-
Uw geweten en uw werkkringDe Wachttoren 1973 | 1 januari
-
-
43. Als wij, hoewel wij altijd met een goed geweten trachten te handelen, toch fouten maken, wat kunnen wij dan doen om ons van een slecht geweten te bevrijden?
43 Wij zullen fouten maken en dingen doen waar wij later spijt van hebben, want wij zijn onvolmaakt. Als wij onze dwaling dadelijk aan God belijden en ons ervan afkeren en Jehovah door bemiddeling van zijn Zoon om vergeving vragen, zullen wij echter niet door een schuldig geweten worden gekweld. Leest u de persoonlijke ervaring van koning David maar eens die staat opgetekend in Psalm 32:1-6. Verheug u te weten dat het loskoopoffer van Gods Zoon verzoening kan doen voor onze zonden en ons geweten kan reinigen, hetgeen ons de vertroostende verzekering geeft dat God ons geen verwijt maakt van zulke dwalingen. Op deze wijze kunnen wij hem met een goed geweten en met alle vreugde, tevredenheid, vrede des geestes en de hoop op eeuwig leven die hieruit voortvloeien, blijven dienen.
-
-
De brandende vraag — Zijn wij voor of tegen goddelijke heerschappij?De Wachttoren 1973 | 1 januari
-
-
De brandende vraag — Zijn wij voor of tegen goddelijke heerschappij?
IN HET afgelopen jaar hebben honderdduizenden mensen deze vraag op de vier dagen durende „Goddelijke heerschappij”-districtsvergaderingen vierkant onder de ogen gezien. De berichten die van 152 congressen voorhanden zijn, tonen aan dat er tot dusverre 1.246.419 personen aanwezig waren, terwijl van veel congressen nog berichten moeten binnenkomen. Ten slotte zal de hele wereld gedwongen zijn deze vraag onder de ogen te zien, hetgeen, al naar gelang van ieders keus, leven of de dood tot gevolg zal hebben.
Indien u dit niet reeds hebt gedaan, moet ook u vroeg of laat dezelfde brandende vraag onder de ogen zien. Dit korte verslag van wat er op deze congressen werd besproken, zal daarom zeer nuttig blijken te zijn om u te helpen een beslissing te nemen.
Het is in werkelijkheid geen nieuwe vraag, waar wij vandaag voor het eerst mee worden geconfronteerd. Dit werd duidelijk gemaakt op de eerste dag van het congres, in de toespraak getiteld: „Goddelijke heerschappij — Zijn wij ervoor of ertegen?”
Deze thematoespraak toonde aan dat de vijandelijkheid tegen goddelijke heerschappij vele duizenden jaren geleden in het onzichtbare rijk was begonnen. Een geestelijk schepsel, ofte wel een engel, maakte zichzelf zowel tot „Satan” als „Duivel”, dat wil zeggen, tot een „Tegenstander” en een „Lasteraar” van God. Als gevolg daarvan nemen allen die tegen goddelijke heerschappij zijn gekant hun standpunt in voor Satan de Duivel en geven er blijk van net zulke opstandelingen te zijn als Adam en Eva, hun eerstgeboren zoon Kaïn, de ongehoorzame engelen die vóór de wereldomvattende vloed als echtgenoten met vrouwen leefden en de opstandeling Nimrod, die na de vloed leefde.
Een scherpe tegenstelling met zulke opstandelingen vormde de Heer Jezus Christus. Ook hij moest beslissen of hij vóór of tegen goddelijke heerschappij was. Toen hem door Satan de „god van dit samenstel van dingen”,
-