Liefde geeft geen aanleiding tot struikelen
„In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden, maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan.” — 2 Kor. 6:3, 4, NW.
1. (a) Hoe wordt liefde wel gedefinieerd? (b) Waarom is liefde de moeite van het aankweken waard?
LIEFDE wordt wel gedefinieerd als een onzelfzuchtige, op beginselen gebaseerde belangstelling voor anderen. In onze voorgaande bespreking hebben wij vastgesteld hoe het oefenen van christelijke liefde ons zal helpen de persoonlijke problemen die zich kunnen voordoen, op te lossen; de liefde kan echter nog veel meer doen. Door deze onzelfzuchtige belangstelling voor het geestelijke welzijn van anderen kan in vele gevallen zelfs voorkomen worden dat dergelijke problemen rijzen. Wordt deze hoedanigheid terdege betracht, dan zullen eveneens de eventuele struikelblokken van het pad van anderen worden verwijderd voordat ze een aanleiding tot struikelen voor hen worden. Terzelfder tijd zal liefde voor God en voor onze naaste ons in staat stellen ons zelf en anderen juist te bezien, zodat wij erkennen dat wij allen onvolmaakt geboren zijn, onderhevig aan zwakheden, tekortkomingen en beperkingen, en dit zal ons helpen te voorkomen, dat wij struikelen over wat anderen wellicht zeggen of doen. De liefde is als een vrucht van Gods geest dan ook stellig een hoedanigheid die de moeite van het aankweken alleszins waard is niet waar?
2. (a) Waarom kunnen wij zeggen dat het gedrag van een christen wel op anderen van invloed moét zijn? (b) Waarom is het zo ernstig anderen tot struikelen te brengen?
2 Opgedragen christenen zullen nog meer dan alle anderen er de noodzaak van inzien deze vrucht van de geest in hun dagelijks leven voort te brengen. Zij zijn bezig met een wereldomvattend predikingswerk, dat van invloed kan zijn op het leven van vele mensen, en zij koesteren het verlangen dat het een invloed ten goede is en dat het voor hen met wie zij in contact komen, leven-gevende voordelen zal afwerpen. Zij willen dat hun gedrag een goede uitwerking op anderen heeft en hen niet tot struikelen brengt. Ook de apostel Paulus besefte hoe belangrijk dit is en hij schreef: „In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden, maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan” (2 Kor. 6:3, 4, NW). Dat het doen struikelen van anderen niet iets is wat licht opgevat mag worden, blijkt duidelijk uit de woorden van Jezus in Matthéüs 18, een hoofdstuk waarin uitvoerig wordt gesproken over de verhouding tussen christelijke broeders. Jezus zei: „Al wie een van deze kleinen die geloof in mij stellen, tot struikelen brengt, het is hem nuttiger dat men hem een molensteen zoals door een ezel wordt rondgedraaid, om de hals hangt en hem in de wijde, open zee doet zinken. Wee de wereld vanwege de struikelblokken! Nu is het wel zo dat er noodzakelijkerwijs struikelblokken moeten komen, maar wee de mens door bemiddeling van wie het struikelblok komt!” — Matth. 18:6, 7, NW.
WORD NIET AAN HET STRUIKELEN GEBRACHT
3. (a) Welke twee kanten van het struikelen zullen beschouwd worden? (b) Door het oefenen van welke hoedanigheid zullen wij geholpen worden te vermijden dat wij door anderen tot struikelen worden gebracht?
3 Natuurlijk zijn er aan dit struikelen twee kanten: enerzijds kan een christen door anderen tot struikelen worden gebracht, maar anderzijds kan hij voor anderen een aanleiding tot struikelen zijn. Laten wij daarom eerst eens zien hoe iemand kan vermijden dat hij door dat wat anderen soms zeggen of doen tot struikelen wordt gebracht. Wij hebben in het begin reeds gezegd dat de hoedanigheid der christelijke liefde iemand in dit opzicht zal helpen, omdat hij daardoor in staat is een juiste kijk te krijgen op de menselijke beperkingen van anderen en op de noodzaak hun elke minder belangrijke overtreding die zij jegens hem begaan, te vergeven. Bidden wij niet in het Onze Vader: „Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven”? En nadat Jezus zijn discipelen dit modelgebed had gegeven, vervolgde hij met de woorden: „Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven” (Matth. 6:12, 14, NW). Onze reputatie bij Jehovah God is dus afhankelijk van ons vermogen anderen alle kleine overtredingen te vergeven die zij wellicht jegens ons begaan. Om dit nog dieper in onze geest te prenten, gaf Jezus bij een andere gelegenheid een levendige gelijkenis, die in Matthéüs 18:23-35 (NW) staat opgetekend.
4, 5. (a) Leg in het kort de gelijkenis uit waarin Jezus duidelijk maakte hoe noodzakelijk het is anderen te vergeven. (b) Waarvan trachtte hij zijn toehoorders te doordringen?
4 Deze gelijkenis werd voorafgegaan door een vraag van de apostel Petrus, een vraag die velen van onze lezers in hun leven wel eens gesteld zullen hebben. Hij vroeg: „Heer, hoeveel keer kan mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?” Zei Jezus dat wij bereid dienen te zijn onze broeder die een overtreding jegens ons begaat tot zevenmaal toe te vergeven? Luister eens naar zijn antwoord: „Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zevenenzeventig maal toe.” Vervolgens zette hij zijn woorden kracht bij door de illustratie te geven van een koning die afrekening wilde houden met zijn slaven. Een van de slaven die voor de koning werd gebracht, was hem tienduizend talenten (ongeveer ƒ 36.000.000) schuldig, maar toen de slaaf om geduld en barmhartigheid smeekte, liet de koning zich niet alleen vermurwen maar schold hij hem zelfs de hele schuld kwijt! Stelt u zich de vreugde van de slaaf eens voor toen hem die enorme schuld werd vergeven. Wat deed hij echter? In plaats dat hij toonde net zo vergevensgezind te zijn als zijn meester zich tegenover hem betoond had, greep hij, toen hij een van zijn schuldenaars trof, die hem 100 denarii (ongeveer ƒ 61,–) schuldig was, deze „bij de keel en zei: ’Betaal terug wat gij schuldig zijt’”. Toen de koning dit hoorde, werd hij kwaad en leverde hij de niet-vergevensgezinde slaaf aan het gerecht over totdat hij alles terugbetaald zou hebben wat hij schuldig was. Jezus besloot met de woorden: „Zo zal ook mijn hemelse Vader met u handelen indien niet een ieder van u zijn broeder van harte vergeeft.”
5 Denkt u nu: „Hoe kan iemand zo hardvochtig zijn om erop te staan dat iemand een schuld van ƒ 61,– aflost als hem zelf net een schuld van ƒ 36.000.000 is kwijtgescholden”? Vergewis u er dan van dat u de strekking van Jezus’ slotwoorden begrijpt. Want ongeacht welke overtreding onze broeders jegens ons mogen begaan, ze is als de ƒ 61,– vergeleken bij de schuld die God ons op basis van het losprijsoffer van zijn Zoon heeft vergeven. Dienen wij, met het oog op deze enorme schuld aan zonde die Hij ons heeft vergeven, niet bereid te zijn onze broeder elke kleine overtreding die hij jegens ons begaat te vergeven, ja, wel zevenenzeventig maal, in plaats dat wij erover struikelen? „Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond.” — Matth. 5:7, NW.
DOOR GEBRUIKEN, GEWOONTEN OF WOORDEN
6. Mogen de gewoonten en gebruiken van anderen voor een christen een aanleiding tot struikelen zijn?
6 Neemt u wel eens aanstoot aan de een of andere bijzondere gewoonte, een gebruik of een eigenaardige neiging van iemand van een ander ras of een andere nationaliteit? In sommige delen van de wereld kan het algemeen gebruikelijk zijn wijn bij het eten te drinken, en een vreemdeling zou aanstoot kunnen nemen aan dit gebruik. De situatie zou ook omgekeerd kunnen zijn, en degene die wijn bij zijn maaltijden gewend is, zou wellicht een gezin waar wijn bij het eten niet geoorloofd is, fanatiek vinden. Wat dient men in zo’n geval te doen? Zo lang het niet om een onschriftuurlijk gebruik of een onbijbelse gewoonte gaat, is het niet iets waarover u zich al te zeer dient op te winden. In geen van beide gevallen dient men het zich te veroorloven aanstoot te nemen en erover te struikelen. Blijkbaar zijn er in de eerste eeuw soortgelijke situaties gerezen. Paulus maakt er melding van dat sommigen alles aten en anderen slechts groenten gebruikten, dat sommigen de ene dag boven de andere stelden en voor anderen alle dagen gelijk waren. Daarom gaf hij hun de raad: „Een ieder zij volledig overtuigd in zijn eigen geest. Wie de dag onderhoudt, onderhoudt die voor Jehovah. . . . en wie niet eet, eet niet voor Jehovah . . . Want het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar het betekent rechtvaardigheid en vrede en vreugde” (Rom. 14:5, 6, 17, NW). Deze eetgewoonten en dergelijke zijn dus niet de dingen waarom het gaat; het zijn slechts bijzaken. Laat u niet door dergelijke aangelegenheden tot struikelen brengen en laten ze geen belemmering vormen voor uw prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk.
7. (a) Welke onjuiste gedachtengang heeft enkelen tot struikelen gebracht? (b) In welk opzicht is deze onjuist?
7 Wellicht bent u van mening dat iemand een onjuiste gedragslijn volgt, bijvoorbeeld wat zijn ontspanning, zijn werkkring of de manier waarop hij zich kleedt betreft, maar ook in dit geval is er geen enkele reden om u zo van streek te laten brengen dat u erdoor tot struikelen gebracht zou worden. Gebeurt er werkelijk iets verkeerds, dan zal Jehovah dit door middel van zijn organisatie corrigeren; loop dus niet op de dingen vooruit en neem de zaken niet in eigen hand, maar wacht liever op Hem. In een dergelijke situatie zou iemand die onrijp is, het standpunt kunnen innemen: „Zo lang die persoon in de gemeente komt, zal ik geen vergadering meer bijwonen of een aandeel hebben aan de bediening.” Een dergelijke houding zou beslist onjuist zijn en gelijkstaan met struikelen. Noch zou het de oplossing van het probleem zijn. Dat iemand anders een onjuiste gedragslijn volgt, is nog geen reden om niet langer Gods Woord te bestuderen en Gods organisatie te verlaten. In feite doet men dan precies wat in Satans bedoeling ligt, namelijk ons te doen verslappen of struikelen en ons uiteindelijk zo ver te brengen dat wij ons van Gods volk afscheiden.
8. Hoe gaf Petrus van de juiste geestesgesteldheid blijk om te voorkomen dat hij door wat hij hoorde tot struikelen werd gebracht?
8 Hoeveel beter zou het niet zijn het voorbeeld van de apostel Petrus te volgen! Bij een bepaalde gelegenheid in Kapérnaüm had Jezus tot een grote menigte gepredikt en in zijn toespraak zijn vleselijke lichaam met levengevend brood vergeleken en gezegd: „Wie zich met dit brood voedt, zal in eeuwigheid leven.” Velen die dit hoorden, zeiden: „Deze rede is ergerlijk; wie kan ernaar luisteren?” en ten gevolge hiervan verlieten velen hem en „wandelden [zij] voortaan niet meer met hem”. Hoe dwaas zich tot struikelen te laten brengen alleen omdat zij de betekenis van dat wat werd gezegd niet begrepen! Jezus vroeg zijn apostelen dan ook: „Wilt ook gij niet heengaan?” waarop Petrus antwoordde: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven” (Joh. 6:53-69, NW). Ook al begreep Petrus evenmin Jezus’ woorden volkomen, toch zag hij in hem een bron van wijsheid en leven. Mocht u in een soortgelijke situatie komen te verkeren, denk dan aan de raad: „Betoon u niet verhit over boosdoeners” (Spr. 24:19, NW), en laat u niet tot struikelen brengen.
9. Welke schriftplaatsen zullen een christen helpen vermijden dat hij snel aanstoot neemt?
9 Het is waar dat sommige mensen heel gevoelig van aard zijn en heel snel aanstoot nemen. Zij voelen zich, als het ware, altijd wel door iemand ’op hun teentjes getrapt’. Dergelijke personen dienen hun uiterste best te doen om de nieuwe persoonlijkheid aan te doen, die overeenkomt met het door hun Meester gestelde voorbeeld, en de vruchten van de geest zoals zachtaardigheid en zelfbeheersing voort te brengen. De nieuwe persoonlijkheid laat geen ruimte voor een al te grote gevoeligheid, voor ergernissen om kleinigheden of voor driftbuien of woede om werkelijke of ingebeelde beledigingen. „Slaakt geen zuchten tegen elkaar, broeders, . . . neemt tot een model van het lijden van kwaad en het oefenen van geduld de profeten” (Jak. 5:9, 10, NW). Is het, tenzij het om een ernstige soort van overtreding gaat die van uw zijde een optreden rechtvaardigt als in het voorgaande artikel is besproken, niet veel beter dat uw liefde voor uw broeder zijn overtreding, of deze nu werkelijk of ingebeeld is, bedekt? Houd in gedachten hoeveel Gods liefde jegens u, zoals die door het losprijsoffer van zijn Zoon tot uiting is gebracht, voor u heeft gedaan. „Wie een overtreding bedekt, zoekt liefde, en hij die over een zaak blijft spreken, scheidt hen die met elkaar bevriend zijn.” — Spr. 17:9, NW; 19:11; Pred. 7:9.
GEEN ENKELE AANLEIDING TOT STRUIKELEN GEVEN
10, 11. (a) Door welk zelfonderzoek zal iemand het kunnen vermijden anderen tot struikelen te brengen? (b) Illustreer hoe iemand een aanleiding tot struikelen zou kunnen zijn.
10 Laten wij nu eens een andere kant van dit struikelen beschouwen, namelijk hoe wij het kunnen vermijden er de oorzaak van te zijn dat een ander struikelt. Paulus schreef: „Een ieder blijve niet zijn eigen voordeel zoeken, maar dat van de ander” (1 Kor. 10:24, NW). Het is begrijpelijk dat juist de hierboven besproken aangelegenheden, die de christen moet trachten in anderen door de vingers te zien of te vergeven, er ook de oorzaak van kunnen zijn dat anderen tot struikelen worden gebracht als hij zich er zelf schuldig aan maakt. Hoe kunnen deze dingen dan vermeden worden, zodat men „zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen” geeft? — 1 Kor. 10:32, NW.
11 Op dit punt is het goed zich zelf eens aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. U zou u zelf een aantal vragen kunnen stellen, zoals: Heb ik eventueel ongebruikelijke gewoonten of aanwensels die voor mijn christelijke broeders, en vooral voor de nieuwelingen en onrijpen, een aanleiding tot struikelen zouden kunnen vormen? Beweer ik nadrukkelijk dat ik het christelijke recht heb mij bezig te houden met bepaalde categorieën van werelds werk, ontspanning, hobby’s of andere vormen van gezellig tijdverdrijf, zo lang ik in verband daarmee niet met christelijke beginselen behoef te schipperen? Zouden mijn gedrag, woorden of daden door een onrijp persoon zodanig verkeerd opgevat kunnen zijn dat ze een struikelblok voor hem vormen? Indien het antwoord op een van deze vragen bevestigend luidt, kunnen wij er zeker van zijn dat wij niet ’het voordeel van de ander zoeken’ maar veeleer ons eigen voordeel, en dat wij wellicht voor iemand een aanleiding tot struikelen zullen worden. U bent misschien van mening dat u volkomen gerechtigd bent bepaalde televisieprogramma’s of bepaalde films te zien waarvan algemeen bekend is dat ze enigszins gewaagd zijn, en dat niemand het recht heeft daar iets van te zeggen. De rijpe christen zal zich echter niet laten leiden door de overweging of hij hiertoe al dan niet het recht heeft, maar zich veeleer afvragen of het opbouwend is. Zou het geweten van een geestelijk zwakke persoon gekwetst worden als hij mij de bioscoop zag binnenlopen om een dergelijke film te gaan zien? Paulus zei: „Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen zijn heilzaam. Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. Hetzij gij daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. . . . zoals ook ik alle mensen in alle dingen behaag en niet mijn eigen voordeel zoek, maar dat van de velen, opdat zij gered mogen worden.” — 1 Kor. 10:23, 31-33; Rom. 14:21; 15:1, 2, NW.
12. Welke houding dient de rijpe christen aan de dag te leggen tegenover nieuwere en minder rijpe leden van de gemeente?
12 Men zou geneigd kunnen zijn te redeneren dat ’alleen iemand die onrijp is in de kennis van Gods Woord zou struikelen door wat ik heb gedaan’ en dat is heel goed mogelijk. Juist in die onrijpe persoon stellen wij echter vooral belang. Juist voor de onrijpen is de christen verantwoordelijk. Hij wil niet dat zij struikelen, maar hij stelt belang in hun eeuwige redding, en daarom zal hij vriendelijk en liefdevol rekening met hen houden. Doelde Paulus niet juist daarop toen hij in zijn brief aan de Korinthiërs schreef: „Al heb ik de gave van profeteren en ben bekend met alle heilige geheimen en alle kennis, en al bezit ik al het geloof zodat ik bergen kan verzetten, maar heb geen liefde, dan ben ik niets”? Ja, zo iemand zou als een „klinkend stuk koper of een rinkelende cimbaal” zijn indien hij niet die onzelfzuchtige belangstelling voor anderen, liefde dus, ten toon spreidde (1 Kor. 13:1, 2, NW). In dezelfde brief vergeleek de apostel de christelijke gemeente met het menselijk lichaam en toonde hij aan hoe enkele lichaamsdelen, de ogen bijvoorbeeld, belangrijker schijnen te zijn dan andere, maar dat dit niet wil zeggen dat het oog tot een ander deel, de kleine teen bijvoorbeeld, kan zeggen dat deze niet nodig is. Neen, want zelfs de kleine tenen aan onze voeten hebben hun functie en dragen bij tot de soepele beweging en coördinatie van het gehele lichaam. Beschouw het nieuwe, zwakke of onrijpe lid van de gemeente dus niet als iemand die de aandacht en eer welke anderen wordt betoond niet nodig heeft of verdient. Paulus betoogde daarentegen: „Het is echter veeleer zo dat de leden van het lichaam die zwakker schijnen te zijn, noodzakelijk zijn, en de delen van het lichaam waarvan wij denken dat ze minder eervol zijn, omgeven wij met overvloediger eer” (1 Kor. 12:19-25, NW). De zwakkere leden van de gemeente hebben dus meer aandacht en consideratie nodig dan de rijperen.
13. (a) Waarom is het zo noodzakelijk de tong te bewaken wanneer men geen aanleiding tot struikelen wil zijn? (b) Wat wordt bedoeld met de uitdrukking, „Uw spreken zij . . . gekruid met zout”?
13 Hoe noodzakelijk is het in dit verband ook, het gebruik van de tong te beheersen! De tong kan immers gemakkelijk aanleiding tot struikelen geven. Stellig dient de tong gebruikt te worden om anderen op te bouwen door hun een nauwkeurige kennis van Gods opgetekende voornemens te schenken. De bijbelschrijver Jakobus vergeleek de tong met een toom in de bek van een paard, met het kleine roer van een groot schip en met het kleine vonkje dat een reusachtige bosbrand kan doen ontstaan — een klein lid dat echter veel tot stand kan brengen, hetzij ten goede hetzij ten kwade. Liefde voor uw broeders en naasten zal u helpen te waken voor een onjuist gebruik van dit bijzonder kleine lid. Elke neiging tot roddelen, waardoor de goede reputatie van een ander gemakkelijk aangetast zou kunnen worden, dient vermeden te worden. Terzelfder tijd wordt ons de raad gegeven dat ’een schandelijk gedrag, dwaas gepraat en ontuchtig gescherts, welke dingen niet welvoeglijk zijn, onder ons zelfs niet ter sprake dienen te komen, doch veeleer dankzegging’ (Ef. 5:3, 4, NW). Maak geen opmerkingen die kwetsend kunnen zijn, maar laat uw spraak opbouwend zijn en anderen aansporen tot liefde en goede werken (Hebr. 10:24, NW). „Uw spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat gij weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven” (Kol. 4:6, NW). Gekruid met zout wil niet zeggen pikant, gewaagd of op het kantje af onzedelijk, maar veeleer smakelijk en appetijtelijk. Zout is een conserveringsmiddel; laten zo ook uw woorden, doordat ze voortspruiten uit en worden ingegeven door een liefdevolle en onzelfzuchtige belangstelling voor anderen, het middel zijn om hen die naar u luisteren in leven te houden en hen zelfs Gods nieuwe ordening te doen beërven.
14. Welke gewoonten zouden anderen tot struikelen kunnen brengen?
14 De christen zal ook zijn uiterste best doen om ervoor te zorgen dat zijn gedrag in overeenstemming is met zijn heilzame, opbouwende taal. Hij zal er vooral op toezien dat men niet aan hem gaat twijfelen en hem gaat vergelijken met de joodse Farizeeën uit Jezus’ tijd, over wie werd gezegd: „Doet en onderhoudt . . . alles wat zij u zeggen, maar doet niet naar hun daden, want zij zeggen het wel, maar volbrengen het niet” (Matth. 23:3, NW). Drank-excessen, onjuiste omgang en ontspanning in gelegenheden van twijfelachtig gehalte kunnen anderen gemakkelijk tot struikelen brengen. Dansen op zich zelf wordt in de bijbel niet veroordeeld. Niettemin gaat ongepast, sensueel dansen buiten de ontspanningssfeer, en een christen die liefdevol wil vermijden voor anderen een aanleiding tot struikelen te zijn, zal zich daarmee niet ophouden. Wanneer hij zijn omgang beperkt tot de leden van Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij en vermaak zoekt dat zowel ontspannend als opbouwend is, kan hij er zeker van zijn dat hij de handelwijze volgt die in Romeinen 14:19 (NW) door de apostel Paulus wordt aanbevolen: „Laten wij . . . de dingen nastreven die de vrede bevorderen en de dingen die tot opbouw van elkaar dienen.”
15. Hoe kunnen ook opzieners het vermijden anderen in de gemeente tot struikelen te brengen?
15 Ware christenen hebben het thans het drukst van allemaal op aarde; denkt u maar aan hun gemeentevergaderingen, hun bediening, hun persoonlijke studie van de bijbel en het bijbellezen, allemaal dingen die nog bij de vele bezigheden komen waarvan men zich in het dagelijks leven nu eenmaal moet kwijten. Zij mogen het echter nooit zo druk hebben dat het hun aan tijd ontbreekt om liefdevolle hulp te verlenen aan iemand die deze nodig heeft. Dit geldt vooral voor mensen die in de gemeente-regeling een grotere verantwoordelijkheid dragen, voor de opziener bijvoorbeeld. Zou hij niet ingaan op het verzoek om hulp van de zijde van een lid van de gemeente of zijn probleem als onbetekenend en onbelangrijk negeren, dan zou dit voor een zwakkere een aanleiding tot struikelen kunnen zijn. De opziener staat daarom altijd klaar en is altijd bereid om hun die hem met een persoonlijk probleem benaderen, een horend oor en een helpende hand te bieden. Zijn toewijzing is: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig” (1 Petr. 5:2, NW). Zijn liefde voor de met schapen te vergelijken personen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd, zal hem de kracht geven om ’de zwakheden te dragen van hen die niet sterk zijn en niet zich zelf te behagen’. — Rom. 15:1, 2, NW.
16. Wat dient iedere rijpe christen zich thans voor te nemen, en welke voordelen zal dit met betrekking tot zijn verhouding tot God en mensen afwerpen?
16 Evenals de apostelen van Jezus Christus zijn ware christenen thans „tentoongesteld” en zijn zij „een theatraal schouwspel geworden voor de wereld, zowel voor engelen als voor mensen” (1 Kor. 4:9, NW). Het is dus uiterst noodzakelijk dat allen behoedzaam wandelen en op hun gedrag, hun spraak en hun dagelijks leven letten om geen struikelblok op het pad van anderen te leggen. Oprechte liefde voor Jehovah God en voor iemands christelijke naaste zal hem daartoe in staat stellen. Terzelfder tijd zal een dergelijke liefde iemand ervan weerhouden te struikelen over wat anderen zeggen of doen. Voortdurend, ja, dagelijks, wordt er van christenen verlangd dat zij deze koninklijke wet van de liefde in hun bediening in praktijk brengen. Zij willen net als de apostel kunnen zeggen: „In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden, maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan: door veel te verduren” (2 Kor. 6:3, 4, NW). Door ijverige krachtsinspanningen in het werk te stellen, door Gods Woord geregeld te bestuderen en de bijbelse beginselen in hun leven toe te passen, door voortdurend met Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij van getuigen om te gaan en door steeds te bidden, onderzoeken zij zich in het licht van de schriftuurlijke vereisten om zich zelf meer in overeenstemming te brengen met het volmaakte voorbeeld van hun Meester en Model, Jezus Christus. Terzelfder tijd zullen zij elkaar blijven helpen en aanmoedigen, zeggende: „Neemt . . . deze beslissing, een broeder geen struikelblok in de weg te leggen noch iets waarover hij kan vallen. Want het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar het betekent rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest. Want hij die in dit opzicht Christus als slaaf dient, is God welgevallig en draagt de goedkeuring der mensen weg.” — Rom. 14:13, 17, 18, NW.