Wat zegt de Schrift over „Een voortbestaan na de dood”? (Deel 1)
1. Welke vragen rezen er doordat een Britse officier zeide dat hij boodschappen ontving van hen die in de oorlog waren gestorven?
„MET ons is het Oké.” „Treur niet om ons. Wij zijn de gelukkigen. Wij zijn nog nooit zo gelukkig geweest als nu.” Deze boodschappen werden gedurende de 2de Wereldoorlog uit de onzichtbare wereld ontvangen. Toch waren het geen droevige boodschappen, maar schijnbaar hadden ze ten doel droefheid te verdrijven en vertroosting te geven. Van wie waren zulke vreemde boodschappen afkomstig? Van mannen die gedurende die oorlog in de dienst van hun land waren gestorven! Aldus werd betoogd door degene die de boodschappen in 1943 ontving, de gepensioneerde veldmaarschalk bij de luchtmacht van Groot-Brittannië, Lord Dowding. Hij wilde degenen die vrienden en familieleden in de strijd hadden verloren en degenen die vóór het einde van het wereldconflict misschien nog zouden sterven, goede moed geven. Hij zeide: „Ik heb het grootste aantal boodschappen van mannen die in deze oorlog zijn gestorven. Ik wil er de nadruk op leggen, dat de toon van deze boodschappen is ’Met ons is het Oké.’ en ’Treur niet om ons. Wij zijn de gelukkigen. Wij zijn nog nooit zo gelukkig geweest als nu.’” Lord Dowding vervolgde: „Er is aan de andere zijde een grote organisatie van mannen van de luchtmacht en ik ontvang herhaaldelijk boodschappen van hen.” Aldus bevestigde hij opnieuw zijn geloof in het spiritisme door in Londen voor een openbaar gehoor een brief voor te lezen welke, naar hij geloofde, door een dode zeeman was gedicteerd. Op 1 september 1943 ontving de New York Times telegrafisch het bericht hierover uit Londen en publiceerde het de volgende dag in zijn kolommen onder het opschrift: „Dowding zegt dat de doden hem boodschappen zenden.” Ongetwijfeld rezen er in de geest van vele lezers deze vragen: Zijn degenen die in de oorlog sterven, de gelukkigen? Zijn wij die in het leven blijven, de ongelukkigen?
2, 3. Waarom zijn het gebed voor de oorlog dat door de priester werd opgezonden en de boodschappen welke de officier ontving, nauw aan elkaar verwant?
2 Ongeveer negen maanden later werd tijdens een plechtige mis in de St. Patricks kathedraal, New York city, het volgende gebed voor de oorlog opgezonden door de rooms-katholieke vader Thomas Lester Graham: „Wij bidden opdat deze mannen die zulke heldenoffers voor ons brengen, zullen weten dat wij elke stap die zij op hun kruisweg doen, met hen meelopen. Wij bidden voor hun moeders, vaders, vrouwen en meisjes, opdat hun last verlicht mag worden en zij wederom verenigd mogen worden met hun geliefden en nimmermeer door de gesel van de oorlog gescheiden mogen worden. Voor hen die het hoogste offer hebben gebracht, bidden wij dat de Almachtige God hen als martelaren in Zijn koninkrijk moge ontvangen en hun zielen vrede moge schenken.” Hij drong er op aan in de kerk gebeden op te zenden voor „onze gestorven martelaren.” — De volgende dag opgenomen in de New York Times, maandag, 12 juni 1944.
3 Deze beide uitingen, de boodschap van de vroegere bevelhebber van de Britse Koninklijke Luchtmacht en het gebed van de katholieke priester, waren gebaseerd op één geloofsovertuiging welke zij gemeen hadden, namelijk, het geloof in „een voortbestaan na de dood.”
4. Welke geloofsovertuiging omtrent de menselijke ziel wordt door velen gedeeld?
4 De algemene geloofsovertuiging is, dat de menselijke ziel niet sterft, niet kan doodgaan en onsterfelijk is; dat, aangezien men waarneemt dat het menselijke lichaam sterft en tot stof vervalt, er het een of andere deel van de mens moet zijn dat voortbestaat of de dood van het lichaam overleeft en het moet een onzichtbaar, ontastbaar iets zijn, de „ziel” of „geest” genaamd. Daar men gelooft dat zulk een „ziel” de dood van het lichaam overleeft, moet ze onderscheiden zijn van het vergankelijke menselijke lichaam en moet er van afgescheiden kunnen worden. Wanneer het lichaam sterft, scheidt ze zich daarvan af en daar ze onzichtbaar is, wordt ze niet langer beperkt tot het wonen in het menselijke lichaam maar is vrij zich te bewegen in het onzichtbare of geestenrijk en op te stijgen tot levensniveau’s die hoog boven de aarde verheven zijn. Ze treedt alle mysteriën van de geestenwereld binnen en weet daarom meer dan toen ze door het menselijke lichaam werd belemmerd, en ze zal voor eeuwig in de onzichtbare, onstoffelijke wereld leven.
5, 6. Wat wordt met betrekking tot de uitdrukking „ziel” en „geest” ten sterkste bewezen doordat deze geloofsovertuiging zo oud is en zo algemeen wordt aanvaard?
5 De religiën der christenheid in het algemeen, met inbegrip van de Rooms-Katholieke religie, zijn van oordeel dat de woorden ziel en geest vele malen door elkaar worden gebruikt. Maar de spiritisten maken een onderscheid tussen de twee uitdrukkingen: „In de spiritistische terminologie betekent ’GEEST’ het etherische lichaam van een individu, dat al zijn kenmerken heeft. Er moet in gedachten worden gehouden dat er een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen de uitdrukkingen ’ZIEL’ en ’GEEST.’ De eerste is vaag en ontastbaar, zonder enige afmeting of vorm, terwijl de laatste de nauwkeurige tegenhanger is van het physieke gedeelte van het individu.” — Spiritualism in India — Theory and Practice, door V.D. Rishi, bladzijde 8, 2de uitgave van 1946.
6 Ongeacht of er nu al dan niet een onderscheid wordt gemaakt tussen de uitdrukkingen „ziel” en „geest,” zijn degenen die in een voortbestaan na de dood geloven, de mening toegedaan dat de doden in het geheel niet dood zijn, maar levender zijn dan ooit, in een geestenwereld die wij niet kunnen zien, het zogenaamde „hiernamaals”; en wij moeten door de zichtbare dood van het menselijke lichaam niet worden misleid met betrekking tot een voortbestaan na de dood. Als een sterk en onwankelbaar bewijs hiervan wordt aangevoerd, dat deze geloofsovertuiging zo wijd en zijd verbreid en zo oud is. Ter aanbeveling van deze geloofsovertuiging zegt Rishi op bladzijde één van zijn bovengenoemde boek:
„Het geloof in het bestaan van het hiernamaals en de mogelijkheid met de heengegane zielen in contact te treden, wordt in bijna alle heilige boeken van het Oosten en het Westen aangetroffen; Rigveda [of Veda van verzen], het oudste boek, maakt melding van de Pitaras [de heengegane voorvaders; half goddelijke vaders en patriarchen]. In Mahâbhârata en Râmâyana lezen wij hoe de vrouwen van de Kaurava’s [de 100 verwanten van de Pandava’s] het genoegen hadden een onderhoud te hebben met hun heengegane echtgenoten en hoe koning Dasaratha zich na zijn dood openbaarde aan Sri Râmacandra. De Bijbel staat vol verwijzingen naar een voortbestaan na de dood en naar communicatie tussen de doden en de levenden. . . . Al dit getuigenis omtrent een voortbestaan na de dood in twijfel trekken, is grof en klinkklaar materialisme.”
7. Wat wordt door het algemene, over de gehele aarde in zwang zijnde gebruik van de meeste levende mensen met betrekking tot familieleden en anderen die zijn gestorven, aangetoond?
7 In alle delen der aarde verklaart het geloof in een voortbestaan na de dood de houding en gedragingen van vele personen, zoals wanneer zij op kleine altaren voedsel, bloemen, wierook of andere gaven neerzetten voor heiligen of dode familieleden, of zoals toen de Japanse keizer Hirohito, gekleed in ceremoniële klederen en vergezeld van twee jongere broeders, op 3 september 1945 in drie heiligdommen in het Paleis te Tokio in aanbidding neerknielde en de voorvaders van het keizerrijk persoonlijk „mededeelde” dat Japan de oorlog had verloren. — New York Times.
8. Hoe beantwoorden spiritisten en anderen vragen waartegenover iemand komt te staan wanneer hij de lering van „een voortbestaan na de dood” aanvaardt?
8 Wanneer de lering van een voortbestaan na de dood eenmaal wordt aanvaard, doen er zich een reeks redelijke vragen voor: Kunnen wij met de doden in contact komen? Kunnen wij iets voor hun welzijn doen? Kunnen zij ons enig goed of kwaad doen? Kunnen wij in contact komen met het „hiernamaals,” of, „de andere wereld,” en, Staan de „twee werelden” met elkaar in verbinding? Verscheidene religiën beantwoorden deze vragen op zulk een wijze dat ze in overeenstemming blijven met hun andere geloofsovertuigingen, maar de religie welke bekendstaat als het „spiritisme” beantwoordt deze vragen vol vertrouwen met Ja. Alhoewel sommige spiritisten beweren dat de Bijbel van de Joden en de christenen op het spiritisme is gebaseerd of dit geloof leert en ondersteunt, stellen de spiritisten hun vertrouwen niet voornamelijk op de Bijbel of andere vermeende heilige geschriften. Zij beweren positief dat het bewijs van de geestenwereld en van het voortbestaan van de mens na de dood wordt gevonden in werkelijk hoorbare, zichtbare en tastbare manifestaties van de geestenwereld en door talloze geregelde gevallen waarin de levenden in contact treden met de doden en van te identificeren dode personen boodschappen ontvangen. Op bladzijde 7 van zijn boek vermeldt Rishi als een van de beginselen van het spiritisme: „De mogelijkheid van communicatie, door mediums tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen de levenden en de doden,” en vervolgens voegt hij er aan toe: „Het zal de moeite waard zijn in gedachten te houden dat de bovengenoemde beginselen niet op enige tekst, overlevering of instelling zijn gebaseerd, maar op waargenomen feiten en verschijnselen.”
9. Wat is de positie van de hedendaagse geleerden ten aanzien van spiritistische manifestaties?
9 De spiritisten, die zeker waren van zichzelf, hebben hun spiritistische manifestaties gewillig laten onderzoeken en op de proef laten stellen door nuchtere, materialistische geleerden van tegenwoordig. Alhoewel er veel van dat wat commercieel voor spiritisme doorging, aan de kaak is gesteld als bedrog, heeft de wetenschap van de uitkomsten van vele onderzoekingen niet terug, verbijsterd door de resultaten van hun onfeilbare proeven. Ze heeft moeten toegeven dat er levende, met verstand begaafde krachten in het rijk van de onzichtbare wereld zijn. In een artikel getiteld „Zij komen nimmer terug” door Lester David, haalt hij Hereward Carrington aan, de directeur van het Amerikaanse Psychische Instituut, die had gezegd: „Ondanks de zinsbegoocheling, het bedrog en het bijgeloof welke jammer genoeg met dit onderwerp gepaard zijn gegaan, zijn er werkelijke psychische verschijnselen die door de moderne wetenschap niet worden verklaard.” In de volgende paragraaf zegt Lester David met betrekking tot verschijningen van de doden: „Het Amerikaanse Society for Psychical Research ontving eens 30.000 antwoorden op een vragenlijst welke het over deze phase had verspreid. Na de rapporten te hebben bestudeerd, besloot de paragraaf: ’Tussen de dood en verschijningen van de stervende persoon bestaat een verband welke niet alleen aan toeval is toe te schrijven. Dit houden wij voor een bewezen feit.’” — Mechanix Illustrated, december 1952, de bladzijden 166, 167.
10, 11. Hoe worden sommige gepubliceerde definities van ectoplasma in verband gebracht met het vermeende „voortbestaan na de dood”?
10 De moderne wetenschap heeft ten gevolge van haar onderzoekingen ontdekt wat ze het „ectoplasma” noemt, dat wil zeggen, menselijke stof welke uit verscheidene delen van het lichaam van het spiritistische medium stroomt en dat bepaalde verschijnselen veroorzaakt of bepaalde vormen aanneemt. Omdat ectoplasma protoplasma is dat uit het lichaam van het medium wordt gesloten, wordt het in Websters woordenboek gedefinieerd als „protoplasma dat een uiterlijke vorm heeft aangenomen.” Marcus Bach beschrijft het op bladzijde 112 van zijn boek Zij hebben een geloof gevonden (Engels; 1946) als volgt:
„De reden waarom het medium wordt verborgen . . . is, omdat er gedurende een seance waarbij materialisatie optreedt, een rood licht wordt gebruikt. Zelfs een schemerig licht belemmert de voortbrenging van het ectoplasma, dat noodzakelijk is ten einde geestvormen te doen ontstaan. Het kabinet beschut het medium gedurende de tijd dat deze kracht wordt verzameld en vervolgens kan de vorm, wanneer die volledig is, de lichtstralen lang genoeg verdragen om — van dertig seconden tot drie of vier minuten — buiten het kabinet door de zitters te worden gezien. Het in trance gegane medium is soms ook verontrustend voor de toeschouwers. Het is geen prettig aesthetisch gezicht — vooral niet gedurende een materialisatie, want het ectoplasma wordt gelijk een wazige, nevelige, op rook gelijkende substantie afgescheiden uit haar mond en lichaam, van welke substantie door de geestenscheikundigen figuren worden gevormd.”
11 Rishi zegt (op bladzijde 3 van zijn bovengenoemde boek):
„In Europa en Amerika hebben verschillende geleerden belangrijke ontdekkingen gedaan in deze wetenschap. Sommige personen zijn zich bewust van de ontdekking van het ectoplasma, een witte sneeuwachtige stof welke uit het lichaam van het medium te voorschijn komt. Hoezeer het bestaan van deze stof ook door onwetende en bedrieglijke mensen ontkend mag worden, ze is door grote geleerden gewogen en geanalyseerd” (Bladzijde 2). „Het bewijs betreffende een voortbestaan na de dood is voornamelijk verkregen door de aangeboren psychische kracht van een medium en derhalve zijn de verschijnselen van het mediumschap erkend als de ene fundamentele factor van het huidige spiritisme. Het is onmogelijk deze kracht te definiëren of te beschrijven evenals het niet mogelijk is electriciteit of magnetisme te definiëren, alhoewel wij allen elke dag de uitwerking er van bemerken.”
12. Wat onthullen de studiën die zijn gemaakt van het mediumschap van Mevr. Piper?
12 Mevr. Leonore Piper verrichtte onverklaarbare dingen waardoor zij een van de grootste mediums werd die men kent. Onderzoekers van psychische verschijnselen, met inbegrip van de Amerikaanse psycholoog William James, Dr. Richard Hodgson, Sir Oliver Lodge, Dr. Walter Leaf en vele anderen, hebben jarenlang een studie van Mevr. Piper gemaakt. Zij lieten haar zelfs door detectives schaduwen ten einde te weten te komen of zij haar inlichtingen via normale methoden verkreeg. Tevergeefs. Zij konden niets te weten komen. Mevr. Piper ging in diepe trance en begon vervolgens te schrijven. Zij deelde inlichtingen mede, zoals namen, datums en allerlei feiten die zij onmogelijk van zichzelf kon hebben. William James schreef dat zij dingen wist die zij niet te weten had kunnen komen door het normale gebruik van haar ogen, oren en verstand.
13-15. Tegenover welke aanwijzingen hebben geleerden zich geplaatst gezien door het onderzoeken van gerapporteerde ongewone prestaties?
13 Er zijn nog andere aanwijzingen van verborgen of occulte kracht, waardoor gewone personen in staat worden gesteld dingen te doen die bovenmenselijk zijn of die een mens normaal onmogelijk zou kunnen doen, welke de wetenschap niet kan verklaren. In de beoefening van het Vaudoux-isme (wat op Haïti voorkomt) zijn buitengewone prestaties verricht. De Franse natuurkundige Descourtilz bijvoorbeeld, die met ontzag was vervuld door de manifestatie van het occultisme, beschrijft een vrouw die, bezeten zijnde door haar god, een gloeiende kool in haar hand nam zonder zich te branden. In de Goudkust, Afrika, worden de mediums woyei genoemd, en zij beweren als woordvoerders voor de goden en voor de doden op te treden. Wanneer een medium daar door de occulte macht wordt gegrepen, zegt men dat „zij spreekt met een stem die niet haar eigen stem is en die groter is dan de stem van enig menselijk wezen.” Wanneer een medium door de mysterieuze macht is bezeten, zal ze in alle ledematen waggelen en schudden en zal urenlang in voortdurende beweging op de voeten blijven. Zij zal dikwijls prestaties verrichten waarbij een uithoudingsvermogen te pas komt dat door gewone mensen onmogelijk opgebracht zou kunnen worden. — Religion and Medicine of the Gã People door M.J. Field.
14 De medische wetenschap weet niet hoe ze zulk een prestatie moet verklaren als werd bericht in de New York Times onder de dagtekening „Bombay, India, 19 febr. 1950 (Bericht van de United Press)”:
„Enorme scharen van mensen zagen vandaag [zondag] hoe een 45-jarige yogi, Swami [Meester] Ramdasji, werd uitgegraven uit een ’luchtdichte’ cementen crypt waarin hij gedurende zeven en tachtig uur [of drie dagen en vijftien uur] op een bed met spijkers ’begraven’ was geweest. De mysticus was van zaterdag [18 febr.] 4 n.m. totdat hij vandaag [zondag] om 7.30 v.m. werd bevrijd, ’volledig’ in water ’ondergedompeld’ geweest. Woensdag [15 febr.] klom hij om 5 n.m. in de houten lijkkist. Hij lag op een bed met spijkers en aan de zijkanten van de lijkkist waren ook spijkers die in zijn vlees prikten. De lijkkist werd verzegeld in een 2.40 X 2.40 X 1.80 meter cementen crypt. Vervolgens zaten Ramdasji’s discipelen bij de crypt, terwijl zij dag en nacht gebeden van de Veda’s opdreunden en een heilig vuur brandende hielden. Op zaterdag [18 febr.] boorden zijn discipelen een klein gat in de crypt, stopten er een slang in en dompelden de door gebrek aan lucht stervende Hindoe in water onder. Duizenden toeschouwers keken gespannen toe toen de discipelen het cement met houwelen weghakten en Ramdasji, die nog steeds in trance was, op een verhevenheid tilden. De volgelingen masseerden Ramdasji’s hoofd, armen en lichaam totdat hij zijn ogen opende en glimlachte. Dr. Jal Rustom Vakil, een hartspecialist, onderzocht Ramdasji onmiddellijk. De dokter zeide dat Ramdasji’s ademhaling langzaam was, maar dat hij overigens in elk opzicht normaal was.”
Volgens de medische wetenschap zou zulk een prestatie een gewoon mens binnen twee of drie uur hebben gedood.
15 Gevallen van mensen die door het vuur lopen, hetgeen in India en elders is waargenomen, zijn gewoonlijk toegeschreven aan de een of andere occulte invloed of macht, maar de wetenschap heeft met enig succes kunnen bewijzen dat hierbij een kneepje te pas komt, dat op gewone natuurwetten berust, waardoor deze verrichtingen worden verwijderd uit het rijk van het werkelijke occultisme. Maar hoe meer de wetenschap onderzoekt des te meer komt ze tegenover de aanwijzingen te staan van een werkelijke occulte macht, van onzichtbare krachten die bovennatuurlijke daden teweegbrengen en bovennatuurlijke gebeurtenissen onder de mensen doen geschieden.
16. Hoe verbreid zijn de tegenwoordige pogingen welke door de mensen worden gedaan om vertroosting of leiding te krijgen of van tevoren inlichtingen in te winnen door hun toevlucht te nemen tot het spiritisme?
16 Of het nu al dan niet bijgelovig is, vele mensen worden door het occulte bijzonder bekoord, door krachten die van een verborgen bron afkomstig zijn en door gebeurtenissen die supranormaal zijn. Er zijn ook veel bedroefde personen die er ten zeerste naar verlangen in contact te komen met geliefden die zijn gestorven. Het is natuurlijk dat zij er toe geneigd zijn mediums op te zoeken, die beweren dat zij met de doden in communicatie kunnen treden, wegens de schijnbare vertroosting welke hierdoor wordt verkregen. Toenemende aantallen personen maken zich bezorgd over de onzekerheden van het leven of staan tegenover grote problemen of zijn benieuwd naar het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van de politiek, de handel of de sport of anderszins en wensen het een of andere richtsnoer voor de toekomst. Zij kijken naar een hogere, verborgen macht, al is deze niet te identificeren, welke belooft de toekomst te voorzeggen en hen aldus te leiden, hen van vrees te bevrijden en hen voor mogelijke gevaren te behoeden of hen tot succes te leiden. Vandaar dat er velen zijn die gewoonlijk niet beweren spiritisten te zijn en die misschien lid zijn van orthodoxe kerken, maar die toch hun toevlucht nemen tot spiritistische praktijken. Alhoewel er in Amerika ongeveer 131.000 personen zijn die belijden spiritisten of leden van spiritistische verenigingen te zijn, zijn er toch veel meer mensen die enigszins aan spiritisme doen. Het is de mode geworden dat er een beroep wordt gedaan op het spiritistische, en dit geldt niet alleen voor de gewone man of vrouw, die door droefheid is geslagen en vertroosting zoekt, of voor het bijgelovige emotionele volk of voor de piekerende zakenman, die succes tracht te boeken, maar ook voor de hoge politieke kringen over de gehele wereld.
HET OCCULTISME IN POLITIEKE KRINGEN
17. Wat is algemeen bekend omtrent de betrekkingen tussen de laatste Russische tsaar en Raspoetin?
17 17 juli 1918, de datum waarop Nicolaas Romanow door de Bolsjewisten werd terechtgesteld, is voor ons niet te lang geleden om ons de laatste van de Russische tsaars, Nicolaas II, in het geheugen te roepen. The Encyclopedia Americana (deel 20, bladzijde 315) zegt het volgende over hem: „Zijn bijgeloof werd getoond doordat hij te rade ging bij waarzeggers, spiritisten, mystici en kwakzalvers daar hij graag een manlijke erfgenaam wilde hebben en zich hiervan zeker wilde stellen, want zijn eerste vier kinderen waren allemaal meisjes.” Hij is aan allen te goed bekend om zijn betrekkingen met de beruchte Russische monnik Grigorij Efimowitsj, bijgenaamd „Raspoetin,” welke naam betekent „losbandig, zedeloos, bandeloos, liederlijk,” want dat was hij. Raspoetin was van een boerenfamilie afkomstig en hij had een aangeboren gave van mesmerisme. Hij begon een nieuwe cultus, waarin dansen en liederlijkheid werden vermengd met mystieke seances. Hij werd voorgesteld aan het Russische Keizerlijke Hof, waar hij jarenlang een krachtige invloed uitoefende op Nicolaas II, die hem aan zijn hof hield, zelfs tegen het protest van anderen in.
18-21. (a) Hoe werd in de oudheid astrologie betrokken in de openbare aangelegenheden? (b) Hoe wordt in de tegenwoordige tijd astrologie gebruikt in de openbare aangelegenheden?
18 Tegenwoordig wordt bij het besturen van de politieke regering niet alleen de politieke wetenschap in aanmerking genomen, maar eveneens de astrologie. „Astrologie” betekende oorspronkelijk de „wetenschap van de sterren.” Nu betekent het de studie van de sterren ten einde menselijke en aardse gebeurtenissen te voorzeggen aan de hand van het voorkomen en de stand van de sterren, alsof de sterren de een of andere verborgen of occulte invloed uitoefenen op de bewoners van de aarde en op de aarde zelf. Astrologie werd lang geleden beoefend door de Chaldeeën, de Egyptenaren, de Grieken, de Romeinen, de Arabieren en anderen. Het ontwikkelde zich uit het geloof in een voortbestaan na de dood, en dat de sterren voorname mensen waren die na de dood tot de positie van de sterren en planeten waren overgebracht om van daar uit hun invloed op de aardse aangelegenheden te doen gelden.
19 In de dertiende eeuw n. Chr. introduceerden priesters uit India astrologie in het leven aan het Siamese hof, sedert welke tijd zowel koningen als het gewone volk hebben geaarzeld een stap te doen zonder eerst hun horoscoop of de stand van de planeten met betrekking tot de twaalf tekens van de zodiak te hebben geraadpleegd. Iedere Siamese koning stelde als zijn adviseur een koninklijke astroloog aan, die van de adelstand was. Koning Mongkoet was de enige monarch die de diensten van een koninklijke astroloog weigerde. Hij was zelf een bekende astroloog en gaf er de voorkeur aan zijn eigen horoscoop te trekken. In 1932 werd de absolute monarchie over Siam omvergeworpen, maar de astrologen bleven terwijl zij zelfs een nog grotere invloed op de politieke aangelegenheden uitoefenden. Talloze wetgevers maakten slechts plannen voor hun politieke loopbaan nadat zij in het geheim astrologen hadden geraadpleegd. Van hun eigen waarnemingen zeggen de Siamezen: „Politici worden de beste astrologen, en astrologen worden de meest succesvolle politici.” Omdat zulke politici zoveel tijd doorbrengen bij de astrologen, ontwikkelen zij de bekwaamheid horoscopen te trekken. Vanzelfsprekend boeken astrologen succes in de politiek, wanneer zij aan de hand van de sterren kunnen vertellen op welke tijd zij hun openbare activiteit moeten beginnen, dit gelooft men tenminste en zo zou het kunnen zijn wanneer vrijwel alle mensen zich aan astrologie zouden overgeven. Astrologie heeft de bewoners van Siam of Thailand sterker in haar greep dan enige wetenschap of religie.
20 Astrologie oefent zelfs op de hedendaagse heersers van het Westen macht uit, en dat eveneens in de kwestie van het voeren van oorlog. De uitgave van januari 1952 van Mechanix Illustrated had het volgende te zeggen: „Een van de meest verbazingwekkende en minst bekende feiten van de 2de Wereldoorlog is, dat de Geallieerden in werkelijkheid een contra-astrologische oorlog tegen Hitler voerden. Wetend dat de Nazi-leider zijn horoscoop geweldig serieus nam [terwijl hij tegelijkertijd Rooms-Katholiek was], richtte Brittannië een bureau op dat bekendstond als het Psychologische Onderzoekingsbureau en plaatste aan het hoofd er van een bekende astroloog, Louis de Wohl. Kapitein de Wohl bracht de horoscopen van Hitler en zijn voornaamste helpers in tekening en volgde zo nauwkeurig mogelijk de ’goede’ en de ’slechte’ dagen. Brittannië wist dus te allen tijde wat Hitlers astrologen hem vertelden. De Wohl zeide later dat het de eerste maal was sedert de Dertigjarige Oorlog, dat er een astrologische oorlog werd gevoerd.” Niet dat de Geallieerden door hun toevlucht tot astrologie te nemen, werden geholpen de oorlog tegen de Nazi’s en Fascisten en hun asmogendheden te winnen, maar er wordt door aangetoond dat zelfs de heersers die beweren christelijk te zijn, bereid zijn om voor zelfzuchtige voordelen de occulte machten te raadplegen. Hierdoor wordt men herinnerd aan de Chaldeeuwse koning uit de oudheid, Nebukadnezar, toen deze zes eeuwen voor Christus optrok om Palestina te veroveren. Hij kwam op een tweesprong, waarvan de ene weg naar het Oosten leidde, naar Rabba, de hoofdstad van Ammon en de andere weg naar het Westen, naar Jeruzalem. In de Bijbel staat dan: „De koning van Babel zal aan den tweesprong staan, aan het begin van de twee wegen en waarzeggerij plegen; hij zal de pijlen schudden; hij zal de terafim raadplegen; hij zal de lever bezien. In zijn rechterhand zal het lot zijn, dat Jeruzalem aanwijst, om er stormrammen op te stellen, om er den mond te openen tot moordgeschreeuw, er de stem te verheffen tot een krijgskreet, om er stormrammen op te stellen tegen de poorten, een wal op te werpen en een schans te bouwen” (Ezech. 21:19-22, NBG). Derhalve trok Nebukadnezar op tegen Jeruzalem. De stad viel voor hem.
21 De Amerikanen hebben nu op hun zilveren muntstukken van tien dollarcent en op hun postzegels de slagzin „Op God vertrouwen wij” maar het algemeen voorkomen van astrologische waarzeggers en hun huidige voorspoed in Amerika getuigen van een verontrust en aarzelend Amerika. In die zin heeft John R. Saunders zich uitgelaten in de hoofdstad van de natie, Washington, D.C. Als medecurator van onderwijs aan het Natuurhistorische Museum van Amerika zeide hij in 1946: „In Washington raadplegen wekelijks 10.000 cliënten de astrologen van de hoofdstad. . . . Enkele van onze meest vooraanstaande personen hebben de een of andere soort van waarzeggers geregeld bezocht. De astroloog Evangeline Adams verdiende ƒ 190.000 per jaar. J.P. Morgan, Mevr. Leslie Carter, Mary Garden en Richard Harding Davis behoorden tot haar cliënten. De hertog van Windsor annuleerde enkele jaren geleden een reis op grond van een horoscoop. Hitler hield er [alhoewel hij een erkende Rooms-Katholiek was] te Berchtesgaden een heel broeinest van waarzeggers op na. Mussolini, Napoleon, Hitler, Julius Caesar, Alexander [de Grote] — een ieder van hen geloofde in en sprak over zijn Ster. In Washington wordt nog steeds verteld hoe President Harding en zijn vrouw een ’persoonlijke’ ziener hadden, die hun wekelijks in het Witte Huis de toekomst voorspelde.” Waarzeggerij, zo vervolgde hij, „bloeit thans in Washington, D.C., waar van een aantal van onze vooraanstaande wetgevers wordt bericht, dat zij hun persoonlijke zieners hebben. Eén lid van het Congres laat zijn horoscoop wekelijks in zijn kantoor opmaken. Door datgene wat zijn horoscoop hem voorschrijft, stemt hij vóór het ene wetsontwerp en tegen het andere.” — The American Weekly, 21 juli 1946.
22-25. Welke andere gerapporteerde voorvallen van psychische of spiritistische praktijken door Amerikaanse en Canadese burgerleiders zijn zeer opmerkenswaardig?
22 Over het algemeen zijn er vele politici die vertrouwen op psychoscopie of het te weten komen van bepaalde feiten of verborgen kennis omtrent een voorwerp of de bezitters er van door contact met dat voorwerp of door er nauw mee verbonden te zijn. Op 19 october 1952 publiceerde de New Haven (Connecticut) Register de volgende verklaring door bemiddeling van haar medewerker Fulton Oursler: „Ik heb inderdaad gezien dat er rapporten van psychoscopisten naar hoofdambtenaren van onze Regering zijn gezonden, en ben door vrouwen van belangrijke wetgevers naar seances meegenomen.”
23 Het bericht over spiritisme in het Witte Huis is daarom in het geheel niet schokkend maar volkomen te verwachten, welk bericht door de populaire radiocommentator Drew Pearson werd opgenomen in zijn rubriek getiteld „Washington warreling,” en over het gehele land werd gepubliceerd. In uitgaven van nieuwsbladen van 24 augustus 1953, zoals die van de Oregon Journal, berichtte de rubriekschrijver Pearson dat een „vermaarde waarzegster,” toegerust met een kristallen bol, zowel gedurende die zomer als in de lente bezoeken had gebracht aan het Witte Huis, namelijk, Mevr. Jeanne Dixon. Tien jaar lang had zij de toekomst voorspeld voor de vrouw van generaal Eisenhower, Mamie. Sedert Mamie derhalve het Witte Huis betrok, is Mevr. Dixon zo nu en dan ontboden ten einde de eerste vrouw van de natie op de hoogte te houden van haar toekomst en zij heeft zelfs ’voor de president zelf in de kristallen bol gekeken.’ Mevr. Dixon zeide dat zij drie psychische mediums kon gebruiken — de kristallen bol, handlezen en astrologie. Zij wees op een op een ster gelijkende afdruk in haar eigen handpalm en verklaarde dat dit het kenmerk was van het „ware medium.” Gewoonlijk gaat zij echter te werk door de vingertoppen van de persoon aan te raken en terzelfder tijd over haar schouder in de kristallen bol te turen. Mevr. Dixon weigerde over de Eisenhowers of de anderen van haar cliënten te spreken. Personen die verbonden zijn aan het Witte Huis, zeggen echter dat zij president Eisenhower verbaasd heeft doen staan door zijn successen bij het golfspel in de kristallen bol te lezen.
24 Op politiek gebied voorspelde Mevr. Dixon de verdeling van India, de onverwachte overwinning van Harry S. Truman over Thomas E. Dewey in 1948 en de republikeinse omwenteling in de presidentsverkiezingen van 1952 waardoor generaal Eisenhower in het Witte Huis kwam. Mevr. Dixon, die van beroep een makelaar in onroerende goederen is, vraagt geen geld voor haar psychische diensten. Zij schrijft de eer niet aan zichzelf toe voor haar occulte krachten, maar zegt: „In de Bijbel staat dat alle gebeurtenissen zijn voorschaduwd. Ik ben slechts het communicatiemiddel.” Het gepubliceerde bericht over de invasie van het spiritisme in het Witte Huis van de president door bemiddeling van dit medium is nimmer betwist, ontkend of weerlegd.
25 Steek nu de noordelijke grens van Amerika over en ga naar Canada. Ook daar heeft het spiritisme inbreuk gemaakt op het eerste ministerschap. Het was niet algemeen bekend dat wijlen W. L. MacKenzie King, eens de eerste minister van Canada een geheime spiritist was, alhoewel hij tot aan zijn dood op 22 juli 1950 evenals president Eisenhower een lidmaat van de Presbyteriaanse kerk was. In een biografie van King getiteld „De ongelofelijke Canadees” door Bruce Hutchison (1953), legt de schrijver de diepe spiritistische overtuigingen van King bloot. Zelfs als eerste minister van Canada raadpleegde King spiritistische mediums, en hij was er van overtuigd dat er een „rechtstreekse communicatie met de doden” bestond. Elk probleem, zowel een persoonlijk als een politiek probleem, pakte hij aan terwijl hij zich liet leiden door zijn geloof in de onsterfelijkheid van de mens, zoals door de religie in het algemeen wordt geleerd en nu schijnbaar door het spiritistische mediumschap wordt bevestigd. Toen zijn dood naderbijkwam, bracht hij geregelde bezoeken bij mediums, vooral in Engeland, ten einde de doden te raadplegen. Op een seance welke een jaar na de dood van president Franklin D. Roosevelt werd gehouden, trad King door bemiddeling van een medium in contact met de dode Roosevelt en er werd hem verteld in het politieke ambt te blijven en dat Canada en de wereld hem nog niet konden missen. Maar op zijn veelvuldige seances wilde King de geesten niet raadplegen over regeringsaangelegenheden en hij vertelde de mediums dat hij er de voorkeur aan gaf in regeringsaangelegenheden zelf te beslissen. Doch het kon niet anders of de wijze waarop hij de politieke aangelegenheden aanpakte, stond onder invloed van zijn persoonlijke spiritistische overtuigingen. Door het schijnbare contact dat hij met de doden had, overtuigde hij er zich door dat soort van bewijs steeds meer van dat hij het einde van zijn aardse reis naderde, maar dat zijn werkelijke reis slechts begon en dat hij dan in zijn werkelijke persoon vrij zou zijn om zijn ware gedaante aan te nemen. Toen hij stierf, zegt schrijver Hutchison, had King „één levensreis volbracht ten einde, naar hij geloofde, een tweede te beginnen.” — Bladzijden 86-88, 423, 424, 450.
26. (a) Wat beweren spiritisten door hun werkelijke ondervindingen te bewijzen omtrent „een voortbestaan na de dood”? (b) Welke redelijke vragen dienen terecht door zulk een bewering te worden opgeworpen?
26 Alhoewel alles in geen geval is verteld, is het uit al het voorgaande toch duidelijk dat het spiritisme zich verbreidt en de menselijke maatschappij reeds vaster in zijn greep heeft dan de meeste mensen misschien beseffen. De grondslag voor een dusdanige verbreiding van het spiritisme is nog verder gelegd, zoals wij zullen aantonen. Sommige spiritisten zijn in verband met hun religie zeer hoopvol gestemd, zoals wordt verraden door de titel van een boek geschreven door Arthur Findlay, „De rots der waarheid of het spiritisme, de komende wereldreligie” (Engels, dertiende druk, 1949). De spiritisten schijnen het bewijs van hun geloof te leveren in hun werkelijke ondervindingen en in de verschijnselen die zij kunnen laten zien, afgezien van alle bedrog. Dat zij werkelijk in contact treden met een onzichtbare wereld en met intelligente geesten aldaar kan door hen worden bewezen en kan niet in twijfel worden getrokken. Maar de vraag komt op: Treden zij werkelijk in contact met de geesten van hen die eens op aarde hebben geleefd en zijn gestorven? Wordt door het feit dat zij met de geestenwereld in contact treden, werkelijk een „voortbestaan na de dood” bewezen? Wordt hierdoor „immortaliteit” bewezen, dat wil zeggen, het geloof in en de leerstelling van de onsterfelijkheid van de menselijke ziel? Is het derhalve mogelijk dat zij die op aarde leven, met de doden kunnen spreken? Is het voor mensen die hun geliefden, familieleden of dierbare vrienden hebben verloren, een ware bron van vertroosting om naar spiritistische mediums te gaan in de hoop dat zij met zulke doden in contact kunnen treden of om gebruik te maken van zulke andere spiritistische middelen als tafeldans of planchette of het Ja-ja-bord of Ouija (Oui, het Frans voor Ja)?
27. Hoe zullen wij de veilige, ware en bevredigende antwoorden op deze vragen leren kennen?
27 Hoe zullen wij de veilige, ware en bevredigende antwoorden op deze vragen leren kennen? Door naar een boek te gaan dat historische verslagen en beschrijvingen uit de oudheid bevat die constant juist zijn gebleken, een boek met profetieën, waarvan de vele wonderbaarlijke voorzeggingen door de eeuwen heen bewaarheid zijn geworden en die eveneens in de wereldgebeurtenissen en toestanden van onze tijd, vooral sedert 1914 n. Chr., in vervulling gaan; door naar een boek te gaan waarnaar zelfs spiritisten verwijzen en waarin vele spiritisten beweren ondersteuning voor hun leringen en geloofsovertuigingen te vinden. Welk boek is dat? De Bijbel, de Heilige Schrift.
28. Welke onstandvastige positie van de voornaamste voorstanders van het spiritisme dient iedere bedachtzame persoon goed in gedachten te houden?
28 Uit Zweden hebben wij het volgende bericht: „Spiritisten gebruiken de Bijbel hier zelden om hun geloofsovertuiging te bewijzen; hun ’ondervindingen’ worden als bewijs gegeven van datgene wat volgens hun beweringen de doodstoestand is.” In het boek Spiritualism for the Busy Man heeft W.H. Evans op bladzijde 14 echter de ondertitel: „Het spiritisme bevestigt Bijbelse feiten.” V.D. Rishi zegt, zoals reeds is aangehaald: „De Bijbel staat vol verwijzingen naar een voortbestaan na de dood en naar communicatie tussen de doden en de levenden.” Uitweidend over zulk een argument, heeft Ernest Thompson in The Teachings and Phenomena of Spiritualism, de bladzijden 115-120, het volgende te zeggen:
„Alle religiën zijn gebaseerd op de gedachte dat er een ’hiernamaals’ is, want zonder de hoop op een geestelijke toekomst zou het begrip God zich nooit in de geest van de mens hebben ontwikkeld. De Christelijke Religie is gebaseerd op het bewijs van een voortbestaan, welk bewijs in de Bijbel is vervat, vooral natuurlijk op het bewijs van het terugkomen van Jezus uit de doden . . . De voornaamste figuur in het Nieuwe Testament is Jezus, . . . zijn werken kunnen worden geclassificeerd als de prestaties van een zeer ontwikkeld medium en geneeskundige. . . . Jezus was stellig het meest opmerkenswaardige medium dat ooit heeft geleefd. Sedert zijn ’beproevings’-periode in de woestijn tot aan zijn opstanding is zijn geschiedenis hoofdzakelijk indrukwekkend wegens zijn ’supranormale krachten’. Het feit dat hij helderziend en helderhorend was, werd te kennen gegeven toen ’engelen kwamen en hem dienden.’ Hij was niet alleen helderhorend voor de geestenwereld, maar ook voor hen die zich rondom hem bevonden, want dikwijls ontving hij hun gedachten telepathisch. . . . Blijkbaar gebruikte hij Petrus, Johannes en Jakobus als materialisatiemediums, zoals in het geval van de materialisatie van Mozes en Elia. . . . Evenals D.D. Home, liet Jezus zich zweven. ’In de vierde nachtwake ging Jezus naar hen toe terwijl hij op de zee wandelde.’ . . . Het is eveneens opmerkenswaardig dat hij zich er van vergewiste dat zijn ’toestanden’ gunstig waren voor het speciale verschijnsel dat hij wenste. . . . De toestanden in de opperzaal waren gunstig toen Jezus na zijn kruisiging met de mediumieke hulp van zijn discipelen ’aan de elven verscheen,’ en ’en hun hun ongeloof en hardheid des harten verweet.’”
WAAROM DE SCHRIFT TER SPRAKE GEBRACHT?
29. Welke fundamentele vragen moeten door iedere eerlijke en grondige onderzoeker van de beweringen van het spiritisme onder de ogen worden gezien?
29 Daar spiritistische schrijvers zelf de Bijbel ter sprake brengen bij hun uiteenzetting en hem op zulk een wijze uitleggen, worden wij er des te meer toe gedwongen ons tot de Bijbel te wenden en de volgende vragen rechtstreeks te onderzoeken: Ondersteunt de Bijbel het spiritisme? Mag de Bijbel worden gebruikt als een handboek van het spiritisme? Of geeft de Bijbel een andere hoop en vertroosting voor de beroofde, treurende, bedroefde, verbijsterde, rondtastende en in gevaar gebrachte mensheid? Wij kunnen de waarheid omtrent de aangelegenheid niet vlugger te weten komen dan door eerst en meteen het werkelijke ene fundament waarop de leer van het spiritisme rust, te onderzoeken. Wat is dat fundament? De leer der onsterfelijkheid. Zoals door Rishi werd uiteengezet: „De kennis betreffende een leven na de dood wordt gewoonlijk het Spiritisme genoemd. Alhoewel de beginselen er van zo oud zijn als de mensheid, worden ze door nieuwe methoden bewezen. Deze beginselen zijn, zoals wordt bevestigd door de Internationale Congressen in Europa [van spiritisten]: — 1. Het bestaan van God, de oppermachtige Intelligentie en eerste oorzaak van alles. 2. Het bestaan van de ziel, die gedurende het aardse leven door middel van een middenstof, perisprit of fluïdisch omhulsel genoemd, met het physieke, vergankelijke lichaam is verbonden. 3. De onsterfelijkheid van de ziel en de voortdurende ontwikkeling er van tot volmaaktheid door opeenvolgende phasen. 4. De mogelijkheid van communicatie, door mediums tussen het zichtbare en het onzichtbare, namelijk, tussen de levenden en de doden.” De vraag welke wij dus onder de ogen moeten zien, is: Blijft de ziel na de dood van het menselijke lichaam voortbestaan? Is de menselijke ziel onsterfelijk? Wat zegt de Heilige Schrift, de Bijbel, hierover?
30, 31. Waarom nemen wij het Bijbelse verslag over de strijd welke in het Egypte uit de oudheid werd gevoerd tussen de tovenaar-priesters van dat land en Jehovah’s vertegenwoordiger, Mozes, terecht zorgvuldig in beschouwing?
30 Neem de eerste vijf boeken van de Bijbel. Ze zijn door de profeet Mozes geschreven. Of hij als profeet een spiritistisch medium was, zoals de spiritisten omtrent de Bijbelse profeten beweren, zullen wij verder door onze bespreking laten aantonen. Maar om te beginnen, merken wij hier op dat deze Mozes was „onderricht in alle wijsheid van de Egyptenaren,” omdat hij in de zestiende eeuw voor de christelijke jaartelling werd grootgebracht aan het hof van de koning van Egypte. Hij was bekend met de wijze mannen en wonderen verrichtende mannen van Farao de koning. Toen Mozes voor het aangezicht van Farao verscheen met de eis dat Farao het in slavernij gebrachte volk van Jehovah God vrijuit zou laten gaan en zijn eis kracht bijzette door met hulp van Gods macht zijn herdersstaf in een grote slang te veranderen, gebeurde het volgende, zoals wij kunnen lezen in Mozes’ eigen verslag: „Farao liet eveneens de wijze mannen en de tovenaars roepen, en de priesters van Egypte die magie beoefenden, gingen er zelf eveneens toe over hetzelfde te doen met hun magische kunsten.” Toen Mozes later water in bloed veranderde, herhaalden deze mannen het wonder schijnbaar. Toen Mozes op wonderbaarlijke wijze kikvorsen te voorschijn bracht, deden Farao’s mannen hetzelfde. Ah, maar toen Mozes het stof van Egypte in luizen of in muggen veranderde, „trachtten de magie beoefenende priesters hetzelfde te doen door hun geheime kunsten, ten einde muggen voort te brengen, maar zij konden het niet. En de muggen kwamen op mens en beest. Daarom zeiden de magie beoefenende priesters tot Farao: ’Het is de vinger Gods!’” — Ex. 7:10, 11, 20-22; 8:6, 7, 17-19, NW.
31 Farao’s wijze mannen, tovenaars en magiërs gaven dus toe dat Mozes door zijn God Jehovah wonderen kon doen die zij met hun verborgen of occulte macht niet konden doen. Deze Mozes nu geeft ons onder de macht van Gods geest of onder inspiratie de eerste in de Bijbel voorkomende definitie van de menselijke ziel. Aan de hand van de strijd tussen deze Mozes en de mannen die in Egypte occulte macht bezaten, kunnen wij ons een juist begrip gaan vormen of Mozes een spiritistisch medium was of niet.
WAT DE MENSELIJKE ZIEL IS
32, 33. Hoe verschillen de definities over de menselijke ziel welke door de woordvoerders der christenheid worden gegeven en die welke door de Bijbel wordt gegeven?
32 De religieuze leringen der christenheid hullen de menselijke ziel in mysteriën die door philosofen onderzocht moeten worden. In tegenstelling met hen noemt Mozes alle vissen, vogels en landdieren die God heeft geschapen voordat hij de mens maakte, „zielen,” „levende zielen” (Gen. 1:20, 21, 24, 30; 2:19, NW; Statenvert.; Pa). Lang voordat de mens werd geschapen, waren er dus milliarden dierlijke zielen of aardse zielen gestorven. Mozes vertelt vervolgens hoe de eerste menselijke ziel ontstond, zeggende: „Toen ging Jehovah God er toe over de mens uit het stof van de aardbodem te formeren en in zijn neusgaten de adem des levens te blazen, en de mens werd een levende ziel” (Gen. 2:7, NW; Statenvert.; Pa). Datgene wat de spiritistische schrijver Arthur Findlay zegt over de herkomst van de mens, wanneer hij zijn boek On the Edge of the Etheric or Survival After Death Scientifically Explained (Op de rand van het Etherische of een voortbestaan na de dood wetenschappelijk verklaard) adverteert, wordt hierdoor vierkant weerlegd. Hij zegt: „Wij behouden in het Etherische, waarheen wij bij de dood gaan, onze lichamelijke verschijning, onze herinneringen en onze genegenheden. . . . Zoals wij nu zijn, zullen wij hiernamaals zijn; zoals wij zaaien, zullen wij oogsten. Wij zijn van het Etherische vandaan gekomen; wij keren naar het Etherische terug. Ons physieke leven is slechts een klein deel van ons leven hetwelk, afkomstig zijnde uit het Etherische, bij de dood naar het Etherische terugkeert. Daar blijft het functioneren in een wereld die zowel werkelijk als tastbaar is.” Mozes zegt niets over „het Etherische.”
33 Evenmin komt Mozes’ geïnspireerde verslag over de schepping van de menselijke ziel overeen met V.D. Rishi en er wordt niets in gezegd over een „middenstof, perisprit [omringende geest] of fluïdisch omhulsel.” De Schepper, Jehovah God, gaf de eerste mens slechts één lichaam, gemaakt uit de verschillende elementen welke zich in het stof van onze aarde bevinden. Wat deed dat stoffelijke lichaam tot leven komen? Dit geschiedde doordat God de „adem des levens” in de neusgaten van de mens en derhalve in de longen van de mens blies. Niet doordat hij een onzichtbare ziel in de mens blies en die ziel door een fluïdisch omhulsel of een omringende geest van dezelfde vorm als het aardse lichaam met het stoffelijke lichaam verbond. God blies als het ware zijn levengevende kracht in het levenloze lichaam, welke kracht onderhouden moest worden doordat de mens ademde. Wat was het resultaat? Het lichaam kwam tot leven. Wat betekende dit? Het betekende dat er een ziel, een zichtbare, tastbare, menselijke ziel ontstond. „De mens werd een levende ziel.” Die levende ziel kwam niet uit het zogenaamde „Etherische,” want ze had nimmer tevoren bestaan. Doordat God het lichaam en de adem des levens verenigde, kwam ze nu tot leven. Derhalve kan de verklaring van wat een menselijke ziel is, worden herleid tot de volgende eenvoudige, niet mysterieuze „zielvergelijking”:
menselijke ziel = lichaam + adem des levens van God.
34. Hoe komt de definitie welke de christelijke schrijver Paulus gaf van de menselijke ziel, overeen met die welke is vervat in de Hebreeuwse Geschriften welke Mozes schreef?
34 Dit is niet slechts de gedachte van de Hebreeën of Joden die vóór Christus leefden; het is eveneens de ware christelijke gedachte. De christelijke apostel Paulus, de schrijver van veertien boeken van de Bijbel, ondersteunt Mozes’ geschriften, zeggende: „Zo staat er ook geschreven: ’De eerste mens Adam werd een levende ziel.’ . . . De eerste mens is uit de aarde en is van stof gemaakt” (1 Kor. 15:45, 47, NW). De eerste levende menselijke ziel was derhalve de eerste mens Adam. De levende menselijke ziel is het levende menselijke schepsel. Om die reden gebruikt Youngs Engelse vertaling van de Bijbel (1852) hier het woord „schepsel” in plaats van „ziel.”
35-37. Hoe is een voortreffelijke moderne vertaling een hulp voor hen die deze Bijbelvertaling gebruiken, om een nauwkeurige kennis en een nauwkeurig begrip te verwerven omtrent de ziel en de Schepper er van?
35 De Bijbel is de definitieve autoriteit wat betreft deze kwestie van de ziel. In het Hebreeuwse gedeelte van de Bijbel wordt het woord nephʹesh (dat met „ziel” is vertaald) ongeveer 800 maal aangetroffen; in het christelijke Griekse gedeelte van de Bijbel wordt het woord psy·cheʹ (dat eveneens met „ziel” is vertaald) 102 maal aangetroffen. Elke keer dat dit Griekse woord voorkomt, vertolkt de New World Translation het met „ziel.” Deze nog niet voltooide vertaling vertolkt het Hebreeuwse woord nephʹesh eveneens consequent met „ziel.” Aldus kunnen de lezers van de Bijbel zien hoe de Schepper van de ziel het woord in zijn geïnspireerde Bijbel gebruikt.
36 Aangezien de Bijbel erkent en leert dat het levende menselijke schepsel zelf de menselijke ziel is, is het volkomen redelijk dat er in de Bijbel wordt gezegd dat de menselijke ziel bloed heeft — „het bloed van de zielen der onschuldige nooddruftigen” (Jer. 2:34) — God zelf zegt: ’Uw bloed van uw zielen zal ik terugvragen’ (Gen. 9:5, NW). In werkelijkheid toont God, de Schepper van zielen, aan dat de menselijke ziel zozeer afhankelijk is van de bloedstroom, dat hij zegt: „De ziel van het vlees is in het bloed.” Meer dan dat: „De ziel van elke soort van vlees isa het bloed er van.” „Het bloed isb de ziel en gij moet de ziel met het vlees niet eten [ja, de ziel niet eten]” (Lev. 17:11, 14 en Deut. 12:23, NW). Menselijke zielen kunnen bloed en vet eten, maar Gods wet verbiedt het: „Want een ieder die vet eet van een beest waarvan hij het aanbiedt als een offerande welke door vuur aan Jehovah wordt gebracht, de ziel die eet, moet van zijn volk worden afgesneden. Iedere ziel die enig bloed eet, die ziel moet van zijn volk worden afgesneden.” — Lev. 7:25, 27, NW.
37 Een menselijke ziel kan eveneens een dierlijk lichaam eten: „Aangaande enige ziel die een dood lichaam eet of iets wat door een wild beest is verscheurd” (Lev. 17:15, NW). De menselijke ziel vraagt om stoffelijk voedsel: „Omdat uw ziel vlees begeert te eten, wanneer uw ziel het ook begeert, moogt gij vlees eten” (Deut. 12:20, NW). Ook fruit: „Gij moet genoeg druiven eten opdat gij uw ziel verzadigt” (Deut. 23:24, NW). Of een honingraat. — Spr. 27:7.
38. Welke verschillende ervaringen die menselijke zielen kunnen opdoen, helpen ons verder de consequente Bijbelse leer omtrent de ziel te begrijpen?
38 De menselijke ziel is het levende, met verstand begaafde schepsel zelf, de stoffelijke, zichtbare, tastbare persoon, en niet iets onzichtbaars, ontastbaars en etherisch binnenin het menselijke lichaam. De menselijke ziel kan daarom zichzelf verscheuren of door een leeuw worden verscheurd, kan van een dreigend zwaard worden bevrijd, kan in een kuil vallen die voor haar is gegraven, kan weer uit een kuil worden teruggebracht of kan uit een gevangenis worden gebracht (Job 18:4, Pa; Ps. 7:3; 22:21; Job 33:18, 30; Jer. 18:20; Ps. 142:8). De menselijke ziel kan voor geld worden gekocht; ze kan worden gestolen en worden verkocht; ze kan worden nagejaagd als een wild beest (Lev. 22:11; Deut. 24:7; Ex. 4:19, NW). Nadat de eerste menselijke zielen op aarde waren geschapen, namelijk Adam en Eva, zijn alle andere menselijke zielen geboren. Zij zijn niet uit „het Etherische” gekomen. Zij zijn afkomstig uit het lichaam of de lendenen van vaderlijke menselijke zielen en uit de schoot van moederlijke menselijke zielen. Over Jakobs vrouw Lea lezen wij: „Te zijner tijd baarde zij deze aan Jakob: zestien zielen. Alle zielen die tot Jakob kwamen in Egypte, waren degenen die uit zijn opperdij waren voortgekomen, afgezien de vrouwen van Jakobs zonen. Alle zielen waren zes en zestig” (Gen. 46:18, 26, NW). „En alle zielen die uit Jakobs opperdij voortkwamen, werden zeventig zielen” (Ex. 1:5, NW). De ziel is daarom niet iets wat afgescheiden en onderscheiden van het menselijke lichaam is en wat in dromen en bij de dood het lichaam kan verlaten of wat bij de dood in een ander lichaam kan transmigreren of overgaan, om aldus bij de dood in een ander lichaam te worden herboren.
39. Wordt er in de Bijbel een verschil aangetoond tussen lichaam en ziel, en hoe?
39 Nu een vraag: Wordt er in de Bijbel zelf een verschil getoond tussen het lichaam en de ziel? Inderdaad, en wel helemaal in het begin, in Genesis 2:7, bij de schepping van de mens. Het lichaam van de mens, dat Jehovah God formeerde uit het stof van de grond in Eden, was geen menselijke ziel; het was slechts een levenloos, inactief lichaam, dat niet kon zien, horen, proeven, ruiken, voelen of denken. Ten einde dat lichaam te doen leven en te maken dat het al zijn zintuigen en vermogens zou gebruiken, verenigde God het volmaakte menselijke lichaam met de adem des levens, die hij in het lichaam blies. Aldus ontstond er een levende menselijke ziel, die nog nooit tevoren had bestaan. Het menselijke lichaam is derhalve een noodzakelijk deel van de menselijke ziel, en de menselijke ziel kan afgescheiden van het menselijke lichaam niet bestaan. In de Bijbel wordt over het leven dat wij als menselijke schepselen genieten, dikwijls gesproken als „ziel.” Jezus zeide: „Indien iemand tot mij komt en . . . zelfs zijn eigen ziel niet haat, kan hij mijn discipel niet zijn” (Luk. 14:26, NW). „Hij die ten zeerste gesteld is op zijn ziel, vernietigt ze, maar hij die zijn ziel in deze wereld haat, zal ze tot het eeuwige leven beveiligen” (Joh. 12:25, NW). „Zij hadden hun ziel niet lief, zelfs niet in weerwil van het gevaar des doods” (Openb. 12:11, NW). „Ik ben de juiste herder; de juiste herder doet afstand van zijn ziel ten behoeve van de schapen.” — Joh. 10:11, NW.
40. Wat zijn enkele voorbeelden van het Bijbelse gebruik van het woord „ziel” wanneer het betrekking heeft op de persoon zelf?
40 In overeenstemming met dit feit, dat de ziel niet van het lichaam is te scheiden, bedoelt een spreker wanneer hij de uitdrukking „mijn ziel” gebruikt, in werkelijkheid „ik” of „mij zelf.” Jezus gaf een illustratie van een rijke man, die, nadat hij zijn vermeerderde goede dingen had opgeslagen, zeide: „Ik zal tot mijn ziel zeggen: ’Ziel, gij hebt vele goede dingen voor vele jaren opgelegd; neem uw gemak, eet, drink en geniet.’ Maar God zeide tot hem: ’Onredelijke, deze nacht eisen zij uw ziel van u.’” Hoe zou de rijke man zonder ziel of leven als een menselijk schepsel kunnen genieten van de goede dingen die hij had opgeslagen? (Luk. 12:16-21, NW) Zelfs God zelf gebruikt de uitdrukking „mijn ziel,” zeggende: „Ziet! mijn dienstknecht die ik heb verkozen, mijn geliefde, die mijn ziel heeft goedgekeurd!” (Matth. 12:18, NW; Jes. 42:1) „’Mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven,’ en, ’indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem’” (Hebr. 10:38, NW). „Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat Mijn ziel” (Jes. 1:14). Evenzo wordt de uitdrukking „uw ziel” gebruikt in de betekenis van „u,” en „zijn ziel” in de betekenis van „zichzelf.” Bijvoorbeeld: ’Jehovah der heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel’ (Jer. 51:14; Amos 6:8, Belg. PB, voetnoot). „Zo zal het u welgaan, en uw ziel zal leven” (Jer. 33:20; Jes. 55:2, 3). Het woord „ziel” wordt derhalve gebruikt om naar de persoon zelf te verwijzen.
41, 42. Hoe worden door de opgetekende daden van Elia, Elisa, Jezus en zijn apostelen, die dode personen tot het leven terugbrachten, de valse beweringen van het spiritisme verder aan de kaak gesteld als verworpen dienende te worden?
41 Wat de profeet Elia zeide met betrekking tot het kind waarvoor hij werd gebruikt om het in het leven terug te roepen, is geen Bijbels bewijs dat de menselijke ziel onderscheiden is en slechts met het menselijke lichaam is verbonden door een stof die „perisprit of fluïdisch omhulsel” wordt genoemd, en dat ze bij de dood een afgescheiden, onafhankelijk bestaan voortzet buiten het lichaam, in de onstoffelijke geestenwereld. Wij lezen: „De zoon van de vrouw, de vrouw des huizes, werd ziek, en zijn ziekte werd zo ernstig dat er geen adem in hem overbleef. En [Elia] ging er toe over zich driemaal over het kind uit te strekken en tot Jehovah te roepen, zeggende: ’O Jehovah mijn God, laat alstublieft de ziel van dit kind in hem terugkomen.’ Ten slotte luisterde Jehovah naar Elia’s stem, en de ziel van het kind kwam in hem terug, zodat hij levend werd” (1 Kon. 17:17, 21, 22, NW). Zegt de Bijbel hier dat de ziel van het kind levend was in een onzichtbare geestenwereld en dat het kind gelukkig was dat het was gestorven en dat het op aarde nog nooit zo gelukkig was geweest als toen het in de geestenwereld was? Neen! Vroeg de moeder van het kind aan Elia of hij als een manlijk medium wilde optreden en haar in contact wilde brengen met haar dode zoon zodat zij door bemiddeling van Elia met de heengegane ziel kon spreken? Neen! Indien het kind er beter aan toe was geweest doordat het was gestorven, zou het van de zijde van Elia onrechtvaardig en uiterst zelfzuchtig zijn geweest dat hij aldus bad en het kind in het leven terugriep in het menselijke lichaam.
42 Hetzelfde geldt voor de zoon van de Sunamietische, die door Elia’s opvolger, Elisa, in het leven werd teruggeroepen. Het geldt ook voor de doden die door Jezus en zijn apostelen tot leven in het vlees op aarde werden teruggebracht: het dochtertje van Jaïrus, de zoon van de weduwe van Naïn, Lazarus, de broer van Maria en Martha, Dorkas (Tabítha) van Joppe, en Eutychus van Troas (2 Kon. 4:8-37; Matth. 10:1, 8; Luk. 8:41-56; 7:11-15; Joh. 11:1-44; Hand. 9:36-41; 20:6-12). Waarom de profeet Elia in werkelijkheid bad, was niet dat een heengegane ziel uit de geestenwereld in het lichaam van het kind zou terugkeren, maar dat het leven van het kind als een menselijk schepsel door de macht van Jehovah God zou terugkeren opdat zijn dode lichaam wederom levend zou worden en het kind weer een levende menselijke ziel zou worden. In overeenstemming hiermede luidt An American Translation aldus: „Moge het leven van dit kind weer in hem terugkeren.” „Daarom hoorde de HEER naar de stem van Elia; en het leven van het kind kwam weer tot hem terug, zodat hij leefde.” „’Zie, uw zoon is levend,’ zeide Elia” (1 Kon. 17:21-24, AT; zie ook de voetnoot bij deze tekst in de Belg. PB en Pa). Het is voor ons in het Nederlands dus niet moeilijker te zeggen dat een menselijke ziel, ziel heeft dan dat het voor een Joodse man moeilijk was in het Hebreeuws te zeggen dat een nephʹesh, nephʹesh heeft of dat er nephʹesh in een nephʹesh („ziel”) is. — Lev. 17:10-14, NW.
DE GEEST IN DE MENS
43, 44. Hoe wordt de menselijke geest, in tegenstelling met Rishi’s definitie, in de Bijbel geïdentificeerd?
43 Maar is in dit geval de schriftuurplaats Prediker 12:7 niet van toepassing: „En dat het stof wederom tot aarde keert, als het geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft”? Ja. En zegt het verslag in Lukas 8:54, 55 (NBG), waarin wordt vermeld dat Jezus het dochtertje van Jaïrus tot leven opwekt, niet: „Maar Hij vatte haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op! En haar geest keerde terug en zij stond dadelijk op”? Ja. Moeten wij uit dit alles dan opmaken dat voordat Elia de dode zoon van de weduwe tot leven opwekte en voordat Jezus het meisje van Jaïrus tot leven opwekte, hun geest in een geestenwereld levend was en dat hun geest tot God was teruggekeerd, die hem had gegeven, en bij hem leefde? Neen; want de „geest” is niet, zoals door Rishi wordt beschreven, „het etherische lichaam van een individu, dat al zijn kenmerken heeft. . . . de nauwkeurige tegenhanger . . . van het physieke gedeelte van het individu.” Volgens de Bijbel is de geest (ruʹahh, Hebreeuws; pneuʹma, Grieks) Gods onzichtbare werkzame kracht, die leven veroorzaakt of levend maakt.
44 Zoals in Openbaring 11:8-11 (NW) wordt beschreven: „En hun dode lichamen zullen op de brede weg liggen van de grote stad . . . En na de drie en een halve dag voer levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan.” Zoals eveneens wordt beschreven in Ezechiëls visioen van de vallei der dorre beenderen: ’Zo spreekt de Here Jehovah tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; . . . ik zag toe en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen. Daarop zeide Hij tot mij: Profeteer tot den geest, profeteer, mensenkind, en zeg tot den geest: zo zegt de Here Jehovah: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden [die geen adem hebben], zodat zij herleven. Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger.’ — Ezech. 37:5-10, NBG; ook Statenvert.; LV.
45, 46. (a) Welk aandeel heeft, zoals door de Bijbel wordt aangetoond, de Almachtige God in het doen voortbestaan of herstellen van het leven van menselijke schepselen? (b) Hoe wordt dit ten volle aangetoond in het geval van Jezus?
45 Jehovah God is de bron van de levenschenkende geest of onzichtbare levengevende werkzame kracht. Wanneer het dode lichaam derhalve tot de aarde terugkeert, waaruit het was genomen, keert die geest of werkzame kracht, welke dat lichaam levend maakte, terug tot de bron waaruit hij afkomstig was; de geest houdt op in dat lichaam werkzaam te zijn. De macht om dat menselijke schepsel wederom levend te maken, berust derhalve bij God, de Bron van het leven. Door het doodsoordeel dat God over Adam en Eva heeft uitgesproken, heeft hij al hun nakomelingen aan de veroordeling onderworpen en aan de grens van hun veroordeelde leven eist hij van hen hun levenskracht, want doordat zij de zonde van Adam en Eva hebben overgeërfd, zijn zij ter dood veroordeeld. Gods rechtvaardige wet eist die levenskracht of geest van hen, en derhalve keert die tot hem terug. Wanneer God die veroordeling opheft of verwijdert, kan hij de bevrijde nakomelingen van Adam door middel van zijn geest of onzichtbare activerende kracht wederom levend maken. Daarom zegt de geïnspireerde Psalm tot God: „Gij verbergt uw aangezicht, zij worden ontzet, gij neemt hun geest terug, zij houden op te ademen, en zij keren terug tot hun stof; gij zendt uw geest uit en zij worden geschapen, en gij vernieuwt het aangezicht van de grond.” — Ps. 104:29, 30, Ro; ook Yg; Le.
46 Deze levenskracht, welke wordt onderhouden door te ademen, keerde terug tot het dochtertje van Jaïrus toen Jezus haar bij de hand pakte en gebood: „Kind, sta op.” God hoorde Jezus en deed door Zijn levenschenkende werkzame kracht haar lichaam levend zijn en wederom ademen en weerhield het er van op dat ogenblik tot het stof der aarde terug te keren. Jezus maakte gewag van zulk een geest of levenskracht toen hij bij zijn dood aan de paal op Golgotha tot God zeide: „Vader, aan uw handen vertrouw ik mijn geest toe” (Luk. 23:46, NW). Op de derde dag daarna gaf God die geest of levenskracht terug door Jezus uit de doden op te wekken (Hand. 2:22-28, 32-36). Prediker 12:7 kan daarom niet worden gebruikt om te leren dat onsterfelijke geesten van de dode mensen in een geestenwereld leven, alwaar ze een groter leven en een grotere kennis en vrijheid genieten dan ooit tevoren, en dat alle geesten, zowel de goede als de kwade, tot God zijn teruggekeerd. In plaats daarvan wordt er door bewezen dat alle mensen onder het doodsoordeel staan en derhalve oud moeten worden en steeds dichterbij de dood komen en dat wanneer zij sterven, het lichaam tot het stof zal terugkeren, want Gods rechtvaardige wet eist van hen hun levenskracht.
47. Waarom zijn volgens de Bijbel mensen superieur aan de lagere dieren der aarde, wat het leven betreft?
47 In dit opzicht zijn de mensen wegens het doodsoordeel dat zij van Adam hebben geërfd, gelijk de lagere dieren, die sterven, niet omdat dieren wegens zonde tot de dood zijn veroordeeld, maar omdat hun Schepper niet heeft bepaald dat ze eeuwig zouden leven. Aantonend dat de geest van de mens in dit opzicht thans gelijk is aan de geest van de lagere dieren, zegt de geïnspireerde wijze man: „Ik zeide in mijn hart aangaande de kinderen der menschen: opdat God hen zoude beproeven, en toonen, dat zij gelijk zijn aan de dieren, daarom is de ondergang des menschen gelijk die der dieren, en eenerlei is beider lot; gelijk de mensch sterft, zoo sterven ook de dieren; beide hebben één Levensgeest, en de mensch heeft niets meer dan het dier; want alles is aan de ijdelheid onderworpen, en allen gaan heen naar dezelfde plaats: uit stof zijn zij geworden, en tot stof keeren zij weder. Wie weet het, of de geest van de kinderen der menschen opstijgt naar boven, en of de geest der dieren nederdaalt naar omlaag?” (Pred. 3:18-21, Belg. PB, voetnoot; ook KB) Wij vernemen derhalve dat de geest of onzichtbare, activerende levenskracht welke dieren levend maakt, dezelfde is als die welke de mens levend maakt, en het enige wat de mens dus enige superioriteit boven een lager dier kan geven, is Gods besluit of Gods regeling betreffende de toekomst van de mens. Door Gods onverdiende goedgunstigheid geniet de mens zulk een superioriteit boven de lagere dieren, want God heeft het gewild en heeft er in voorzien dat de gelovige, gehoorzame mensheid zich zal verheugen in eeuwig leven in een rechtvaardige nieuwe wereld, waarin de dood niet meer zal zijn. Het zich verheugen in zulk een leven begint daarom niet wanneer het lichaam bij de dood tot het stof terugkeert, want de geest die dan tot God terugkeert, is geen onzichtbare, onsterfelijke tegenhanger van dat sterfelijke lichaam, die alle kenmerken er van bezit. Zulk een idee van de geest in de mens is eenvoudig een denkbeeldige theorie, die door spiritisten is uitgevonden om hun leer over „een voortbestaan na de dood” te ondersteunen. Hun „hiernamaals” of „andere wereld” is niet Gods rechtvaardige nieuwe wereld.
IS DE MENSELIJKE ZIEL ONSTERFELIJK?
48. Waarom vereisen de beweringen van het spiritisme nu dat wij op nauwkeurige wijze vaststellen of de Bijbel de onsterfelijkheid der menselijke ziel al dan niet leert?
48 Opdat een menselijke ziel kan leven, moet er 1. een menselijk lichaam en 2. de onzichtbare, werkzame kracht of geest van God zijn, welke geest met dat lichaam wordt verenigd ten einde het te doen ademen en leven. Het menselijke schepsel dat aldus tot leven wordt gebracht, is de menselijke ziel (Gen. 2:7). Aangezien nu de menselijke ziel de atmosfeer der aarde moet inademen en hier op aarde stoffelijk voedsel moet eten, en aangezien ze verscheurd kan worden, in de gevangenis geworpen kan worden en in ijzer omkneld kan worden of door het zwaard geraakt kan worden en tot de kuil vernederd kan worden (Ps. 104:18, Ned. PB; 105:18, Statenvert.; Jer. 4:10; Luk. 2:35), is de menselijke ziel dan onsterfelijk? Het spiritisme is hoofdzakelijk gebaseerd op het geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel; het baseert zijn leer omtrent een „voortbestaan na de dood” op de onsterfelijkheid van de ziel, en het zegt dat de Bijbel vol verwijzingen staat naar een voortbestaan na de dood en het in contact treden van de levenden met de doden. Op grond van de beweringen van het spiritisme moeten wij dientengevolge de speciale vraag onderzoeken: Leert de Bijbel de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, waardoor een voortbestaan na de dood mogelijk wordt gemaakt?
49-53. Hoeveel maal wordt er in de Bijbel melding gemaakt van onsterfelijkheid, en wat is de betekenis van elke vermelding?
49 Natuurlijk wordt er in de Bijbel gewag gemaakt van onsterfelijkheid, maar staat er in de Bijbel dat de menselijke ziel onsterfelijkheid bezit? Zoek het op en tot uw verbazing zult gij bemerken dat het woord „onsterfelijkheid” niet eenmaal in de Hebreeuwse Geschriften van de Bijbel voorkomt; en in de Christelijke Griekse Geschriften komt het Griekse woord a·tha·na·siʹa, dat met „onsterfelijkheid” is vertaald, slechts driemaal voor. Hier volgen de drie keren dat het voorkomt:
50 „Want dit wat verderfelijk is, moet onverderfelijkheid aandoen, en dit wat sterfelijk is, moet onsterfelijkheid aandoen. Maar wanneer dit wat verderfelijk is, onverderfelijkheid aandoet en dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, dan zal het gezegde verwezenlijkt worden dat staat geschreven [in Jesaja 25:8]: ’De dood is voor eeuwig verslonden’” (1 Kor. 15:53, 54, NW). De apostel Paulus bespreekt hier de christelijke opstanding uit de doden en hij toont aan hoe de getrouwe christenen uit de doden worden opgewekt en met wat voor lichaam. Hij zegt niet dat zij nu onsterfelijkheid bezitten, evenmin als zij nu onverderfelijkheid hebben, want in Romeinen 2:6, 7 zegt hij tot christenen dat God „een ieder overeenkomstig zijn werken zal vergelden; eeuwig leven aan hen die door volharding in werk dat goed is, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken” (NW). Zowel onverderfelijkheid als onsterfelijkheid zijn een toekomstige beloning, welke aan getrouwe christenen wordt geschonken bij hun opstanding uit de doden. De apostel toonde aan dat deze opstanding en dit aandoen van onverderfelijkheid en onsterfelijkheid niet bij de dood zou geschieden, maar bij de tweede komst en tegenwoordigheid van Jezus Christus, wanneer hij zijn getrouwe volgelingen uit de doden opwekt. „Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. Doch een ieder in zijn eigen rang: Christus de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren gedurende zijn tegenwoordigheid. Zo is ook de opstanding der doden. Het wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. . . . en wij zullen worden veranderd.” — 1 Kor. 15:22, 23, 42, 52, NW.
51 Merk op dat hier geen melding wordt gemaakt van de menselijke ziel. In plaats dat een aangeboren onsterfelijkheid van de menselijke ziel wordt geleerd, leren de twee bovengenoemde vermeldingen van a·tha·na·siʹa of onsterfelijkheid precies het tegenovergestelde.
52 De resterende of derde vermelding van a·tha·na·siʹa of onsterfelijkheid wordt in de volgende aanhaling gevonden: „Onderhoud het gebod op een smetteloze en onberispelijke wijze tot de manifestatie van onze Here Jezus Christus. Deze manifestatie zal op haar bestemde tijd worden geopenbaard door de gelukkige en de enige Machtige, hij de Koning van degenen die als koningen regeren en Heer van degenen die als heren regeren, die alleen onsterfelijkheid heeft” (1 Tim. 6:14-16, NW). De apostel Paulus vertelt hier aan Timotheüs dat van alle aardse machtigen die als koningen en als heren regeren en die beweren onsterfelijkheid te bezitten, niemand in werkelijkheid onsterfelijkheid bezit, maar de „gelukkige en de enige Machtige” Jezus Christus, de Koning der koningen en Here der heren, bezit sedert zijn opstanding uit de doden exclusief onsterfelijkheid. Wij geven toe dat de heidense Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken, Romeinen en Hindoes hun heidense leerstelling van de aangeboren onsterfelijkheid en onverderfelijkheid van de menselijke ziel leerden. Maar Jezus Christus, die de eerste is aan wie de onsterfelijke ’onverderfelijke God’ onsterfelijkheid en onverderfelijkheid verleende, toen hij hem uit de doden opwekte, is de eerste die de waarheid hierover aan het licht heeft gebracht doordat hij het goede nieuws omtrent Gods koninkrijk predikte. „Nu is ze duidelijk zichtbaar gemaakt door de manifestatie van onze Redder, Christus Jezus, die de dood heeft te niet gedaan, maar die door het goede nieuws licht heeft geworpen op het leven en de onverderfelijkheid.” — 2 Tim. 1:10 en 1 Tim. 1:17, NW.
53 Hieruit blijkt dat door deze derde Schriftuurlijke vermelding van a·tha·na·siʹa of onsterfelijkheid volkomen wordt weerlegd dat mensen, ook al zijn het aardse machtigen, dictators, koningen en heren, aangeboren onsterfelijkheid van de menselijke ziel bezitten. In de Rooms-Katholieke vertaling van de Bijbel komen de woorden „onsterfelijkheid” en „onverderfelijkheid” voor in de apocriefe of deuterocanonieke boeken van haar „Oude Testament,” maar zelfs deze verwijzingen tonen niet aan of bewijzen niet dat de menselijke ziel aangeboren onsterfelijkheid bezit. In Ecclesiasticus 17:29 (Belg. PB) staat bijvoorbeeld duidelijk: „Want niet alles kan in de menschen zijn; wijl een menschenkind niet onsterfelijk is.” Zie ook Ecclesiasticus 6:16 (Belg. PB) en Het boek der wijsheid (PC) 1:15; 2:23; 3:1, 4; 4:1; 6:18, 19; 8:13, 17; 15:1, 3, welke teksten alle aantonen, indien ze iets aantonen, dat onsterfelijkheid een beloning is die in de toekomst wordt verworven en geen aangeboren bezit is.
STERFT DE MENSELIJKE ZIEL?
54. In welke mate toont de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift aan dat de menselijke ziel sterft?
54 Indien de Bijbel nu niet leert dat de menselijke ziel aangeboren onsterfelijkheid bezit, dient er in te staan dat de menselijke ziel sterfelijk is, dat ze sterft! Is dit zo? Ja, dit staat rechtstreeks in de Bijbel en in zulke duidelijke taal dat zelfs een kind het kan begrijpen. Aangezien spiritisten, Rooms-Katholieken en andere religiën der christenheid niet één Bijbelvers kunnen aanvoeren waarin staat of waardoor wordt bewezen dat de menselijke ziel niet kan doodgaan en onsterfelijk is, moest het eigenlijk voldoende zijn wanneer wij slechts één Bijbelvers aanvoerden waarin wordt getuigd dat de menselijke ziel sterfelijk is en sterft. Maar wij kunnen vele verzen als getuigenis aanvoeren, en in de Nieuwe-Wereld-Vertaling van de Heilige Schrift (Engels), waarin het Hebreeuwse woord nephʹesh en het Griekse woord psy·cheʹ van Genesis 1:20 af geregeld met „ziel” wordt vertaald, wordt meer dan in enige andere vertaling van de Bijbel aangetoond dat de menselijke ziel volgens de Bijbel sterft.
55-57. Wat zijn vier fundamentele elementen van de Bijbelse leer omtrent de dood van de eerste menselijke ziel?
55 In de oorspronkelijke hof of het paradijs van Eden behoefden de volmaakte menselijke zielen Adam en Eva niet te sterven. Deze twee volmaakte menselijke zielen hadden eeuwig in hun aardse paradijs kunnen blijven leven. Hoe dat zo? Door hun menselijke, stoffelijke lichaam te onderhouden met het natuurlijke voedsel dat Jehovah God aldaar verschafte en door hun hart en geest op gehoorzame wijze te voeden met het geestelijke voedsel waarin hij voorzag toen hij uit het onzichtbare tot hen sprak. Maar God waarschuwde hen, dat de menselijke ziel sterfelijk was en kon sterven, ondanks dat ze het vermogen bezat om door Gods voorzieningen eeuwig op aarde te leven. Nadat in het tweede hoofdstuk van Genesis is beschreven hoe God de eerste menselijke ziel Adam schiep, gaat het bericht verder: „En Jehovah God ging er toe over de mens te nemen en hem in de hof van Eden te vestigen ten einde de hof te bebouwen en er zorg voor te dragen. En Jehovah God legde de mens ook het volgende gebod op: ’Van elke boom van de hof moogt gij tot verzadiging eten. Maar aangaande de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan moet gij niet eten, want op de dag dat gij er van eet, zult gij volstrekt sterven’” (Gen. 2:15-17, NW). Indien de ziel Adam God niet zou gehoorzamen, zou de ziel Adam sterven. Indien de ziel Adam gehoorzaam aan God zou zijn en van alle bomen in Eden zou eten behalve van deze ene boom waarvan het hem was verboden te eten, zou de ziel Adam blijven leven zolang hij gehoorzaam bleef. Hierdoor werd de menselijke ziel de gelegenheid geboden eeuwig te leven, niet in een geestenwereld, maar in menselijke volmaaktheid in het aardse paradijs van Eden.
56 Toen God het doodsoordeel over Adam uitsprak nadat deze op ongehoorzame wijze iets van de verboden vrucht uit de hand van zijn vrouw had aanvaard en had gegeten, zeide God: „In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren” (Gen. 3:17-19, NW). Merk op dat God niet tot Adam zeide: ’Uw lichaam zal tot het stof terugkeren maar uw geest zal van het lichaam worden bevrijd en zal bewust voortleven in de onzichtbare wereld waar ik woon, omdat uw geest onsterfelijk is en ik die niet kan vernietigen.’ Neen, maar God zeide: ’Gij [niet uw lichaam, maar gij, de ziel] werdt uit de grond genomen en tot de grond zult gij terugkeren, want gij [de ziel] zijt stof en tot het stof zult gij [de ziel, die onder het doodvonnis stond] terugkeren.’
57 Als een levende ziel was Adam slechts wat stof dat tot de vorm van een mens was gemodelleerd en waaraan leven was gegeven, precies hetzelfde als de andere landdieren. Ten einde het doodsvonnis van kracht te laten worden, dreef God de mens uit het paradijs van Eden. Waarom? „Jehovah God zeide verder: ’Nu is de mens gelijk een van ons geworden, kennend goed en kwaad, en opdat hij nu zijn hand niet uitsteke en werkelijk ook de vrucht van de boom des levens neme en die ete en eeuwig leve, —’ Daarop zette Jehovah God hem uit de hof van Eden om de aardbodem waaruit hij was genomen, te bebouwen. En aldus dreef hij de mens uit en plaatste aan het Oosten van de hof van Eden cherubs en het vlammende lemmer van een zwaard, dat zich voortdurend wendde om de weg naar de boom des levens te bewaken” (Gen. 3:22-24, NW). God hield hem niet terug van de boom des levens opdat Adam alleen ten aanzien van zijn lichaam zou sterven maar dat hij in de geest levend overgebracht zou worden naar een geestenwereld, alwaar hij een onsterfelijke reis zou beginnen, meer zou weten en vrijer zou zijn en er dus werkelijk voordeel van zou trekken dat hij zijn Schepper ongehoorzaam was geweest en was gestorven. God dreef hem uit het paradijs van Eden en hield hem terug van de boom des levens opdat de menselijke ziel Adam nergens en in het geheel niet zou leven, maar zou ophouden te bestaan, ’volstrekt zou sterven,’ evenals een redeloos beest.
58. Hoe is de dood van Adam op 930-jarige leeftijd, zoals staat opgetekend, te verklaren?
58 Omdat de menselijke ziel Adam volmaakt was geweest, maar nu tot menselijke onvolmaaktheid was gevallen, leefde hij vele eeuwen zelfs op de vervloekte grond buiten het paradijs van Eden. „Ondertussen werd hij vader van zonen en dochters. Alle dagen dat Adam leefde, bedroegen dus negenhonderd en dertig jaar en hij stierf” (Gen. 5:4, 5, NW). Op dezelfde dag dat Adam zondigde en God hem veroordeelde en hem uit het paradijs van Eden dreef, was Adam dood van Gods gezichtspunt uit en was hij derhalve dood in zonde. Hij werd een vader van ongehoorzaamheid en bracht zonen der ongehoorzaamheid voort. Om deze reden zeide de apostel Paulus het volgende tot christenen: ’Gij waart dood in uw overtredingen en zonden, waarin gij eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen dezer wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit van de lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid’ (Ef. 2:1, 2, 5, NW). Van dat standpunt uit waren zowel Eva als Adam eveneens ’dood hoewel zij leefden’ (1 Tim. 5:6, NW). Dat zij nu dood waren in zonde was niet de volle mate van dood voor Adam en Eva, maar toen zij ophielden te ademen en toen de geest of de levenveroorzakende werkzame kracht tot God terugkeerde, die ze aan hen had gegeven, toen stierven de eerste twee menselijke zielen, Adam en Eva. Adam leefde zeventig jaar minder dan duizend jaar. Indien wij derhalve de tijdmeting van de apostel Petrus nemen, „Eén dag bij den Here is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag” (2 Petr. 3:8), zijn zowel Adam als Eva „op de dag” dat hij van de verboden boom at, volstrekt gestorven. Hij stierf in de eerste duizendjarige dag van het bestaan der mensheid.
(Wordt vervolgd in onze volgende uitgave)
[Voetnoten]
a „Is,” dat wil zeggen, „betekent” of „is gelijkwaardig aan.” Dit is hetzelfde als wanneer er wordt gezegd dat een handmolen of een bovenste molensteen een ziel is die als een pand wordt genomen. — Deut. 24:6, NW.
b „Is,” dat wil zeggen, „betekent” of „is gelijkwaardig aan.” Dit is hetzelfde als wanneer er wordt gezegd dat een handmolen of een bovenste molensteen een ziel is die als een pand wordt genomen. — Deut. 24:6, NW.
[Illustratie op blz. 340]
De wetenschap heeft ontdekt wat ze het „ectoplasma” noemt
[Illustratie op blz. 346]
Spiritisme
1 Ziel