Thans de goede wil van God zoeken
„Want wie [wijsheid] vindt, zal stellig het leven vinden en verkrijgt goede wil van Jehovah.” — Spr. 8:35.
1, 2. (a) Waarom worden miljoenen mensen teleurgesteld in hun zoeken naar gezondheid en leven? (b) Welke vraag dient degene die het goede verlangt, te beschouwen?
WAAR zoekt u naar? Zoekt u datgene wat u een goede gezondheid, geluk, tevredenheid, zekerheid en een lang leven zal schenken? Miljoenen mensen op aarde verlangen vurig naar deze zegeningen, maar zij hebben ze niet kunnen vinden omdat zij ze bij een verkeerde bron zochten. Velen zoeken materiële rijkdom en financieel succes, maar zij bemerken slechts dat de beloningen van rijkdom uiterst onzeker zijn en dat met geld geen gezondheid en leven te koop zijn. Anderen zoeken naar genoegens en bevrediging van hun zelfzuchtige verlangens, in maar al te veel gevallen ten koste van hun moraal en zelfrespect. Sommigen zijn uit op macht en invloed, terwijl anderen uitsluitend gerechtigheid en gelijkheid zoeken. Sommigen raken heel erg gedesillusioneerd door wat zij om zich heen zien en trachten hier door opstand en gewelddaad verandering in te brengen, terwijl anderen eraan proberen te ontvluchten door hun geest met overmatig drinken en breinvertroebelende drugs te begoochelen.
2 Maar spruit uit een van deze dingen waar geluk en werkelijk leven voort? Doen de huidige onopgeloste problemen die de mensheid plagen en verdelen, een warm gevoel van hoop op de toekomst ontstaan? Houden de onopgeloste geschilpunten die met de dag gecompliceerder en verwarder worden, geschilpunten die mannen en vrouwen ertoe brengen ruzie te maken en elkaar te bestrijden, te haten en te doden — de belofte in dat ze datgene zullen verschaffen wat u zoekt? Biedt een wereld die wordt gekenmerkt door toenemende hebzucht en haat, door zich snel verbreidende misdaad, gewelddaad, immoraliteit, verslaving aan verdovende middelen, plichtsverzuim en allerlei goddeloosheid — u het vooruitzicht de goede dingen te verwerven waar u zo vurig naar verlangt? Indien dit niet het geval is, zult u wellicht de wijze woorden uit de Spreuken willen beschouwen: „Hij die het goede zoekt, zal goede wil blijven zoeken; maar wat degene betreft die op het kwade uit is, over hem zal het komen” (Spr. 11:27). Indien u het goede zoekt, beschouw dan de vraag die meer dan elke andere vraag een belangrijke uitwerking zal hebben op uw toekomst — ja, op die van de gehele mensheid — namelijk: Zoekt u de goede wil van God?
3. Waarom is het nu de geschikte tijd om Gods goede wil te zoeken?
3 Waarom is deze vraag zo belangrijk? Waarom moeten wij vooral in deze tijd een beslissing nemen met betrekking tot het zoeken van Gods goede wil? Omdat wij volgens de onmiskenbare bewijzen uit Gods Woord de bijbel de tijd in de menselijke geschiedenis hebben bereikt die in de Schrift wordt geïdentificeerd als de „laatste dagen”, de tijd „om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God”. — 2 Tim. 3:1-5; Jes. 61:2.
4. Hoe heeft God getoond het verlangen te hebben de mensheid met goede wil te bejegenen?
4 God heeft zijn goede wil altijd getoond jegens degenen die geloof in hem oefenden en van waardering blijk gaven voor zijn liefderijke goedheid. Hij heeft nooit iemand van de mensheid verworpen die werkelijk zijn gunst trachtte te verkrijgen. In de loop der eeuwen hebben veel mensen met geloof zijn rechtvaardigheid en waarheid gezocht en aldus zijn gunst en zegen verworven. Zij hebben hier nooit spijt van gehad, zoals de spreuk vermeldt: „De zegen van Jehovah — díe maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij” (Spr. 10:22). Jehóvah heeft met betrekking tot het beschikbaar stellen van zijn liefderijke goedheid en goede wil aan degenen van de mensheid die deze graag wilden bezitten altijd het initiatief genomen. Tot op heden is het uitzenden van zijn Zoon Jezus naar de aarde het grootste bewijs van die liefderijke zorg voor de mensenwereld geweest, want hieruit bleek Gods liefderijke verlangen zegeningen en leven te schenken aan degenen van de bewoners der aarde die deze zouden accepteren, zoals Jezus ook zelf tot uitdrukking heeft gebracht: „Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” — Joh. 3:16; 1 Joh. 4:9, 10.
5, 6. (a) Hoe geven de bijbelse profetieën te kennen op welke wijze Gods goede wil jegens de mensheid wordt getoond? (b) Wanneer verscheen de vorstelijke koning als een vervulling van de profetieën?
5 Eeuwen achtereen hadden de geïnspireerde profetieën van de Hebreeuwse Geschriften Gods belangstelling voor de aarde en haar menselijke bewoners voorzegd. De profetieën gaan terug naar de Hof van Eden, onmiddellijk na de ongehoorzaamheid en val van het eerste mensenpaar, Adam en Eva. Die eerste profetie voorzei het „zaad” dat de „slang”, Gods voornaamste vijand Satan, zou haten en uiteindelijk dodelijk in de kop zou „vermorzelen”, waardoor hij de grootste vijand van de mensheid, degene die het mensengeslacht op goddeloze wijze de weg van zonde en dood heeft doen opgaan, zou vernietigen. Latere profetieën spreken over Gods belofte betreffende een koning groter dan David, het zaad van Abraham, die alle natiën de zegeningen van een rechtvaardige regering met recht en vrede zal schenken, een koning die met wijsheid en verstand zal regeren, wiens heerschappij een heerschappij zal zijn tot onbepaalde tijd, tot wie alle volken zich voor gerechtigheid en vrede kunnen wenden, een koninkrijk dat een einde zal maken aan de strijd voerende politieke koninkrijken en regeringen en dat tot onbepaalde tijd in rechtvaardigheid zal blijven bestaan. — Gen. 3:15; 22:17, 18; Jes. 2:2-4; 11:1-5; Dan. 2:44; 7:13, 14.
6 Nu kwam de volgende stap in Gods voornemen om aan degenen van de mensheid die dit verdienden, zegen en goede wil te schenken. Hoe dramatisch werd zijn liefdevolle belangstelling voor de mensheid geïllustreerd door de omstandigheden die verband hielden met de wonderbare gebeurtenissen welke in 2 v.G.T. in de Romeinse provincie Judéa gebeurden. De tijd was aangebroken voor de komst van die beloofde Messías-Koning, de vorstelijke regeerder van vrede en rechtvaardigheid die eeuwen voordien door de profeet Jesaja was voorzegd: „Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; en de vorstelijke heerschappij zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal worden genoemd: Wonderbaar Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het stevig te bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid, van nu aan en tot onbepaalde tijd. Ja, de ijver van Jehovah der legerscharen zal dit doen.” — Jes. 9:6, 7.
7, 8. (a) Onder welke omstandigheden werd de aankondiging door de engelen gedaan, en welke verdere belofte van zegen lag erin opgesloten? (b) Hoe gaven de herders er blijk van belangstelling voor de belofte en waardering voor Gods goede wil te hebben?
7 De geboorte van die eeuwen voordien beloofde Messías-Vorst zou beslist een reden voor vreugdegeroep zijn en zou goed nieuws vormen voor allen die de goede wil van God wensten te bezitten en naar vrede en rechtvaardigheid verlangden. Bij die gelegenheid namen zelfs de engelen van God deel aan de vreugdevolle bekendmaking van die bijzondere geboorte in de stad Bethlehem. De herders die op de Judese heuvelhellingen hun kudden hoedden, waren de bevoorrechte en begunstigde toeschouwers van het vreesinboezemende engelenschouwspel dat volgde. Tot nut van degenen die de goede wil van God zoeken, beschrijft de bijbelschrijver Lukas dit als volgt voor ons: „De engel zei tot hen: ’Vreest niet, want ziet! ik maak u goed nieuws bekend omtrent een grote vreugde, die heel het volk ten deel zal vallen, want heden is u in de stad van David een Redder geboren, die Christus de Heer is. En dit is een teken voor u: gij zult een baby vinden in windsels van doeken gebonden en liggend in een kribbe.’ En plotseling verscheen er bij de engel een menigte der hemelse legerschare, die God loofde en zei: ’Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil.’” — Luk. 2:8-14.
8 Die nederige herders bleken mannen te zijn die belangstelling hadden voor de goede wil van God, want zij gingen onmiddellijk op weg naar Bethlehem om het kind te zien wiens geboorte zelfs de engelen ertoe had gebracht ’glorie aan God in de hemelen’ te brengen en wiens geboorte de belofte inhield van ’vrede op aarde onder mensen van goede wil’. Wat waren zij door God begunstigd de speciale bekendmaking van deze uiterst belangrijke en zeer bijzondere gebeurtenis in de menselijke geschiedenis te ontvangen, niet door middel van de kunstig ontworpen elektronische communicatiekanalen die later door mensen uitgevonden zouden worden, zoals radio of televisie, maar door middel van rechtstreekse communicatie van bovenmenselijke buitenaardse geestenzonen van God. Door zijn goede wil jegens hen had God hen door bemiddeling van zijn engelen ooggetuigen laten zijn van wat hij ten behoeve van de mensheid deed door de beloofde Messías of Christus de Heer te zenden — de koninklijke nakomeling van koning David, aangezien zijn moeder Maria een nakomelinge van David was. Vol waardering voor de goede wil die God hun had getoond „keerden de herders terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd”. — Luk. 2:20.
9. Wat betekent het een van Gods „mensen van goede wil” te worden?
9 Zoals dus door de zeer bijzondere gunst werd getoond die aan die getrouwe Judese herders werd geschonken, zijn „mensen van goede wil”, die zijn vrede ontvangen, degenen aan wie God zijn gunst en welbehagen schenkt. Dit is de gedachte die verscheidene bijbelvertalingen in hun vertolking van de woorden van die hemelse engelenschaar ten tijde van Jezus’ geboorte te kennen hebben gegeven. De Leidsche Vertaling vertolkt Lukas 2:14 als volgt: „Eere zij God in den hooge en vrede op aarde onder de menschen in wie Hij welbehagen heeft!” De Belgische Professorenbijbel luidt: „Eere in de hoogste hemelen aan God, en op aarde vrede aan de menschen van zijne goedwilligheid.” De New English Bible luidt: „Glorie aan God in de hoogste hemel en op aarde zijn vrede voor mensen op wie zijn gunst rust.” Het is dus duidelijk dat de zegen van Gods vrede voor degenen is die zijn goede wil hebben gezocht en zijn welbehagen hebben verworven.
10. (a) Op welke manieren maakte Jezus kenbaar dat Gods goede wil voor velen beschikbaar was? (b) Hoe bleek duidelijk dat niet allen goede wil van Jehovah ontvingen?
10 Jezus Christus vestigde gedurende zijn aardse bediening de aandacht op het feit dat Gods goede wil destijds beschikbaar was voor allen van de joodse natie die deze wensten te bezitten. Zijn aanwezigheid in hun midden betekende dat God op speciale wijze goede wil ten behoeve van hen tot uitdrukking bracht, en wanneer zij zijn goede wil zouden aanvaarden, zou dit hun eeuwig tot nut strekken. Toen Jezus in de synagoge in de stad Nazareth was, waar hij tot zijn dertigste jaar timmerman was geweest, werd hem bij een zekere gelegenheid de boekrol van de profeet Jesaja gegeven. Hij las hieruit het gedeelte dat staat opgetekend in hoofdstuk eenenzestig, de verzen één en twee: „De geest van de Soevereine Heer Jehovah is op mij, omdat Jehovah mij heeft gezalfd om de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen. Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, om vrijheid uit te roepen tot de gevangen genomenen en het wijde openen van de ogen zelfs tot de gevangenen; om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God.” Toen Jezus deze profetie had voorgelezen, wendde hij zich tot zijn publiek en bevestigde: „Heden is deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld” (Luk. 4:17-21). Er staan degenen die het door Jezus aangeboden goede nieuws aanvaarden, dus geweldige zegeningen te wachten. Het is echter niet moeilijk de grote tegenstelling in gedachte op te merken in de verwijzingen naar het „jaar van goede wil” en de „dag der wraak van de zijde van onze God”. Er zijn klaarblijkelijk tegengestelde bestemmingen bij betrokken waardoor te kennen wordt gegeven dat Gods goede wil niet aan alle mensen wordt betoond. Indien dit zo was, zou er geen „dag der wraak” nodig zijn.
EEN VOORBEELD VOOR ONZE TIJD
11. Leg uit waarom de joden uit Jezus’ tijd zich in een „jaar van goede wil” van de zijde van Jehovah verheugden.
11 Destijds in het eerste-eeuwse Jeruzalem had die belofte van een „jaar van goede wil”, gevolgd door de vernietigende „dag der wraak” een typologische vervulling in een reeks van omstandigheden die in deze tijd reden geven tot zorg. De bekendmaking van het „jaar van goede wil”, waarmee Jezus was begonnen, werd later, en wel na Pinksteren, door zijn getrouwe gezalfde volgelingen ter hand genomen. Ze betrof een boodschap van goed nieuws die voornamelijk betrekking had op het beloofde koninkrijk in handen van Gods aangestelde Messías en die door de predikingsactiviteit van degenen die God met zijn heilige geest had gezalfd, werd bekendgemaakt. Alle joden daar in Judéa werden hierdoor in de gelegenheid gesteld de zegen te ontvangen waarop hun voorvaders, degenen die geloof hadden geoefend in de door de profeten opgetekende beloften, eeuwenlang hadden gehoopt. Gods Voornaamste Bewerker van redding en leven bevond zich in hun midden. Dit was werkelijk hun „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah”.
12. Waarom zou hun „jaar van goede wil” niet tot onbepaalde tijd voortduren?
12 Maar zouden zij het aanvaarden? Zou dit „jaar van goede wil”, met zijn vooruitzichten op zegeningen, altijd voor die joodse natie beschikbaar blijven, zodat zij er gebruik van konden maken indien en wanneer zij maar wilden? Neen, de omstandigheden die hierna volgden, geven te kennen dat dit niet het geval was. Evenals een jaar een vastgestelde tijdsperiode is met een begin en een einde, zou hun „jaar van goede wil” niet tot onbepaalde tijd voortduren. Degenen die er werkelijk naar verlangden Gods goede wil te verkrijgen en zich er de voordelen en zegeningen van ten nutte te maken, zouden snel en beslissend moeten handelen voordat deze periode zou eindigen, voordat de „dag der wraak van de zijde van onze God” over hen zou komen.
13. Welk besluit dat aan het „jaar van goede wil” in de eerste eeuw zou komen, werd door Jezus’ profetie voorzegd?
13 Jezus’ profetie betreffende datgene wat degenen zou overkomen die Gods goede wil verwierpen, had een waarschuwing voor een beperkte tijdsperiode ingehouden. Jezus had de ingrijpende gebeurtenissen beschreven die tot de vernietiging van Jeruzalem in 70 G.T. zouden leiden: „Wanneer gij voorts Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabijgekomen is.” Met deze waarschuwing in gedachten zouden de joden in Judéa die het oprechte verlangen koesterden Gods goede wil te verwerven, een intense belangstelling hebben voor de instructies die volgden: „Laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in het midden van Jeruzalem zijn, eruit trekken, en laten zij die zich in de landstreken bevinden, er niet binnengaan; want dit zijn dagen waarin aan de gerechtigheid wordt voldaan, opdat alles wat geschreven staat, wordt vervuld.” Terwijl Jezus vervolgens nauwkeurig te kennen gaf hoe beperkt dat „jaar van goede wil” voor die natie zou blijken te zijn, voegde hij er de onheilspellende waarschuwing aan toe: „Voorwaar, ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan totdat alle dingen geschieden.” — Luk. 21:20-22, 32.
14. (a) Verkoos de joodse natie Gods goede wil te aanvaarden? (b) Wat moesten zij gedwongen erkennen, en hoe?
14 Precies zoals Jezus had voorzegd, liep dat „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” 37 jaar later, binnen dat zelfde geslacht, ten einde, om snel gevolgd te worden door de vernietigende „dag der wraak” die het joodse volk, en vooral Jeruzalem, met geweld trof. In het jaar 66 G.T. kwamen de legers van Rome, precies zoals Jezus had gewaarschuwd, en omringden de stad. Toen de Romeinse legers zich een tijdlang terugtrokken, hadden degenen die Gods goede wil zochten, nog de tijd om acht te slaan op Jezus’ waarschuwing ’naar de bergen te vluchten’. Zij deden dit, en snel. In 70 G.T. kwam echter de Romeinse generaal Titus met zijn legioenen, deze keer om een verschrikkelijke verwoesting over zowel volk als stad te brengen, waarbij 1.100.000 joden werden afgeslacht en nog eens 97.000 van hen als ellendige slaven gevangen werden genomen en in het Romeinse Rijk werden verstrooid. Net als God in 607 v.G.T. de militaire strijdkrachten van de goddeloze heerser Nebukadnezar van Babylon had gebruikt om de natie die hem had verworpen te straffen, hebben in 70 G.T. de militaire legioenen van Rome onder generaal Titus zijn voornemens goed gediend toen zijn vernietigende „dag der wraak” met geweld en pijn de natie trof die had verkozen zijn „jaar van goede wil” te verwerpen. Die rampzalige slachtoffers, die Jezus en velen van zijn getrouwe volgelingen hadden vervolgd en gedood en die hun oor hadden toegesloten voor de door Jezus en zijn gehoorzame discipelen geuite waarschuwing om de naderende ramp te ontvluchten ten einde hun leven in veiligheid te stellen, werden gedwongen de harde gevolgen van Gods „dag der wraak” te voelen, een ervaring waaraan zij niet konden ontkomen.
15. Welk voordeel wierp het aanvaarden van Gods goede wil voor het overblijfsel van gelovigen af?
15 Door middel van de aankondiging van zijn Zoon en diens discipelen had God zijn goede wil voor die gehele natie beschikbaar gesteld, maar slechts weinigen aanvaardden zijn goede wil en gaven er door hun gehoorzaamheid blijk van er geloof in te stellen. Slechts een overblijfsel deed er moeite voor de vrede van Gods mensen van goede wil te verwerven, en dezen werden Jezus’ discipelen, die hun beslissing openlijk te kennen gaven door zich als volgelingen van Jezus te laten dopen. Deze „mensen van goede wil” ontvluchtten dus de vernietiging van Jeruzalem en de slavernij van de rampzalige overlevenden doordat zij acht sloegen op de waarschuwing en overeenkomstig de door Jezus gegeven instructies handelden.
EEN LES VOOR ONS IN DEZE TIJD
16, 17. (a) Voor wie vormen de omstandigheden van die joodse natie een les? (b) Wat zijn enkele heilzame kenmerken van het „jaar van goede wil”? (c) Waarom is het nog steeds mogelijk Gods goede wil te zoeken?
16 Dit alles vormt een krachtige les voor iedereen die thans op aarde leeft. De buitengewoon „kritieke tijden” die thans alle natiën en geslachten der aarde overspoelen, plaatsen ons onmiskenbaar in de tijdsperiode die bekendstaat als de „laatste dagen”, de tijd van het „besluit van het samenstel van dingen” (2 Tim. 3:1-5; Matth. 24:3). Hoewel deze beperkte in de Schrift genoemde tijdsperiode vervuld is met toenemende wereldrampen en problemen voor de mensenwereld, is ze tegelijk ook een bijzonder gelukkige tijd voor degenen die God liefhebben. Want in de profetie van Jesaja die op die sabbatdag daar in Nazareth door Jezus werd voorgelezen, werden ook de geestelijke zegeningen beschreven die velen vóór de „dag der wraak van de zijde van onze God” zouden ontvangen. Hiertoe behoren ’goed nieuws vertellen aan de zachtmoedigen, de gebrokenen van hart verbinden, vrijheid uitroepen tot de gevangen genomenen en wijd openen van de ogen zelfs tot de gevangenen’, hetgeen allemaal tegelijk met het bekendmaken van het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah gedaan zou worden.
17 Dit betekent dat wij in de tijd leven waarin Gods goede wil nog genoten kan worden, waarin het nog niet te laat is voordat de „dag der wraak van de zijde van onze God” degenen overvalt die zijn goede wil niet hebben gezocht. Die „dag der wraak” zal verwezenlijkt worden in de komende grote verdrukking die haar hoogtepunt vindt in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, de strijd van „Armageddon”, waarin God zijn wraak tot uitdrukking brengt over allen die zijn goede wil hebben verworpen en zich tegen hem, zijn koninkrijk en zijn rechtvaardigheid hebben opgesteld. — Jes. 61:1, 2; Openb. 16:14, 16.
18. Voor welke keus staan mensen in deze tijd?
18 De vraag waarvoor wij ons gesteld zien, is derhalve: Zullen wij verstandig zijn en de gelegenheid aanvaarden die nu voor ons openstaat om de goede wil van God te zoeken en hem toe te staan ons met leven te begunstigen? Of zullen wij zo dwaas zijn om net als de inwoners van Jeruzalem die in de eerste eeuw geen geloof bezaten, de waarschuwing in de wind te slaan en het onderricht af te wijzen, waardoor wij onze bestemming, als de slachtoffers van Gods uiteindelijke „dag der wraak”, voorgoed in de dood verzegelen?
19. Noem enkele van de bewijzen waardoor wordt aangetoond dat Jezus’ profetie opnieuw in vervulling gaat.
19 Volgens Gods tijdrekening, zoals deze uit de bijbelse profetieën en de gebeurtenissen van deze twintigste eeuw blijkt, kenmerkte het jaar 1914 G.T. het begin van de „tijd van het einde” van dit goddeloze samenstel van dingen. Sinds die tijd is men onmiskenbaar getuige geweest van een gestadige verslechtering in de menselijke aangelegenheden, onderbroken door twee grote wereldoorlogen alsook tientallen kleinere oorlogen, waarvan sommige nog steeds voortduren terwijl andere elk moment kunnen uitbreken. De toegenomen zelfzucht, haat, misdaad, immoraliteit en goddeloosheid op allerlei gebied wijzen alle op het feit dat de meerderheid der mensheid niet de goede wil van God heeft gezocht en hem ook geen reden heeft gegeven zijn goede wil ten behoeve van hen uit te strekken. Nogmaals gaat de profetie van Jezus in Matthéüs 24, waarin hij een gedetailleerde beschrijving gaf van de ontaarding in de menselijke betrekkingen in deze tijd, in vervulling, deze keer niet slechts in het land Judéa, maar in de gebeurtenissen die van invloed zijn op de bewoners van alle natiën der aarde. Hij voorzei dat „natie . . . tegen natie [zou] opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk”; ook zouden er „voedseltekorten en aardbevingen” zijn in de ene plaats na de andere, benauwdheid en vervolging van Gods getrouwe dienstknechten. „Velen [zullen] tot struikelen worden gebracht en elkaar verraden en elkaar haten. En vele valse profeten zullen opstaan en velen misleiden; en wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen” (Matth. 24:7-13). Geen enkel redelijk denkend mens kan ontkennen dat deze woorden in dit geslacht meer waar zijn dan in welke andere tijd maar ook.
20. (a) Voor wie wordt Gods „jaar van goede wil” thans beschikbaar gesteld? (b) Welke bekendmaking neemt in deze periode een belangrijke plaats in? (c) Voor wie in het bijzonder is de bekendmaking van het Koninkrijk „goed nieuws”?
20 In deze tijd is de goede wil van God stellig meer nodig dan ooit tevoren. Gelukkig is het „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” niet slechts beschikbaar geworden voor een beperkte gemeenschap van vleselijke Israëlieten, maar voor alle geslachten van de bewoonde aarde. Hoe dat zo? Jezus legt in het volgende vers in zijn profetie voor onze tijd uit: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën; en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Jezus is niet hier bij ons om dat goede nieuws op aarde te prediken. In gehoorzaamheid aan dat gebod heeft het wereldomvattende lichaam van Jehovah’s christelijke getuigen echter „dit goede nieuws van het koninkrijk” sinds de geboorte van dat Koninkrijk in het jaar 1914 met toenemende doeltreffendheid over de gehele aarde gepredikt. Zij hebben aan allen die rechtvaardigheid liefhebben en die een volmaakte en vredige regering op aarde wensen, bekendgemaakt dat Gods langverwachte koninkrijk, waar mensen eeuwenlang om hebben gebeden, met Gods verhoogde Zoon, Christus Jezus, op de hemelse troon ervan, in 1914 aan de macht kwam. Dit is van Godswege geschied. Deze bekendmaking is „goed nieuws” voor degenen die Gods goede wil zoeken, want ze houdt het vooruitzicht in Gods gunst en goede wil te verwerven, tot hun eeuwige zegen en voordeel onder die volmaakte regering. Het is „goed nieuws” voor Gods „mensen van goede wil”, aangezien het betekent dat Gods op de troon geplaatste koning binnenkort zijn aandacht op beslissende wijze naar de aarde zal richten om de wereldschokkende veranderingen tot stand te brengen die noodzakelijk zijn om op aarde de verrukkelijke en vredige toestanden te herstellen die God zich oorspronkelijk had voorgenomen. — Dan. 2:44; Zef. 3:8; Ps. 37:10, 11.
21. Welke handelwijze schrijft wijsheid ons voor te volgen? Waarom?
21 Wat een grootse gelegenheid staat nu open voor degenen die acht slaan op de waarschuwing en het verkiezen in de overgebleven tijd van het „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah” Gods goede wil te zoeken. Is het niet verstandig datgene te kiezen wat de meeste voordelen zal afwerpen? Is het niet de handelwijze van wijsheid om te trachten uit een betrouwbare en zekere bron toekomstige voordelen te verkrijgen? Luister naar datgene wat Wijsheid uit de Spreuken van de bijbel ons heeft te zeggen: „Want wie mij vindt, zal stellig het leven vinden en verkrijgt goede wil van Jehovah. Maar wie mij mist, doet zijn ziel geweld aan; al degenen die mij intens haten, zij zijn het die werkelijk de dood liefhebben” (Spr. 8:35, 36). Getuigt het dan niet van praktische wijsheid wanneer men zijn leven beschermt? Getuigt het niet van wijsheid wanneer men zich op zijn toekomst voorbereidt en er regelingen voor treft? Degenen die goddelijke wijsheid verwerpen en de handelwijze van wetteloosheid verkiezen, haten wijsheid en zijn degenen die „werkelijk de dood liefhebben”.
22, 23. (a) Welk voorbeeld uit de oudheid illustreert de keuze waarvoor degenen zich gesteld zien die gunst bij God wensen te genieten? (b) Waarom is het belangrijk het niet uit te stellen de goede wil van God te zoeken?
22 De keuze waarvoor wij ons thans gesteld zien, doet ons denken aan een keuze waarvoor de rondzwervende Israëlieten in de woestijnachtige vlakte van Moab zich geplaatst zagen vlak voordat zij de rivier de Jordaan zouden oversteken om het aan hun voorvader Abraham beloofde land binnen te trekken. Bij die gelegenheid sprak Mozes de bijeengekomen menigten toe en uitte hij de volgende waarschuwing: „Waarlijk, ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat ik u het leven en de dood heb voorgelegd, de zegen en de vervloeking; en gij moet het leven kiezen, opdat gij moogt blijven leven, gij en uw nageslacht, door Jehovah, uw God, lief te hebben, door naar zijn stem te luisteren en door hem aan te hangen.” — Deut. 30:19, 20.
23 Zo staan ook wij thans voor een keuze. Indien wij het leven wensen, zullen wij naar Jehovah’s stem moeten luisteren en de stappen moeten doen die ons zijn gunst zullen waarborgen. Indien wij het goede wensen, zullen wij iets doen waardoor wij Gods goede wil verwerven, zoals Spreuken 11:27 aanraadt: „Hij die het goede zoekt, zal goede wil blijven zoeken; maar wat degene betreft die op het kwade uit is, over hem zal het komen.” Gelukkig bevinden wij ons nog steeds in het „jaar van goede wil van de zijde van Jehovah”. De gelegenheid staat nog altijd voor ons open zijn eeuwige gunst en goede wil te zoeken en te verwerven. Wijsheid schrijft voor dat wij niet moeten wachten of talmen. Nu is het de tijd om onze beslissing te nemen, want de gelegenheid om de goede wil van God te zoeken, zal niet altijd voor ons openstaan. Treed dus handelend op en kies het leven. Zoek de goede wil van God en verheug u op aarde eeuwig in Gods „vrede onder mensen van goede wil”.
[Illustratie op blz. 554]
Bij Jezus’ geboorte verkondigden de engelen aan nederige herders: ’Vrede op aarde onder mensen van goede wil.’ Zoekt u in deze „laatste dagen” de goede wil van God?