met mensen van deze wereld, uitgezonderd voor de prediking van het Koninkrijk. De belangen van deze wereld zijn niet de belangen van Jehovah’s getuigen geworden. Zij hebben een grootser en belangrijker werk te verrichten. Het uiteindelijke lot van hen die in de raad der goddelozen zitten en hun plannen ondersteunen, is altijd verderf en narigheid. „Gelukkig is de man die niet in de raad der goddelozen heeft gewandeld, niet op de weg der zondaars heeft gestaan en in de stoel der spotters heeft gezeten. Doch zijn lust is in de wet van Jehovah, en in zijn wet leest hij dag en nacht met gedempte stem” (Ps. 1:1, 2). Heeft u uw loopbaan eveneens bepaald? Welke weg zult u inslaan? Laat het die van rechtschapenheid zijn.
DE GEHATE „GEMEENTE VAN KWAADDOENERS”
14, 15. In welke opzichten hebben vele geestelijken getoond dat zij niet rechtschapen zijn, en hoe zal Jehovah hun dit vergelden?
14 Weet u dat de toonaangevende geleerden der christenheid de naam van God thans uit hun bijbelvertalingen hebben verwijderd? De ware naam van Jehovah voor de mensen te verbergen, staat gelijk met te trachten de ware aanbidding uit te roeien. Vele hedendaagse geestelijken loochenen vanaf hun kansel het scheppingsverslag van Genesis; zij onderwijzen de mensen liever de evolutieleer. Sommigen loochenen zelfs de waarde van Christus Jezus’ offer door te zeggen dat het geen loskoopwaarde bezit. Zij houden graag de schijn van heiligheid op en willen door de mensen geëerd worden, maar zij wensen niet rondom Jehovah’s altaar te gaan. Jezus beschreef hen aldus: „Gij zijt uit uw vader de Duivel en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. . . . hij is een leugenaar en de vader der leugen” (Joh. 8:44). David die dit soort mensen ook kende, zei terecht: „Onwaarheid blijven zij met elkaar spreken; met gladde lip blijven zij zelfs dubbelhartig spreken, Jehovah zal alle gladde lippen afsnijden, de grootsprekende tong, hen die hebben gezegd: ’Met onze tong zullen wij zegevieren. Onze lippen zijn met ons. Wie zal meester over ons zijn?’” (Ps. 12:2-4, vss. 3-5, SV). Zij zijn trots op wat zij doen, op dit verbergen van Jehovah’s naam. Wat een gepeperde rekening zal hun echter worden voorgezet!
15 De meeste geestelijken en hun volgelingen hebben de naam Jehovah op onwaardige wijze opgenomen of hem geheel veronachtzaamd. Men vraagt zich af wat er in zulke bijbelvertalers omging toen zij aan Exodus 20:7 kwamen: „Gij moet de naam van Jehovah, uw God, niet op onwaardige wijze opnemen, want Jehovah zal degene die zijn naam op onwaardige wijze opneemt, niet ongestraft laten.” De geestelijken zullen hun straf niet ontlopen. De psalmist had hen in gedachten toen hij bad: „Vul hun gezicht met oneer, opdat mensen naar uw naam mogen zoeken, o Jehovah.” — Ps. 83:16, vs. 17, SV.
16. (a) Wat betekent vriendschap met de wereld? Wat moeten christenen derhalve doen? (b) Met wie wordt de christenheid in haar pogen haar uiterlijk te verhelen, vergeleken?
16 Om dezelfde rechtschapenheid aan de dag te leggen als David, kunnen christenen zich beslist niet met de christenheid of dit samenstel van dingen inlaten en vrienden van deze wereld zijn. Jakobus, Jezus’ discipel, zei „Overspeleressen, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie derhalve een vriend der wereld wil zijn, stelt zich tot een vijand van God” (Jak. 4:4). Dit is een der redenen waarom er zo duidelijk staat geschreven: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen en geen deel van haar plagen wilt ontvangen” (Openb. 18:4). De christenheid is huichelachtig en tracht haar ware hoedanigheid evenals de religieuze leiders uit Jezus’ tijd voor de mensen verborgen te houden: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! want gij reinigt de buitenkant van de beker en van de schotel, maar van binnen zijn ze vol roof en onmatigheid. Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenzijde van de beker en van de schotel, opdat de buitenkant er van eveneens rein moge worden. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! want gij gelijkt op witgekalkte graven, die van buiten weliswaar mooi schijnen maar van binnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid zijn. Zo schijnt ook gij, van buiten weliswaar, voor mensen rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol huichelarij en wetteloosheid” (Matth. 23:25-28). Zij trachtten hun ware identiteit te verbergen. De leiders der christenheid doen thans hetzelfde. Mijd hen.
17. Welke houding leggen ware christenen evenals de psalmist aan de dag?
17 Wees als de psalmist, die zei: „Haal mij niet weg met de goddelozen en hen die het schadelijke bedrijven, die met hun metgezellen over vrede spreken terwijl hun hart het slechte bedenkt” (Ps. 28:3). De houding van een ware christen moet zijn: „Ik heb de gemeente van kwaaddoeners gehaat.” — Ps. 26:5.
18. Welke betekenis had Davids uitlating „Ik zal mijn handen in onschuld wassen, en ik wil rondom uw altaar gaan, o Jehovah”?
18 Koning David wilde reine handen hebben en voor Jehovah’s aangezicht onschuldig zijn om Hem voor zijn altaar te kunnen aanbidden. Toen hij zei, „Ik zal mijn handen in onschuld wassen, en ik wil om uw altaar gaan,” moet hij aan het koperen wasvat hebben gedacht, dat vlak bij het altaar stond, zodat de priesters er hun handen en voeten in konden wassen. Gods wet zei dienaangaande: „Wanneer zij de tent der samenkomst binnengaan, zullen zij zich met water wassen opdat zij niet sterven, of wanneer zij het altaar naderen, om daar te dienen ten einde Jehovah een rokend vuuroffer te brengen. En zij moeten hun handen en voeten wassen opdat zij niet sterven, en het moet dienen als een bepaling voor onbepaalde tijd voor hen, voor hem en zijn nakomelingen, van geslacht tot geslacht” (Ex. 30:19-21). David wilde echter dat zijn handen moreel rein waren, gereinigd door Gods waarheid.
19. Hoe wassen ware christenen thans hun handen in onschuld?
19 Thans moet een ieder die tot de plaats van aanbidding komt — afgebeeld door Jehovah’s altaar — rein zijn. Niemand mag besmet zijn met de levenswijze der oude wereld en haar bedroevende activiteiten. Wat Jehovah’s priesters in het verleden deden, moeten ware christenen thans in het tegenbeeld doen. Paulus zei de Hebreeuwse christenen het volgende over reinheid: „Laten wij met een oprecht hart in de volle verzekerheid des geloofs toetreden, terwijl ons hart door besprenkeling is gezuiverd van een boos geweten en ons lichaam is gewassen met rein water. Laten wij zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, want hij die beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en juiste werken aan te sporen, het vergaderen niet nalaten, zoals sommigen de gewoonte hebben, maar elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebr. 10:22-25). Christenen moeten in deze laatste dagen bijeenkomen, maar ze moeten altijd rein in hun aanbidding zijn, hetgeen tevens betrekking heeft op alle dagelijkse en andere werkzaamheden die zij gedurende hun leven verrichten.
20. In welke opzichten blijven Jehovah’s getuigen een oprechte en reine handelwijze volgen?
20 De aanbidding van Jehovah’s getuigen is niet beperkt tot het bezoeken van slechts één wekelijkse bijeenkomst om elkaar aan te sporen tot liefde en juiste werken. De gehele dag door en elke dag weer opnieuw moeten zij God aanbidden, dus zowel op hun vergaderingen als buiten hun Koninkrijkszaal. Nadat men een christen is geworden en door het bloed van Christus Jezus rein is gewassen, moet men rein blijven. Christus zal geen tweede maal sterven om ons ten tweede male te wassen. Velen die christenen zijn geworden, hebben voordien met de goddelozen in hoererij, afgoderij, hebzucht en dronkenschap gewandeld, maar zoals Paulus tot de gemeente te Korinthe zei: „Gij zijt echter rein gewassen, gij zijt echter geheiligd, gij zijt echter rechtvaardig verklaard in de naam van onze Here Jezus Christus en met de geest van onze God” (1 Kor. 6:11). Evenals David moeten wij onze handen in onschuld wassen en iedereen tonen dat wij rein en afgescheiden van des Duivels organisatie leven en aan de ware aanbidding zijn toegewijd. Alhoewel wij in de wereld leven, maken wij er geen deel van uit, zodat wij ook niet de schande van haar schuldenlast op ons kunnen nemen. Zelfs Pilatus wilde niet voor de dood van Christus Jezus verantwoordelijk worden gesteld. Door water te nemen en zijn handen voor de ogen van allen die onrechtvaardigheid minden, te wassen, zeggende, „ik ben onschuldig aan het bloed van deze man. Gij moet zelf maar zien wat er van komt,” schoof hij ten aanschouwen van de grote menigte woedende joden alle schuld op de geestelijken van zijn tijd (Matth. 27:24). Hij kon zijn handen echter niet werkelijk in onschuld wassen, zoals David.
21. Wie staan thans alleen in de navolging van Christus Jezus’ werk, en welke boodschap brengen zij?
21 De christenheid moet ook de hele lading verantwoordelijkheid voor het onteren van Jehovah’s aanbidding door haar goddeloze en onreine leven op zich nemen. Jehovah’s getuigen zullen echter hun handen wassen en alleen staan als ware christenen, die zich van elk onderdeel der christenheid hebben afgescheiden. Zij moeten dit standpunt innemen om aanvaardbaar te zijn voor de ware aanbidding van Jehovah. Doordat zij afgescheiden zijn van hen die God in valsheid aanbidden, kunnen zij ’luid dankzeggingen laten horen, en al uw wonderbaarlijke werken bekendmaken.’ „Jehovah, ik heb de woonplaats van uw huis liefgehad en de plaats waar uw heerlijkheid verblijft” (Ps. 26:7, 8). Met dankbaarheid in hun hart vinden Jehovah’s getuigen het een grote vreugde de wonderbaarlijke werken Jehovah’s — van de schepping des mensen in de hof van Eden af tot aan het herstel van de gehele mensheid op de paradijsachtige aarde — bekend te maken. Evenals Christus bij zijn bekendmaking dat het koninkrijk der hemelen nabij was, alleen stond, afgescheiden van alle religies, is dit het geval met de hedendaagse getuigen van Jehovah die Gods koninkrijk aankondigen. Zij vertellen de wereld dat wij in de laatste dagen van deze goddeloze organisatie leven en dat er heel binnenkort een nieuwe regering, die in rechtvaardigheid zal regeren, zal worden gevormd. Er moet in de huizen der mensen heel wat gepredikt en onderwezen worden om alle mensen van goede wil aan de hand van hun eigen bijbel met het goede nieuws bekend te maken. Waarom zou u niet met hen gaan studeren en daardoor ’hun dankzeggingen luid laten horen’?
ER AAN ONTKOMEN MET DE ZONDAARS WEGGENOMEN TE WORDEN
22. Welk lot treft de zondaars, en hoe wordt dit door de bijbelse geschiedenis te kennen gegeven?
22 David zei: „Neem mijn ziel niet tezamen met zondaars weg, noch mijn leven tezamen met mannen op wie bloedschuld rust, in wier handen losbandig gedrag en wier rechterhand vol steekpenningen is” (Ps. 26:9, 10). Wie de Schrift bestudeert, kan hieruit duidelijk opmaken dat Jehovah de goddelozen zal vernietigen. Hij heeft dit reeds eerder gedaan, toen hij alle ontaarden in Noachs dagen wegens hun zondigheid in de voor die wereld catastrofale vloed vernietigde. Hij heeft de inwoners van Sodom en Gomorra weggevaagd. God veroordeelde de schriftgeleerden en Farizeeën uit Jezus’ tijd omdat zij mannen waren op wie bloedschuld rustte. Judas werd tot Gehenna veroordeeld omdat zijn rechterhand vol steekpenningen was. Later werd Ananias met de dood geslagen omdat hij loog, en Judas schreef over „goddeloze mensen, die de onverdiende goedgunstigheid van onze God in een verontschuldiging voor losbandigheid veranderen” (Judas 4). De meeste volken en regeerders slaan de heiligheid van het leven thans niet hoog meer aan. Terwijl de geestelijken en politici, gesteund door het grootkapitaal, Vrede, vrede! schreeuwen, bereiden zij zich op steeds grotere schaal op de oorlog voor. Het maken van plannen voor de vernietiging van de mensheid is thans aan de orde van de dag gesteld. Het is niet verstandig ook maar iets met zulk een samenstel van dingen te doen te hebben, want „wie met onzinnigen omgaat, zal het slecht vergaan” (Spr. 13:20). Het einde van zulke mensen op wie bloedschuld rust, die een losbandig leven leiden en op steekpenningen belust zijn, zal de vernietiging in de strijd van Armageddon zijn!
23. Wat wordt degenen die vast op hun oprechtheid vertrouwen, daarentegen beloofd?
23 Zij die vast op hun oprechtheid vertrouwen, zijn daarentegen als David. Als ware volgelingen van Christus Jezus die zich aan God hebben opgedragen kunnen zij zeggen: „Wat mij betreft, ik zal in mijn rechtschapenheid wandelen. O koop mij los en betoon mij gunst” (Ps. 26:11), of om het met andere woorden te zeggen, Bevrijd mij van de goddeloze en betoon mij gunst. Door bemiddeling van Mozes heeft God de kinderen Israëls uit Egypte bevrijd of losgekocht en hen het Beloofde Land binnengeleid. Thans heeft Jehovah de mensheid de Grotere Mozes — Christus Jezus — gegeven, die de Loskoper van alle mensen is geworden, voor zover zij hem tenminste als Jehovah’s gave voor hun verlossing willen aanvaarden. Wanneer wij zien welke wonderen Christus op aarde heeft gedaan, gaan onze gedachten onwillekeurig uit naar het vollediger leven waarover men zich onder de Koninkrijksregelingen zal kunnen verheugen. Wanneer hij op aarde de zieken al kon genezen, blinde ogen kon openen en zelfs doden tot leven kon opwekken, kan hij, nu hij alle macht in hemel en op aarde bezit, thans beslist overeenkomstig zijns Vaders wil een volmaakte nieuwe wereld van rechtvaardigheid bouwen.
24, 25. Wanneer zal het bevrijdingswonder geschieden, en waarnaar zien alle ware dienstknechten Gods uit?
24 Het grote bevrijdingswonder zal in de strijd van Armageddon worden verricht, wanneer Jehovah het goddeloze samenstel van dingen volledig zal vernietigen en terzelfder tijd alle rechtschapen mensen in het leven zal behouden, omdat hij zich hun liefderijke daden zal herinneren. Gods rechtschapen dienstknechten voelen zich in deze reinigingsperiode van Gods volk net als Nehemia, die zei: „Herinner mij u, o mijn God, ten aanzien hiervan, en wis mijn daden van liefderijke goedgunstigheid, welke ik in verband met het huis van mijn God en het waken er over heb bewezen, niet uit.” — Neh. 13:14.
25 Alle ware dienstknechten Gods willen de juiste aanbidding blijven beoefenen, hun rechtschapenheid bewaren en losgekocht of bevrijd worden om aldus de strijd van Armageddon levend door te komen. Zij verlangen naar de tijd dat er geen wanklank meer gehoord zal worden en er geen oorlogen, zelfzucht en corruptie meer zullen zijn, daar allen dan Jehovah God zullen loven en zegenen. Na de strijd van de grote dag van God de Almachtige — Armageddon — zal dit volledig in vervulling gaan. Door geloof zien alle ware christenen naar die gelukkige dag uit en werken ze er voor, maar zij beginnen nu reeds naar de maatstaven van die dag te leven.
26. Welke houding leggen de natiën onderling aan de dag, en waarom is dit een dwaze houding?
26 Allen reizen wij als het ware door een wereld van bruut geweld, bestaande uit natiën die elkaar haten in hun echt patriottische waan dat hún natie beter is dan elke andere. Sommigen denken zelfs dat hun natie alleen bestaansrecht heeft, en hun hele streven is er derhalve op gericht alle andere uit de weg te ruimen. Waarom kan men maar niet inzien dat verschil in huidskleur, taal of lichaamsvorm twee mensen niet werkelijk van elkaar doet verschillen? Wij hebben toch allen één maker, en wij zijn als afstammelingen van Adam en Eva toch allen broeders en zusters die op aarde zijn om slechts één God te aanbidden? Wij moeten hem vinden! Dat kunnen wij inderdaad ook door in zijn Woord, de bijbel, over hem te lezen. Jehovah’s getuigen trachten oprechte mensen met Jehovah bekend te maken, hetgeen voor hen die als gevolg van hun prediking God leren kennen, in de nabije toekomst een gelukkig en nieuw leven in een nieuwe wereld zal betekenen.
27. In welke periode zijn Jehovah’s getuigen thans beland?
27 Wij leven nu in de tijd dat mannen en vrouwen die hun rechtschapenheid bewaren als het ware op een „effen plaats” of open vlakte staan, waar zij niet meer bevreesd behoeven te zijn te zullen struikelen en waar zij de ware aanbidding kunnen beoefenen. Zij kunnen dus net als David in waar geluk met Gods gehele volk zeggen: „Mijn voeten zullen stellig op een effen plaats staan; onder de bijeengekomen menigten zal ik Jehovah zegenen.” — Ps. 26:12.
28. Hoe bezien Jehovah’s getuigen, met deze geestesgesteldheid, het wereldtoneel, en hoe zullen zij hun vaste vertrouwen tonen?
28 Met deze geestesgesteldheid staan Jehovah’s getuigen — die ten getale van meer dan 700.000 over meer dan 164 natiën, landen en eilanden der zee verspreid zijn en allen het goede nieuws bekendmaken — thans op effen grond en zien zij uit naar de uiteindelijke vernietiging van dit goddeloze samenstel van dingen en de volledige oprichting van Gods nieuwe wereld van rechtvaardigheid. Tot aan het ogenblik waarop deze dag aanbreekt, zullen zij onder de bijeengekomen menigten op een effen plaats staan en Jehovah zegenen. Welke moeilijkheden de kwaaddoeners hun ook zullen veroorzaken en hoe zij ook vervolgd zullen worden, zij zullen blijven zeggen: „Wat mij betreft, ik zal in mijn rechtschapenheid wandelen” (Ps. 26:11). Niet alleen zullen zij prediken door tot aan de einden der aarde van huis tot huis te gaan, maar wanneer zij bij de mensen worden binnengenodigd, zullen zij hun de waarheid ook daar onderwijzen, want zij willen alle rechtvaardigheidminnende schapen uit alle natiën bijeenvergaderen, opdat zij zich mogen aansluiten bij de bijeengekomen menigten die Jehovah God reeds loven. Ook zij moeten een vast vertrouwen in hun oprechtheid krijgen. Zult u in 1958 ook tot hen behoren die Jehovah loven, en in uw rechtschapenheid wandelen?
„En [David] begon [Israël] te weiden naar de rechtschapenheid van zijn hart, en met de vaardigheid van zijn handen begon hij hen te leiden.” — Psalm 78:72.