Jezus Christus — De zegevierende koning met wie de natiën rekening moeten houden
1. Wat schreef Paulus in Hebreeën 1:8, 9 aan de christenen in Jeruzalem om te bewijzen dat Gods Zoon verre superieur is aan engelen?
VOORDAT Jeruzalem in 70 G.T. door de Romeinen werd verwoest, moest de christenen in die stad aan de hand van de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften worden aangetoond dat Jezus Christus, de Zoon van God, tot een hogere positie dan de hemelse engelen was verheven. Toen de apostel Paulus die eerste-eeuwse christenen schreef, vestigde hij hun aandacht derhalve op de volgende profetische woorden die op de verheerlijkte Jezus Christus van toepassing waren: „God is uw troon in eeuwigheid, en de scepter van uw koninkrijk is de scepter van rechtschapenheid. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd met de olie van uitbundige vreugde, meer dan uw deelgenoten.” — Hebr. 1:8, 9.
2. Waarom werd God de „troon” van zijn Zoon, en in welk opzicht?
2 Het koninkrijk van zo iemand die rechtvaardigheid liefheeft en wetteloosheid haat, zou stellig zeer heilzaam voor ons allen op aarde zijn. Daarom is de scepter die hij zwaait „de scepter van rechtschapenheid”. Geen wonder dat God als een „troon” voor hem dient, aangezien God de enige Bron van zijn koningschap is en Degene die zijn koningschap schraagt. De natiën van deze wereld zouden zijn koninkrijk net zomin kunnen omverwerpen als ze God als Universele Soeverein en „Koning der natiën” ten val zouden kunnen brengen. Alle natiën moeten nu rekening houden met zijn op de troon geplaatste Zoon.
3. Waaruit haalde Paulus de woorden van Hebreeën 1:8, 9 aan, en wat wordt hierdoor bewezen?
3 De woorden die de schrijver van de brief die aan de gekerstende Hebreeën was gericht, op de verheerlijkte Zoon van God van toepassing bracht, waren een aanhaling uit het bijbelboek Psalmen, en wel uit Psalm 45:6, 7. Dit bewijst dat de hele psalm profetisch was. Door deze te bestuderen, zullen wij inlichtingen krijgen met betrekking tot wat Gods gezalfde koning tot Gods heerlijkheid en ’s mensen blijvende geluk zal doen.
4. Wat vormt de oorzaak van het enthousiasme dat door Psalm 45 wordt uitgestraald?
4 De psalm werd gecomponeerd door levieten, die officieel in Gods tempel te Jeruzalem dienst verrichtten, en straalt een enorm enthousiasme uit. Het is het enthousiasme dat werd gevoeld over de komst van een goede regering in handen van een onomkoopbare rechtvaardige heerser. De gelegenheid is werkelijk hartroerend, want de psalmist barst los met de woorden: „Mijn hart is geroerd door een aangename zaak. Ik zeg: ’Mijn werken betreffen een koning.’ Moge mijn tong de stift zijn van een vaardig afschrijver.” — Ps. 45:0, 1 en het opschrift.
5. In wiens prediking kwam de „aangename zaak” van Psalm 45 als het belangrijkste thema voor, en welke publiciteit verdiende deze „aangename zaak”?
5 De „aangename zaak” die het hart van de geïnspireerde psalmist roerde, is een opvallend kenmerk gebleken van wat Jezus Christus „dit goede nieuws van het koninkrijk” noemde. Zo ’aangenaam’ was de Koninkrijksboodschap dat ze het, gezien het feit dat het „einde” van alle natiën moet komen, verdiende „op de gehele bewoonde aarde . . . gepredikt [te worden] tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Wordt ons hart thans geroerd door het „aangename” thema van Gods koninkrijk in handen van Christus?
6. (a) Ten behoeve waarvan verrichten wij onze „werken” hoofdzakelijk? (b) Hoe wordt onze „tong” als de stift van een vaardig afschrijver?
6 Sluiten wij ons aan bij de psalmist en zeggen wij zodat iedereen het kan horen: „Mijn werken betreffen een koning”? Wij hebben geen reden ons voor deze koning, Gods eigen gezalfde, te schamen. Onze voornaamste „werken” dienen daarom te zijn dat wij over deze koninklijke Messías spreken, onderwijzen en prediken. Wij werken hoofdzakelijk ten behoeve van zijn Koninkrijksbelangen, niet ten behoeve van een van de wereldlijke koninkrijken die hun rampzalige einde naderen. Wij worden ertoe bewogen onze tong te gebruiken om Gods koninkrijk en zijn gezalfde Koning te verkondigen. Wat van onze tong komt, vloeit te voorschijn zoals het schrift dat vervaardigd wordt door de pen of stift van een afschrijver die bekwaam is in het maken van afschriften van de Heilige Schrift. Wat ons van de tong vloeit, willen wij ook opschrijven opdat anderen het met vreugde kunnen lezen. Wat nog beter is, wij zijn thans in staat het in gedrukte vorm te laten verschijnen en door middel van snelle drukpersen in oplagen van miljoenen identieke exemplaren in tientallen talen te produceren ter verspreiding aan het lezerspubliek overal ter wereld.
DE KONING WORDT ONDER INSPIRATIE TOEGESPROKEN
7. Welke vraag rijst er over de beschrijving die in Psalm 45:2 wordt gegeven?
7 Zijn wij ingenomen met Gods gezalfde Koning? Als de beschrijving ons aanstaat die de psalmist van hem geeft, zal dat inderdaad het geval zijn. Deze geïnspireerde schrijver richt zich namelijk tot hem en vergelijkt hem met eerdere koningen in de koninklijke afstammingslijn van koning David van Jeruzalem, met de woorden: „Gij zijt inderdaad schoner dan de mensenzonen. Aanminnigheid is op uw lippen uitgestort. Daarom heeft God u tot onbepaalde tijd gezegend.” — Ps. 45:2.
8. Wat draagt tot de schoonheid of knapheid van Jezus Christus bij?
8 Jezus Christus was een volmaakte man, net zo volmaakt als de eerste man Adam in de hof van Eden. De schilderijen die de kunstenaars van de christenheid van hem gemaakt hebben, evenaren ongetwijfeld bij lange na niet hoe hij er werkelijk heeft uitgezien toen hij op aarde was. De beschrijving van de psalmist verschilt volkomen van die welke in Jesaja, hoofdstuk 53, wordt gegeven, waar hij wordt afgebeeld als Gods lijdende dienstknecht. Maar als wij hem bezien in het licht van wat hij werkelijk is en doet, neemt hij een schoonheid aan die niet afhangt van gelaatstrekken maar die toch de knapheid overtreft van alle andere mannen, zelfs die van Adam.
9. Wat schonk de lippen van Jezus Christus ’aanminnigheid’, en waardoor worden onze lippen ’aanminniger’ gemaakt?
9 De lippen van de koning waren goedgevormd. Maar wat ze nog ’aanminniger’ maakte, was datgene wat er van die lippen vloeide, en deze ’aanminnigheid’ kwam van God. Boosaardige vijanden beschuldigden hem ervan dat zijn lippen godslasterlijk tegen God spraken. Maar zelfs politiebeambten die uitgezonden waren om hem te arresteren en hem voor het gerecht te brengen, moesten wel tot zijn critici zeggen: „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken” (Joh. 7:46). De boodschap van Gods koninkrijk die hij sprak, verleende charme aan zijn lippen. Wij die hem erkennen als onze Onderwijzer, zijn bekoord door wat hij zegt. Als discipelen van hem voegen wij ’aanminnigheid’ of charme aan onze lippen toe door te herhalen wat hij heeft gezegd.
10. Waarom zegende God Jezus Christus tot onbepaalde tijd, en hoe werd deze zegen tot uitdrukking gebracht?
10 Deze knappe Koning, die een en al aanminnigheid is, wordt tot onbepaalde tijd door God gezegend. De reden hiervan is dat hij sprak wat God hem leerde te spreken. Hij predikte en onderwees Gods waarheid over de theocratische regering die de gehele mensheid zal zegenen. Toen Jezus Christus terechtstond voor zijn leven en de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus hem vroeg of hij koning was, antwoordde hij onbevreesd: „Gij zegt zelf dat ik een koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid. Een ieder die aan de zijde van de waarheid staat, luistert naar mijn stem” (Joh. 18:37). Omdat hij getrouw de waarheid over het Koninkrijk sprak, zegende God hem met een opstanding uit de doden. Bovendien gaf God hem een hemels koningschap, niet alleen over de Israëlitische onderdanen van koning David, maar over de gehele mensheid. Gods tot onbepaalde tijd durende zegen op hem beduidt voor ons allen veel goeds.
DE GEZALFDE MET WIE DE NATIËN REKENING MOETEN HOUDEN
11. Wat zei Jezus, kort vóór zijn dood, tot zijn discipelen over de haat van de zijde van de wereld, en waarom zullen de natiën in een hevige oorlog met hem verwikkeld raken?
11 Toen Jezus Christus als een volmaakte man op aarde was, had hij vijanden. Het is dus niet vreemd dat hij nog altijd vijanden op aarde heeft, ook nu hij na het einde van de „bestemde tijden der natiën” in 1914 als koning in de hemel op de troon werd geplaatst (Luk. 21:24). Enkele uren voor zijn marteldood zei hij tot zijn discipelen: „Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat” (Joh. 15:18). De wereld is Jezus Christus thans niet gaan liefhebben. Zelfs de christenheid niet. Haar vervolging van Christus’ ware discipelen bewijst dat. De wereldse natiën zouden de op de troon geplaatste Jezus Christus er graag van weerhouden over de mensheid te heersen. Ze zouden zijn heerschappij graag tot de hemel beperken en de heerschappij over de aarde voor altijd voor zichzelf behouden. De zaak van waarheid, ootmoed en rechtvaardigheid is er dus bij betrokken. Omdat de wereldse natiën sinds de tijden der heidenen in 1914 zijn geëindigd, zo’n onbuigzaam standpunt hebben ingenomen, zullen ze er rekening mee moeten houden dat ze in een hevige oorlog met Jezus Christus verwikkeld zullen raken.
12. Wat gebood Psalm 45:3-5 de pas-geïnstalleerde Koning te doen, wegens datgene waar hij tegenover zou komen te staan?
12 Waar de pas-geïnstalleerde Messiaanse koning tegenover zou komen te staan, werd onder inspiratie door de psalmist voorzien. Daarom schreef hij als met de „stift . . . van een vaardig afschrijver” vervolgens: „Gord uw zwaard aan uw dij, o machtige, met uw waardigheid en uw pracht. En ga in uw pracht voort tot succes; rijd voor de zaak van waarheid en ootmoed en rechtvaardigheid, en uw rechterhand zal u onderrichten in vrees inboezemende dingen. Uw pijlen zijn scherp — volken blijven onder u vallen — in het hart van de vijanden van de koning.” — Ps. 45:3-5.
13. Hoe helpt de beschrijving van de psalmist ons degene te identificeren, die in het visioen in Openbaring 6:1, 2 wordt gezien, en wie is degene die wordt geïdentificeerd?
13 Pijlen kunnen slechts met behulp van een boog weggeschoten worden. Vandaar dat de beschrijving van de psalmist ons helpt vast te stellen wie in Openbaring 6:1, 2 wordt afgebeeld. De christelijke apostel Johannes beschrijft hier een visioen en zegt: „En ik zag, toen het Lam [Jezus Christus] een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier levende schepselen met een stem als van een donderslag zeggen: ’Kom!’ En ik zag, en zie! een wit paard; en die erop zat, had een boog; en hem werd een kroon gegeven, en hij trok er op uit, overwinnende en om zijn overwinning te voltooien.” Die gekroonde boogschutter schrijlings op het witte paard beeldde de verheerlijkte Jezus Christus af die oorlog ging voeren tegen zijn vijanden. Zijn doel is een volledige overwinning. Zijn overwinning moet wereldomvattend zijn.
14. Waarom is de pas-geïnstalleerde Koning een „machtige”, zoals in Jesaja 9:6 was voorzegd?
14 In zijn waardigheid en pracht als van een officieel geïnstalleerde koning, omgordt Jezus Christus zich met het zwaard van oorlog om dit op te heffen tegen de zich verzettende natiën op aarde. Aangezien hij niet langer een mens van vlees en bloed is, maar bekleed is met hemelse macht, is hij nu inderdaad een „machtige”. De profetie van Jesaja 9:6 zegt dat een van zijn titels „Machtige God” zou zijn. De zwaargewapende natiën van thans moeten hem nog als zulk een machtige leren kennen.
15. Waarom zal Jezus Christus, in tegenstelling tot zijn zegevierende intocht in Jeruzalem, een paard berijden wanneer hij met de natiën afrekent?
15 Evenals koning Salomo bij zijn kroning, bereed Jezus Christus eens een vreedzame ezel toen hij zijn zegevierende intocht in Jeruzalem deed en zich aan haar als de koning uit Davids geslachtslijn aanbood (Matth. 21:1-14; Zach. 9:9). Maar als hij binnenkort voor de zaak van waarheid, ootmoed en rechtvaardigheid rijdt, zal hij, figuurlijk gesproken, op een krijgsros rijden. En terecht, want hij moet afrekening houden met degenen die waarheid, ootmoed en rechtvaardigheid geweld aandoen.
16. Welke waarheid hebben nationale regeringen vertrapt, ondanks de bekendmaking die Jehovah’s Getuigen hebben gedaan?
16 Enkele dagen nadat Jezus op een ezel Jeruzalem was binnengereden, zei hij tot de bestuurder Pilatus dat hij in de wereld was gekomen om getuigenis van de waarheid af te leggen. Dat was in de eerste plaats de waarheid over Gods koninkrijk, waarvan hij zojuist getuigenis aan Pilatus had afgelegd (1 Tim. 6:13). Thans vertrappen de regeringen van natiën die waarheid, ook al heeft Jehovah hen door middel van zijn getuigen ervan verwittigd dat de heidense tijden van hun wereldheerschappij in 1914 zijn afgelopen.
17. Voor de zaak van welke klasse is Jezus Christus opgekomen, en waarom moet hij voor een nieuwe ordening van rechtvaardigheid strijden?
17 Wereldse heersers tonen geen ootmoed voor het aangezicht van God. Zij maken niet op vreedzame wijze plaats voor de rechtmatige Koning van de aarde, Jezus Christus, die de grootste ootmoed voor het aangezicht van God toonde en die opkwam voor alle hulpeloze ootmoedigen op aarde, in het bijzonder voor zijn vervolgde discipelen. Nu in deze „laatste dagen” heeft ’s mensen onrechtvaardigheid wortel geschoten en verbreidt wetteloosheid zich op onrustbarende wijze en in toenemende mate. De mensheid moet een nieuw begin in rechtvaardigheid gegeven worden. Daarom moet de Krijgsman-Koning Jezus Christus voor de zaak van rechtvaardigheid rijden en voor de vestiging van een nieuwe ordening over de gehele aarde strijden. — Jes. 26:9.
18. Welke waarschuwing houden de tot de Koning gerichte woorden „uw rechterhand zal u onderrichten in vrees inboezemende dingen” voor de natiën in, en hoe wordt de massale slachting in Psalm 45:5 te kennen gegeven?
18 In de hedendaagse tijd heeft de oorlogvoering het gebruik van zwaarden en pijlen ver achter zich gelaten. Militaire supermachten rekenen nu op het gebruik van atoom- en neutronenbommen en op intercontinentale ballistische projectielen. Maar zij moeten niet denken dat de verheerlijkte Jezus Christus hen niet met wetenschappelijke oorlogswapens die zelfs superieur zijn aan de hunne, kan verrassen. Psalm 45:4 laat de waarschuwing voor de natiën weerklinken dat Christus’ rechterhand hem in „vrees inboezemende dingen” zal onderrichten. Zijn bovenmenselijke projectielen zullen niet minder nauwkeurig zijn in het treffen van hun menselijke doelen dan door mensen gemaakte projectielen. Met dodelijke nauwkeurigheid zullen ze „het hart van de vijanden van de koning” treffen. De massale slachting die met gevolg is, wordt te kennen gegeven door het oorlogsbulletin dat ’volken onder hem blijven vallen’ in zijn strijd voor waarheid, ootmoed en rechtvaardigheid. — Ps. 45:5.
19. Wat dienen mensen die door zo’n beeld van Christus en zijn hemelse Vader „geschokt” zijn, zich over hun eigen natiën af te vragen, en hoe zal de aarde die door onschuldig bloed is verontreinigd gereinigd worden?
19 Mensen van de christenheid van thans zeggen wellicht dat zo’n vooruitzicht Jezus Christus afbeeldt als een bloedvergieter en zijn hemelse Vader als een wrede, bloeddorstige God. Zulke personen beweren misschien geschokt te zijn dat God en Jezus Christus op zulk een wijze worden voorgesteld. Maar hoe denken zij over de natiën van de christenheid waarvan zulke personen vaderlandslievende burgers zijn? Kleeft er geen bloed aan de handen van zulke natiën — bloed dat niet in theocratische oorlogvoering maar in onchristelijke oorlogvoering werd vergoten? Laten zulke met bloedschuld beladen natiën zich te binnen brengen dat, nadat de Vloed de hele aardbevolking had weggevaagd, behalve Noach en zijn gezin die zich in de ark bevonden, God tot hen zei „Al wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar Gods beeld heeft hij de mens gemaakt” (Gen. 9:6). De christenheid is de natiën voorgegaan in het vergieten van bloed in politieke oorlogen, religieuze kruistochten en de vervolging van gewetensvolle christenen die aan de bijbel vasthielden. Op welke wijze zal de door mensenbloed verontreinigde grond daarom gereinigd worden? Alleen door het vergieten van het bloed van de bloedvergieters om de weegschaal van het recht weer in evenwicht te brengen.
20. Hoe stemt dit overeen met Gods wet betreffende toevluchtssteden voor onopzettelijke doodslagers, en hoe zal onze aarde tot een geschikte plaats gemaakt worden waar het Paradijs gevestigd kan worden?
20 Dit stemt overeen met Gods wet betreffende de toevluchtssteden die hij in Israël voor onopzettelijke doodslagers instelde. Door bemiddeling van de profeet Mozes zei hij: „Gij moogt het land waarin gij zijt, niet bezoedelen; want bloed, dàt bezoedelt het land, en voor het land is geen verzoening mogelijk ten aanzien van het bloed dat daarop vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft. En gij moogt het land waarin gij woont, in welks midden ik verblijf houd, niet verontreinigen; want ik, Jehovah, houd verblijf te midden van de zonen van Israël” (Num. 35:33, 34). Wil onze met bloed bezoedelde aarde ooit tot een geschikte plaats gemaakt worden waar het Paradijs als ’s mensen eeuwige tehuis gevestigd kan worden, dan moet ze gereinigd worden. Voor het onschuldige bloed dat erop verspild is, moet verzoening gedaan worden door het bloed van de natiën die ons thans met een derde wereldoorlog bedreigen.
21. Waarom moet God met het oog op gerechtigheid Christus de overwinning geven, en wat voor goeds zal het voor de natiën afwerpen dat ze hun strijdkrachten in de Verenigde Naties verenigen?
21 Rechtvaardigheid vereist dus dat alle natiën binnenkort te maken moeten krijgen met Jezus Christus. Hij moet de overwinning over ze behalen. Anders zou niet aan de eisen van gerechtigheid voldaan worden. Jehovah God zal hem de overwinning over hen geven. Het verenigen van hun strijdkrachten in de organisatie van de Verenigde Naties zal ze niet voor een totale nederlaag behoeden. Ze zullen tegen de Koninkrijksbelangen van het eens geofferde Lam Gods strijden en met betrekking hiertoe zegt het laatste bijbelboek: „Dezen hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest [de Verenigde Naties]. Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen” (Openb. 17:13, 14). Over die strijd lezen wij verder:
22, 23. (a) Wat vertelt Openbaring 19:11-16, 19 ons nog verder over die strijd? (b) Waar wordt de oorlog gestreden, en hoe wordt, bij het reinigen van de aarde, verzoening gedaan voor het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten?
22 „Zie! een wit paard. En degene die erop zat, wordt Getrouw en Waarachtig genoemd, en hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. . . . op zijn hoofd zijn vele diademen. . . . hij is getooid met een bovenkleed dat met bloed besprenkeld is, en zijn naam wordt genoemd: Het Woord van God. En de legers die in de hemel waren, volgden hem op witte paarden, en zij waren gekleed in wit, rein, fijn linnen. . . . En op zijn bovenkleed, ja, op zijn dij, draagt hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren.
23 En ik zag het wilde beest en de koningen der aarde en hun legers vergaderd om de oorlog te voeren tegen degene die op het paard zat en tegen zijn leger” (Openb. 19:11-16, 19). Omdat de bijeenvergaderde natiën op hun nationale soevereiniteit en eeuwigdurende menselijke heerschappij over de gehele aarde staan, ontlokken ze de strijd die daaruit voortvloeit. De wereldsituatie waarin ze de dingen tot een hoogtepunt brengen, wordt vergeleken met het slagveld dat in het Hebreeuws Har–mágedon wordt genoemd (Openb. 16:14-16). Daar wordt „de grote dag van God de Almachtige” gestreden. Daar moet het bloed van alle natiën verzoening doen voor al het onschuldige bloed waarmee ze de aarde bezoedeld hebben. Op deze wijze zal de gehele aarde gereinigd en tot een paradijs gemaakt worden.
24. Zullen sommige van de natiën die dag van afrekening overleven, en waar moeten wij als afzonderlijke personen ons om bekommeren?
24 Wat zal dat een dag van afrekening zijn voor de natiën der aarde, zowel binnen als buiten de christenheid! Zullen sommige van deze natiën die dag overleven? Dat was de belangrijke vraag die wij eerder in deze bespreking hebben opgeworpen. En nu is het antwoord definitief Neen! Geen enkele natie! Daarom moeten wij, die burgers van deze ten ondergang gedoemde natiën zijn, ons hier ernstig om bekommeren. Wij zouden er verlangend naar moeten zijn te vernemen hoe wij als afzonderlijke personen schuldeloos kunnen worden bevonden, zodat wij de wereldvernietiging kunnen overleven.