Moed onder goddelijke bescherming
1. Zullen wij alleen alle dagen dat wij gedurende het bestaan van deze oude wereld op aarde leven, in Jehovah’s huis wonen, of wat zijn de vooruitzichten?
JEHOVAH’S huis van aanbidding is een beschermde plaats, en iedereen die daar woont, geniet goddelijke bescherming. Het gaat er echter niet alleen om dat wij alleen maar gedurende het bestaan van deze oude wereld alle dagen dat wij hier op aarde leven, in Jehovah’s huis wonen. De christenen die geestelijke „levende stenen” zijn, zullen door een opstanding uit de doden naar de hemelen worden overgebracht om daar met de als fundament dienende Hoeksteen Jezus Christus Jehovah’s volledige tempel te vormen. De honderdduizenden andere opgedragen aanbidders die thans tot Jehovah’s tempel komen, zullen alle dagen van hun leven in de eindeloze nieuwe wereld in Zijn huis blijven wonen door op de paradijsachtige aarde Zijn zuivere aanbidding te beoefenen.
2. Door in deze tijd waarnaar uit te zien, tonen Jehovah’s getuigen wat zij voor de toekomst wensen?
2 Wat wij voor de toekomst wensen, tonen wij echter door wat wij voor deze tijd wensen en waarnaar wij thans uitzien. Evenals wij ons dus op het vooruitzicht verheugen om in de toekomst na Armageddon voor eeuwig in het huis van Jehovah te wonen, willen wij daar nu, vóór Armageddon, ook wonen. Welnu, ondanks alle verdrukking en vervolging die wij in deze wereld ondergaan, maakt Jehovah het voor ons mogelijk om ons thans in dit voorrecht te verheugen. Zowel achter als buiten het communistische IJzeren Gordijn is het werk van Jehovah’s getuigen in verscheidene landen verboden, zodat zij daar niet voor bijbelstudie bijeen kunnen komen en zich aan grote gevaren blootstellen wanneer zij dit toch trachten te doen. Met grote moed slagen zij hier toch in — alhoewel ondergronds. Hierdoor tonen zij wat zij voor de toekomst wensen.
3, 4. (a) Hoe ondergaan wij samen vervolging, en wat moeten wij desondanks doen? (b) Hoe gaf David in Psalm 27:5-10 uiting aan zijn vertrouwen dat hij weer in Jehovah’s huis zou wonen?
3 Als christelijke getuigen van Jehovah ondergaan wij zowel direct als indirect — als medelevende metgezellen van anderen — gezamenlijk vervolging. Wij moeten ondanks dit alles toch moed vatten en evenals David onder de hitte van de vervolging van de vijand, pogingen doen om met elkaar te vergaderen. David vertrouwde op Jehovah’s bescherming en op Zijn hulp en bevrijding waardoor hij in staat zou worden gesteld om weer in Gods huis te wonen. Hij zei derhalve:
4 „Want Hij bergt mij in zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene van zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots. En nu heft mijn hoofd zich op boven mijn vijanden rondom mij; daarom wil ik in zijn tent offeren offers met geschal, ik wil zingen, ja psalmzingen den HERE, Hoor, HERE, hoe ik luide roep, wees mij genadig en antwoord mij. Van Uwentwege zegt mijn hart: Zoekt mijn aangezicht. Ik zoek uw aangezicht, HERE. Verberg uw aangezicht niet voor mij, wijs uw knecht niet af in toorn, Gij waart mijn hulp; verwerp mij niet en verlaat mij niet, o God mijns heils. Al hebben mijn vader en moeder mij verlaten, toch neemt de HERE mij aan.” — Ps. 27:5-10.
5. Hoe trachtten vijanden David geestelijk te gronde te richten, en waarom was hij er zeker van dat zij hier niet in zouden slagen?
5 In deze woorden van de vervolgde David klinkt een zekerheid met betrekking tot de uiteindelijke overwinning over zijn vijanden die hem beletten Jehovah in zijn tempel te aanbidden. Zijn vijanden zouden pogingen doen om hem geestelijk te ruïneren, vooral door ’op gezag der wet onheil te stichten’, waardoor de goddeloze vervolging wettig werd gemaakt en zij David ertoe trachtten te dwingen zijn geloof in God en zijn aanbidding en dienst van God vaarwel te zeggen (Ps. 94:20, LV). Zij zouden er echter niet in slagen David als een dienstknecht en getuige van Jehovah te gronde te richten. David zou zelfs niet door rampspoed geestelijk worden aangetast, want hij was in Jehovah’s hut van veiligheid verborgen, verscholen in het onbereikbare „verborgene” van Jehovah’s heilige tent, zoals op een hoge rots die door geen van zijn vijanden beklommen kon worden. God zou Davids hoofd in diens overwinning op de vijanden van de ware aanbidding hoog oprichten. Hij zou in Gods tent van aanbidding weer vrijelijk toegang tot Gods altaar hebben om daar offers te offeren en als een openlijke tentoonspreiding van dank aan Jehovah, die jegens zijn aanbidders loyaal is, te zingen en te psalmzingen.
6. (a) Aan welke goddelijke uitnodiging geven wij gehoor, en waarom geschiedt dit ondanks moeilijkheden? (b) Op wiens hulp rekenen wij derhalve?
6 Vat derhalve moed, al gij vervolgde getuigen van deze loyale God. In antwoord op onze gebeden zullen de bewijzen van zijn gunst ons ondanks alle bemoeiingen van de zijde van onze goddeloze vijanden en alle oorlogen die zij tegen ons voeren, stellig ten deel vallen. Ons hart neemt Jehovah’s uitnodiging aan zijn volk over en herinnert ons aan deze uitnodiging door binnenin ons te zeggen: „Zoekt mijn aangezicht.” Als zijn opgedragen volk geven wij hier geestdriftig gehoor aan en trachten wij zijn aangezicht van gunst en aangenaamheid te zoeken (Zef. 2:1-3). Om hierin te slagen, moeten wij vele moeilijkheden die ons door de vijanden en door deze materialistische wereld vol verlokkingen in de weg worden gelegd, overwinnen, maar uit liefde en loyaliteit voor hem doen wij dit, want zijn gunst betekent leven voor ons. Wij doen dit hoewel het heel goed mogelijk is dat alle andere bronnen ons wat hulp betreft, in de steek laten. Wanneer wij van iedereen verlaten schijnen, moet Jehovah door bemiddeling van Christus onze hulp worden, want zijn hulp zal ten opzichte van de loyalen nooit achterwege blijven. Indien wij zijn aangezicht zoeken, kunnen wij hierop rekenen.
7. Waarop duidde David als het uitzonderlijkste geval van menselijke verstoting? (b) Op wie kan men zich in een dergelijk geval echter verlaten?
7 Hoe verschrikkelijk is het voor iemand om door zijn eigen vader en moeder verlaten te zijn! De vervolgde David had dit niet meegemaakt. Zijn vader en moeder hadden hem niet verlaten. Toen hij zich voor zijn vervolger, koning Saul, verborg en zich in een grot bij Adullam verschool, ’hoorden zijn broeders en zijn gehele familie dit’ en kwamen zij hem vanuit Bethlehem bezoeken. Later nam David zijn vader en moeder mee naar de oostzijde van de rivier de Jordaan, waar hij tot de koning van het land Moab zei: „Laat mijn vader en mijn moeder toch bij u mogen komen, totdat ik weet, wat God met mij voor heeft.” Zijn ouders zijn daar toen voorlopig gebleven (1 Sam. 22:1-3). Indien Davids vader en moeder hem ooit hebben verlaten, geschiedde dit gedwongen toen zij stierven en zij hem in het land der levenden achterlieten. David duidde in zijn psalm dus slechts op een bijna onvoorstelbaar geval van menselijke verstoting, namelijk die door iemands eigen vader en moeder; en indien iemands ouders dit deden, was het te verwachten dat ook alle andere mensen dit zouden doen. In deze buitengewone situatie was er één van wie verwacht kon worden dat hij David niet in de steek zou laten — o, wat een troost! Jehovah God, wiens aangezicht hij voortdurend zocht, zou hem aannemen, en Jehovah sterft niet. — Hab. 1:12, PC, NW.
8, 9. (a) Welke voorzegde verdeeldheid veroorzaakt de keuze van Jehovah’s aanbidding in sommige gevallen? (b) Wie laat in zulk een geval zijn eigendomsrecht ten opzichte van ons gelden, en overeenkomstig welke veelbelovende verzekering?
8 In de „tijd van het einde” van Satans wereld veroorzaakt de keuze van Jehovah’s aanbidding in vele intieme familiegroepen verdeeldheid. Toen Jezus Christus de zuivere aanbidding van zijn Vader Jehovah op aarde herstelde, zei hij dat dit zou gebeuren. Jezus kwam niet om religieuze vrede op aarde te bevestigen: „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.” In de beproeving op hun liefde die hier het gevolg van zou zijn, zouden ouders hun eigen kinderen die er blijk van gaven dat zij Jezus Christus en zijn hemelse Vader een grotere genegenheid toedroegen, verloochenen of verstoten (Matth. 10:33-37). Iemand die de ware, levengevende aanbidding van Jehovah, de Vader van onze Here Jezus Christus, wenst te beoefenen, heeft er moed voor nodig om aan een dergelijke verstoting het hoofd te bieden. Wat gebeurt er echter wanneer ouders onze keuze van de hemelse Vader Jehovah afkeuren en ons verloochenen en verlaten? Dan zal onze onsterfelijke hemelse Vader zijn eigendomsrecht ten opzichte van ons laten gelden en ons aannemen door ons een plaats te geven in zijn organisatie. Terwijl hij een onverbrekelijke loyaliteit voor zijn organisatie Sion aan de dag legt, zegt hij:
9 „Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegrift, uw muren zijn bestendig vóór mij.” — Jes. 49:15, 16; vergelijk dit met Job 39:17, 18 14, 15.
10. (a) Hoe heeft Jehovah deze profetie in recente tijden ten aanzien van zijn christelijke getuigen vervuld? (b) Wat heeft hij opgebouwd om ons te ontvangen, en hoe geneest hij de wonden die onze genegenheden zijn toegebracht?
10 Jehovah heeft deze profetie van zijn onwrikbare loyaliteit sedert het einde van de eerste Wereldoorlog in 1918 getrouw vervuld. Hij stond niet toe dat de organisatie van zijn christelijke getuigen door de boosaardige vervolgingen welke gedurende dat eerste wereldconflict tegen hen losbarstten, werd vernietigd. In 1919 herstelde hij hen uit hun religieuze gevangenschap en nam hij hen weer in zijn gunst op, terwijl zijn handen aan de herbouw van de muren van hun bouwvallige organisatie begonnen te werken. Hij had hen niet werkelijk vergeten zoals dit zich deed aanzien, en ook heeft hij hen niet gedurende de verergerde toestanden van de tweede Wereldoorlog vergeten. Wat een machtige, van muren voorziene of goed beschermde organisatie heeft hij sindsdien voor hen opgebouwd, terwijl zij zich op het voorzegde werk toeleggen dat erin bestaat dit goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk tot een getuigenis voor alle natiën voordat het einde van deze politieke instellingen in de dreigende oorlog van Armageddon komt, in de gehele bewoonde aarde in het openbaar en van huis tot huis te prediken! (Matth. 24:14). Laten onze intiemste natuurlijke verwanten — zelfs onze aardse vader en moeder — ons derhalve maar wegens het feit dat wij Jehovah als God zoeken, in de steek laten. Hij zal ons, verlatenen, graag aannemen. Doordat hij ons liefdevol aanneemt, worden de wonden van ons hart genezen. Hij verzekert ons van eeuwig leven in zijn nieuwe wereld, een leven dat onze sterfelijke vader en moeder ons nooit zouden kunnen geven.
11. Wat moeten wij, nu wij zijn aangenomen, nooit doen, en waarom niet?
11 Nu hij ons in zijn theocratische organisatie heeft aangenomen, moeten wij deze nooit verlaten en er nooit mee ophouden met de leden ervan samen te komen. Hij vergeet zijn getrouwe organisatie nooit en kan haar derhalve niet de rug toekeren en aan haar lot overlaten. Indien Jehovah zijn organisatie nimmer in de steek laat, maken wij ons, wanneer wij deze organisatie de rug toekeren, aan een even ernstige overtreding schuldig als wanneer wij hem de rug toekeerden. Indien wij in zijn onvergetelijke organisatie blijven vertoeven, zal hij ons nooit vergeten. Zou hij ons vergeten en aan ons lot overlaten, dan zou dit onze eeuwige vernietiging betekenen. Moge dat nooit gebeuren!
BLIJF HOPEN EN WEES MOEDIG
12. Waarom staan wij voor de grootste gebeurtenis op het gebied van geloofsbeproeving in de geschiedenis van Jehovah’s getuigen?
12 Laten wij nu meer dan ooit bedenken dat wij, te zamen met de gehele wereld, steeds meer de „grote dag van God de Almachtige” naderen, welke gekenmerkt zal worden door de oorlog van het universum waarin God alle „koningen der gehele bewoonde aarde” en hun geheel gemobiliseerde natiën een Armageddonachtige nederlaag zal toebrengen. Volgens Gods eigen onveranderlijke tijdschema zal dit in de nabije toekomst geschieden. Wij, als zijn opgedragen volk, staan derhalve voor de grootste gebeurtenis op het gebied van geloofsbeproeving in de gehele geschiedenis van Jehovah’s getuigen sinds de tijd van Abel, de eerste martelaar voor Jehovah, tot op de huidige „voleinding van het samenstel van dingen” (Openb. 16:14-16; Matth. 24:3; 28:20, NW). De wereldbevolking neemt veel sneller toe dan dat wij de „verloren schapen” vinden en in de organisatie van de Almachtige God in veiligheid brengen. Sinds Satan alle natiën van de wereld tegen Gods koninkrijk opstelt, nemen onze vijanden, zowel binnen als buiten de christenheid, voortdurend in aantal toe. Aangezien wij geen deel van deze satanisch ingedeelde wereld zijn, is hun gehele streven erop gericht ons te vernietigen, op zijn minst ons geestelijk te gronde te richten en onze hoop op Jehovah’s nieuwe wereld onder Christus te verwoesten.
13. Wat stichten onze vijanden tegen ons, en welk doel streeft de Duivel hierbij na?
13 Zoals in het geval van de vlaggegroetwetgeving, de bloedtransfusie-wetgeving, dictatoriale besluiten tegen het bestaan van Jehovah’s getuigen, enzovoorts, stichten onze vijanden wetend of onwetend ’onheil op gezag der wet’ tegen ons. De Duivel streeft hierbij het doel na hen in staat te stellen ons van wetsovertreding te beschuldigen daar zij — behalve in de wet van onze God — geen voorwendsel kunnen vinden om handelend tegen ons op te treden. Evenals in Daniëls geval weten zij dat wij Gods wet niet zullen overtreden, ook al druisen ’s mensen wetten er tegen in (Ps. 94:20, LV; Dan. 6:5-9). Zal onze God ons verlaten en ons aan tegenstanders die thans aan de macht zijn en die er hartgrondig naar verlangen om ons aan banden te leggen, overgeven? Niet wanneer wij weigeren te schipperen, niet wanneer wij zelfs ten koste van lijden zijn weg blijven bewandelen.
14. Waar hebben wij, zoals door David onder woorden werd gebracht, dringend behoefte aan, en waarom?
14 Wij hebben dringend behoefte aan verder onderricht in de beginselen van Gods rechtvaardige weg, opdat wij zijn leiding mogen hebben bij het bewandelen van de weg ten aanzien waarvan onze vijanden ons niet terecht van wetsovertreding jegens God kunnen beschuldigen. Zelfs indien onze aardse vader en moeder ons in religieus opzicht aan ons lot overlaten en ons niet een dergelijk onderricht en een dergelijke leiding willen geven, doet God dit wel. Het gebed van de vervolgde, gehate David is thans buitengewoon passend om door ons opgezonden te worden: „Onderwijs mij, HERE, uw weg en leid mij op een effen pad om mijner belagers wil; geef mij niet prijs aan den lust van mijn tegenstanders, want valse getuigen staan tegen mij op, en hij die geweld blaast.” — Ps. 27:11, 12.
15, 16. (a) Hoever zullen onze vijanden in hun pogingen ons te laten schipperen, gaan? (b) Wat zei David onder soortgelijke omstandigheden voor zichzelf en tot ons, medegetuigen van Jehovah?
15 De rechte loopbaan voor ons, waarbij wij van geen schipperen willen weten, is onbevreesd te zijn voor de gewelddadigheden die vijanden over ons brengen of waarmee zij ons bedreigen wanneer de symbolische Gog van Magog over de gehele aarde zijn laatste, totale aanval tegen de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen inzet. Zij zullen het zo moeilijk voor ons trachten te maken dat gewone mensen van deze oude wereld alle hoop voor de toekomst zouden verliezen. Zij trachten ons geloof in de uiteindelijke vervulling van Gods goede beloften voor de toekomst, na het einde van deze wereld van verdrukking, te verbreken. Ook David, die een profetisch voorbeeld van Jezus Christus, de Zoon van David, was, maakten zij het zo moeilijk. Heeft David ons onder deze omstandigheden een goed en juist voorbeeld gegeven? Ja. Wat zei hij over zichzelf en vervolgens tot een ieder van ons als medegetuigen van Jehovah? Het volgende:
16 „Indien ik geen geloof had de goedheid van Jehovah in het land der levenden te zullen zien —! Hoop op Jehovah; wees moedig en laat uw hart sterk zijn. Ja, hoop op Jehovah.” — Ps. 27:13, 14, NW.
17. (a) Hoe zag David Jehovah’s goedheid in het land der levenden? (b) Welke raad, in overeenstemming waarmee hijzelf leefde, gaf hij aan ons?
17 Werd Davids geloof beloond doordat hij later Jehovah’s goedheid in het land der levenden zag? Zeer zeker. Ondanks vele felle oorlogen en grote moeilijkheden, heeft David veertig jaar geregeerd, jaren waarin hij het materiaal voor de tempel bij elkaar bracht, waarna hij zijn troon aan de tempelbouwer, zijn geliefde zoon, de wijze Salomo, overdroeg. Middenin een situatie waarin zijn geloof op de proef werd gesteld, spoorde hij ons er echter zelfs nog toe aan op Jehovah te vertrouwen. Door anderen de raad te geven dit te doen, bewees hij dat hij dit zelf ook deed wanneer hij een dergelijke hoop nodig had om hem in zijn godvruchtige rechtschapenheid te schragen. Hij bleef moedig.
18. (a) Wat betekent het, volgens de door David gebruikte Hebreeuwse uitdrukking, om moedig te zijn? (b) Hoe kan moed aan de dag worden gelegd?
18 Door geloof en hoop worden wij geholpen moedig te zijn. Volgens de door David gebezigde Hebreeuwse uitdrukking betekent moedig te zijn, een innerlijke kracht te behouden, samengebundeld te blijven alsof men met een strakke band was omwikkeld om aldus niet onder druk uiteen te vallen en niet onder de invloed van verdrukking of aanvallen van de vijand uit elkaar te vallen. Aldus kunnen wij ons met geloof en hoop onder de druk van moeilijkheden en gevaren staande houden. Wij behoeven niet een vermetele of waaghalzerige houding aan de dag te leggen, zoals vaak met dapperheid in verband wordt gebracht. „Moedig zijn”, zegt The American College Dictionary (bladzijde 146), „omvat een hogere en edeler soort van dapperheid, vooral als het resultaat van een ingeboren geesteshoedanigheid op grond waarvan men gevaren of moeilijkheden onbevreesd en zelfs met enthousiasme onder ogen ziet of verduurt”. Door standvastig de weg van getrouwheid aan God te blijven bewandelen, ook al gebeurt dit rustig en onopvallend, leggen wij moed aan de dag. Wij zijn niet op bewondering uit door een vermetele of waaghalzerige houding aan de dag te leggen.
19. (a) Welke uitwerking zal moed op ons hart hebben? (b) Welke hoop dienen wij nimmer los te laten, en waarom niet?
19 Ons hart zal door onze moed worden geholpen sterk te blijven. Het zal niet van vrees smelten, maar zal in Gods liefde onwrikbaar zijn en vrees en wantrouwen buitensluiten (1 Joh. 4:18). Aldus zullen wij eveneens liefde voor Jehovah God en voor zijn Zoon Jezus Christus koesteren, hetgeen de werkzame kracht vormt op grond waarvan wij ondanks de beproevingen, moeilijkheden, vervolgingen, narigheid en gevaren, ja, ondanks Gogs aanval die Gods oorlog van Armageddon doet uitbreken, voortgaan. Terwijl wij God altijd trouw blijven, zullen wij ons aangezicht voortdurend naar Zijn nieuwe wereld van overwinning over alles wat goddeloos is, opheffen. Aangezien wij deze hoop van de nieuwe wereld onder het rechtvaardige koninkrijk van Gods Zoon Jezus Christus, van Jehovah zelf hebben ontvangen, vormt die hoop niet iets wat terzijde geschoven kan worden. Wij kunnen alle andere soorten van hoop gevoeglijk terzijde schuiven, maar niet die van de God die hoop schenkt. „Ja, hoop op Jehovah.” Evenmin als hij David, noch Jezus Christus, de Zoon van David, heeft teleurgesteld, zal hij ons teleurstellen. In de kracht van onze hoop en ons geloof kunnen wij, ja, zullen wij moedig zijn terwijl wij worden geconfronteerd met ’s werelds Armageddon, waarin Jehovah ter rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit op glorierijke wijze zal zegevieren.