Wat bedoelde de wijze man?
God geeft aan de rechtvaardige en de goddeloze
Over datgene wat God aan de rechtvaardige en de goddeloze geeft, zegt Prediker 2:26: „Aan de mens die goed is voor zijn aangezicht heeft hij wijsheid en kennis en verheuging gegeven, maar aan de zondaar heeft hij de bezigheid gegeven om slechts te vergaren en bijeen te brengen ten einde het aan degene te geven die goed is voor het aangezicht van de ware God.”
Doordat de goede mens de door de Schepper verschafte richtlijnen toepast, wordt hij wijs en verstandig. Hij wordt in staat gesteld zijn mogelijkheden en bekwaamheden in harmonie met wijsheid en kennis te gebruiken, hetgeen tot zijn geluk bijdraagt. Zou hij niet in een goede verhouding tot God staan, dan zou hij deze werkelijke wijsheid, kennis en vreugde niet bezitten. Er kan dus naar waarheid worden gezegd dat Jehovah God hem „wijsheid en kennis en verheuging” heeft gegeven.
De goddeloze man of zondaar negeert daarentegen de raad van God. Daarom laat de Allerhoogste God hem met zijn plannen voortgaan en er de gevolgen van ondervinden. De zondaar zwoegt en tobt zich af in een poging bezittingen bijeen te brengen. Hij verwerft echter nooit tevredenheid of voldoening, aangezien hem de wijsheid en kennis ontbreekt om vreugde uit al zijn werk te putten. Hij mist het geluk dat degenen ten deel valt die hun bezittingen gebruiken om behoeftige personen te helpen (Hand. 20:35). Bovendien bereikt hij zijn doeleinden misschien wel door middel van wetteloze middelen, en wordt hij na verloop van tijd op zijn oneerlijkheid betrapt en moet hij ervoor boeten. Uiteindelijk kan alles wat een zondaar heeft vergaard, in de handen van een goede man terechtkomen. Zo verging het de Kanaänieten. Hoewel zij moreel ontaard waren, ging het hun vele jaren lang goed. Maar zoals Jehovah God had verordend, werden hun wijngaarden, olijfbosjes, huizen en andere bezittingen het erfdeel van de Israëlieten. — Deut. 6:10, 11.
’Voor alles een vastgestelde tijd’
Koning Salomo merkte op dat de dingen op het aardse toneel altijd onderworpen zijn aan kringlopen en veranderingen. Net zoals voor een zwangere moeder de tijd aanbreekt om een baby ter wereld te brengen, breekt uiteindelijk ook de tijd aan dat ouderdom en ziekte een eind maken aan het leven. Net als in het geval van geboorte en dood, is er ’een tijd om te planten en te ontwortelen, om te doden en te genezen, om neer te halen en op te bouwen, om te wenen en te lachen, om zich stil te houden en te spreken, om te beminnen en te haten, en om oorlog te voeren en vrede te genieten.’ — Pred. 3:1-8.
De tijd voor zulke dingen breekt vaak aan door omstandigheden die de mens niet in zijn macht heeft. Daarom vervolgde Salomo met de vraag te stellen: „Welk voordeel is er voor de werker gelegen in datgene waaraan hij hard werkt?” (Pred. 3:9) Ja, wanneer wij in aanmerking nemen dat er in het leven belangrijke dingen gebeuren die men niet in zijn macht heeft, hoe verstandig zou het dan zijn om alleen maar door hard te werken te proberen geluk te verwerven? Als gevolg van de onzekerheden van het leven kan al iemands geploeter en gezwoeg om een materieel doel te bereiken, op niets uitlopen. — Matth. 6:27.
Salomo vervolgt met te zeggen: „Ik heb de bezigheid gezien die God aan de mensenzonen heeft gegeven om daarmee bezig te zijn” (Pred. 3:10). Hij kon van zichzelf zeggen dat hij dit ’gezien’ had omdat hij persoonlijk een grondig onderzoek naar de menselijke werkzaamheden had ingesteld. Welke conclusie bereikte Salomo, op grond van zijn duidelijke waarnemingen, over het raamwerk waarin de mens zijn activiteiten ten uitvoer moet brengen? Wij lezen: „Alles heeft hij [God] fraai gemaakt op zijn tijd.” — Pred. 3:11.
In overeenstemming hiermee schreef Salomo in Prediker 7:29: „Zie! Slechts dit heb ik gevonden, dat de ware God de mensheid oprecht heeft gemaakt.” Dit gebeurde op een passende tijd in Gods scheppingsprogramma, toen hij het eerste menselijke schepsel volmaakt schiep. Aan deze man, Adam, gaf God een vrouw, Eva, die de volmaaktheid van vrouwelijke schoonheid was, veel schoner dan de drie beroemde dochters van Job (Job 42:15). Met het huwelijk van Adam en Eva te midden van Edense schoonheid eindigde Gods zesde scheppingsdag, op welk tijdstip „God alles [zag] wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed”. — Gen. 1:31.
In het paradijs van Eden schonk God de aardse ouders van de mensheid het vooruitzicht om tot „onbepaalde tijd” in volmaaktheid gelukkig te leven. Hij schonk hun de gelegenheid zich in een eeuwige toekomst te verheugen, onder voorwaarde dat zij hem onberispelijke gehoorzaamheid zouden schenken. Aldus heeft hij ’onbepaalde tijd in het hart van de mensheid gelegd’ (Pred. 3:11; Gen. 2:16–3:3). Toen het eerste mensenpaar op aansporing van Satan de Duivel en in ongehoorzaamheid aan hun Schepper veel eigen plannen begon te bedenken, deed God, op een bijzonder kritiek tijdstip, iets ’fraais’ door de belofte te uiten dat hij een zaad zou voortbrengen dat ter rechtvaardiging van God en tot zegen van de gehele mensheid de kop van de grote Slang zou vermorzelen (Gen. 3:15). Het tijdstip waarop dit kostbare zaad voortgebracht zou worden, werd in de onbepaalde toekomst geplaatst. Hierna hebben mannen en vrouwen die geloof oefenden in Gods belofte derhalve vol vertrouwen naar de komst van het beloofde zaad en naar de voordelen die dat zaad hun zou schenken, uitgezien. God stelde hun aldus een schitterende toekomst voor ogen, iets om voor te leven, ongeacht hoe ver het nog in de toekomst zou liggen.
Na Noach en zijn gezin veilig door de wereldomvattende vloed heengebracht te hebben, schonk God de mensheid het vooruitzicht van een rechtvaardige toekomst, terwijl hij zijn tot vrede inspirerende verbond met een schitterende regenboog verfraaide. Terwijl God een vaste tijd in gedachten hield voor de doelbewuste daden die hij daarna verrichtte, sloot hij zijn liefdevolle verbond met Abraham ten einde alle geslachten en natiën der aarde door bemiddeling van zijn zaad te zegenen. Hierdoor werd de Edense belofte van het zaad van Gods „vrouw” bevestigd.
Te bestemder tijd verscheen David, die te Jeruzalem koning van Israël was, in de geslachtslijn van Abraham die ten slotte tot het beloofde zaad leidde. Terwijl God de afstammingslijn die naar het beloofde Zaad voerde, nog verder afbakende, deed Hij iets ’fraais’ door met de getrouwe David een verbond voor een eeuwig koninkrijk in zijn geslachtslijn te sluiten. Krachtens Gods speciale keuze werd Davids jeugdige zoon Salomo zijn onmiddellijke opvolger, die Jehovah’s tempel te Jeruzalem bouwde. Gedurende zijn vredige regering bleven „Juda en Israël . . . in zekerheid wonen, ieder onder zijn eigen wijnstok en onder zijn eigen vijgeboom, van Dan tot Berséba” (1 Kon. 4:25). Salomo kon dan ook terecht schrijven: „Zie! Het beste dat ik voor mij heb gezien, dat uitstekend is, is dat men ete en drinke en het goede zie voor al zijn harde werk waarmee hij hard werkt onder de zon gedurende het getal van zijn levensdagen die de ware God hem gegeven heeft, want dat is zijn deel.” — Pred. 5:18.
Wanneer wij de ’fraaie’ dingen beschouwen die God op de passende tijd voor deze dingen heeft gemaakt, kunnen wij beseffen hoe waar de volgende woorden van Salomo betreffende Jehovah God zijn: „Zelfs onbepaalde tijd heeft hij in hun hart [van de mensenzonen] gelegd, opdat de mensheid het werk dat de ware God heeft gemaakt, nooit van het begin tot het eind kan doorgronden” (Pred. 3:11). Te bestemder tijd zond God de Grotere Salomo, de Belangrijkste Persoon van het beloofde Zaad, Jezus Christus, naar de aarde. Bovendien gebruikte God deze Messías om „zelfs onbepaalde tijd” in het hart van de mensenzonen te leggen. Deze Zoon van God maakte het Messiaanse koninkrijk bekend dat glorierijker zal zijn dan dat van Salomo en waaronder de gehoorzame mensenzonen leven tot onbepaalde tijd, ja, eeuwig leven kunnen verwerven. Dit koninkrijk zal tot de fraaiste werken van God behoren. Het eeuwige leven zal niet saai worden, want als gevolg van dit levenreddende koninkrijk zal er een eeuwigheid van tijd voor de losgekochte mensheid opengaan waarin zij te weten zullen komen welke werken God nog meer zal verrichten, zonder dat zij ze ooit geheel zullen kunnen doorgronden. Wij kunnen er echter van overtuigd zijn dat elk van deze nu nog niet geopenbaarde werken ’fraai op zijn tijd’ zal zijn. Wat is er derhalve een schitterende toekomst voor de mensheid weggelegd!
Verheug u in wat God verschaft
Welke handelwijze dienen wij derhalve na te streven? Salomo raadt ons aan op een gezonde wijze van het leven te genieten en vreugde te putten uit wat men door hard werk heeft verworven, in plaats dat men vruchteloos probeert datgene wat God heeft verschaft, te veranderen. Wij lezen zijn verdere woorden: „Ik ben te weten gekomen dat er voor hen niets beters is dan zich te verheugen en goed te doen tijdens zijn leven; en ook dat ieder mens eet en inderdaad drinkt en het goede ziet voor al zijn harde werk. Het is de gave Gods. Ik ben te weten gekomen dat alles wat de ware God maakt, tot onbepaalde tijd zal blijken te zijn. Daar is niets aan toe te voegen en daar is niets af te doen; maar de ware God zelf heeft het gemaakt, opdat men bevreesd wegens hem zij.” — Pred. 3:12-14 ; 5:18.
De menselijke aangelegenheden, met inbegrip van geboorte en dood, vinden plaats binnen een niet door mensen te veranderen bestek of raamwerk. Zolang deze situatie Gods voornemen dient, zal ze blijven voortbestaan. Salomo zei derhalve klaarblijkelijk met betrekking tot het feit dat er „een tijd voor elke aangelegenheid onder de hemel” is: „Ik ben te weten gekomen dat alles wat de ware God maakt, tot onbepaalde tijd zal blijken te zijn” (Pred. 3:14). De mens kan eenvoudig niets aan de toestand die er op aarde bestaat veranderen tenzij God dit toelaat of gebiedt. De machtige koning Nebukadnezar moest bijvoorbeeld erkennen: „Alle bewoners der aarde worden als louter niets geacht, en hij doet naar zijn eigen wil onder het heerleger van de hemel en de bewoners der aarde. En er bestaat niemand die zijn hand kan tegenhouden of die tot hem kan zeggen: ’Wat hebt gij gedaan?’” (Dan. 4:35) Eventuele pogingen om er iets aan toe te voegen of iets van af te doen, zullen alle op niets uitlopen, aangezien het algemene levenspatroon op aarde krachtens Gods toelating en voornemen blijft voortbestaan. Dat de omvang van Gods werk op dit terrein niet door de mens bevat kan worden, dient de mens met vrees of eerbiedig ontzag te vervullen.
Terzelfder tijd toont de menselijke geschiedenis aan dat de gebeurtenissen door zich steeds weer herhalende kringlopen van geboorte en dood, oorlog en vrede, gelach en geween, enzovoort, worden gekenmerkt. Deze zich steeds weer herhalende kringlopen verbinden het verleden, het heden en de toekomst met elkaar. Vandaar dat Salomo kon zeggen: „Wat geworden is, dat was er al geweest, en wat zal worden, heeft zich al voorgedaan.” Zijn volgende woorden worden echter niet zo gemakkelijk begrepen. Salomo verklaarde: „De ware God zelf blijft zoeken wat wordt nagejaagd” (Pred. 3:15). Dit zou kunnen verwijzen naar het feit dat rechtvaardige personen vaak door de goddelozen worden achtervolgd. God ’zoekt’ het goede van zijn dienstknechten, en aangezien hij volkomen toezicht heeft op het verleden, het heden en de toekomst, kan hij ervoor zorgen dat de goddeloze achtervolgers de gevolgen van hun slechte daden ondervinden en kan hij de rechtvaardigen recht verschaffen. Het zou ook kunnen betekenen dat ook al blijven de zich steeds weer herhalende kringlopen voortduren en er niets werkelijk nieuws lijkt te zijn, wij er zeker van kunnen zijn dat God niettemin zijn goede voornemen verwezenlijkt. Hoewel de mens dus niet bij machte is bepaalde omstandigheden naar zijn hand te zetten, kan de Allerhoogste de situatie altijd dusdanig manoeuvreren dat de beste belangen van zijn gehoorzame dienstknechten erdoor worden gediend.
Dit is vertroostend, want in deze onvolmaakte wereld kan men niet verwachten dat mensen in alle gevallen het recht zullen laten zegevieren. Salomo beschreef de situatie heel juist: „Ik [heb] onder de zon de plaats van gerechtigheid gezien waar goddeloosheid was en de plaats van rechtvaardigheid waar goddeloosheid was” (Pred. 3:16). Men mag van een rechtbank terecht verwachten dat er recht zal worden gesproken. Toch kunnen omkoperij en partijdigheid de overhand hebben, waardoor het voor veel mensen onmogelijk is te ontvangen wat hun toekomt. Hoe kan al dit onrecht hersteld worden? Salomo antwoordt: „De ware God zal zowel de rechtvaardige als de goddeloze oordelen, want er is een tijd voor elke aangelegenheid en betreffende elk werk daar” (Pred. 3:17). In plaats dat een verstandig persoon dus verontrust raakt over wat er in de wereld gebeurt, wacht hij geduldig op God, die op Zijn bestemde tijd en voor het blijvende welzijn van Zijn getrouwe volk handelend zal optreden. — 1 Sam. 26:7-10; Ps. 37:12, 13.