„Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden”
1. Wat moet men eerst hebben ten einde aan de vereisten te voldoen die God stelt aan degenen die zijn gunst genieten?
VOORDAT men in het leven met succes een taak op zich kan nemen, moet men eerst iets weten over de vereisten die eraan verbonden zijn. Iemand die het punt wil bereiken dat hij zich aan Jehovah opdraagt ten einde zijn wil te doen, moet in de eerste plaats een nauwkeurige kennis van Gods Woord hebben en weten wat God van hen die zijn gunst genieten eist.
2. Waarom is het noodzakelijk dat iemand die God tracht te dienen, erkent dat Jehovah een zichtbaar aards kanaal heeft?
2 Om Jehovah te behagen, moet men bijvoorbeeld het aardse kanaal erkennen dat God gebruikt om mensen van de gehele wereld nauwkeurige kennis te verschaffen. Vanaf de tijd dat Adam en Eva uit de hof van Eden werden verdreven, tot op de huidige dag zijn er twee zaden voortgebracht, het zaad van Jehovah en het zaad van de Duivel (Gen. 3:15). Derhalve is het zo dat God zich, evenals hij dit met bepaalde mensen vóór de vloed heeft gedaan, namelijk met Noach en zijn zonen, en in de dagen daarna met Abraham en zijn zaad, tot op de huidige dag met hen bemoeit die hij heeft goedgekeurd om hem op aarde te vertegenwoordigen. Wie beseft wie Jehovah God en zijn Zoon Jezus Christus zijn en wat de heilige geest vertegenwoordigt, moet ook inzien dat Jehovah God thans op deze aarde een zichtbare organisatie heeft die zijn belangen behartigt. Jezus sprak over zulk een groep van mensen als een „getrouwe en beleidvolle slaaf” (Matth. 24:45-47). Wie Jehovah’s wil wenst te doen, moet zich dus verbinden met de „slaaf”-organisatie die belast is met het opzicht over alles wat de Meester, Christus Jezus, toebehoort. Die persoon kan niet de mening zijn toegedaan dat er vele wegen zijn die tot het leven leiden, doch moet beseffen dat er slechts één weg is. Indien alle religies eenvoudig verschillende wegen zouden zijn die tot eeuwig leven en Gods gunst leiden, had Jezus zijn volgelingen niet behoeven te organiseren voor het werk dat hij hun opdroeg. De joodse leringen zouden voldoende zijn geweest. Een christen beseft dus dat de weg die naar de vernietiging voert, breed en wijd is, doch dat de poort en de weg die naar het leven voeren, respectievelijk nauw en smal zijn. — Matth. 7:13, 14.
3. Wat dient men te weten over hemels en aards leven?
3 Voordat iemand geaccepteerd kan worden voor de waterdoop als een symbool van een aanvaardbare opdracht van hemzelf teneinde Jehovah’s wil te doen, moet hij ervan op de hoogte worden gebracht en begrijpen dat er twee levensmogelijkheden voor de mens openstaan. Jezus heeft beloofd dat enkelen van deze aarde met hem in de hemel zouden zijn en dezen worden een „kleine kudde” genoemd. Tot hen zei Jezus: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven” (Luk. 12:32). Die „kleine kudde” is beperkt tot 144.000 personen die „uit het midden van de mensen [werden] gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam” (Openb. 14:4). Naar de rest van de mensen die Jezus Christus als Herder volgen, wordt in Johannes 10:16 verwezen als naar „andere schapen”. Hun toekomstige leven is gelegen in Gods belofte dat de aarde een paradijs zal worden waar geen ziekte, verdriet of dood meer zal zijn (Openb. 21:1-4). Wanneer iemand wordt gedoopt, is dat een stap in de richting van een van deze levensmogelijkheden, hemels of aards.
4. Wat verwacht God van iemand die zijn wil wenst te doen voor zover het liefde en vrede betreft?
4 Wat iemands persoonlijke leven betreft, dit moet in overeenstemming worden gebracht met Gods vereisten, want hoewel er twee levensmogelijkheden zijn, een hemelse en aardse, is aan beide een bepaalde maatstaf van rechtvaardigheid verbonden. Voordat men wordt gedoopt, moet men een verandering in zijn leven aanbrengen, opdat dit met dergelijke vereisten in overeenstemming zal zijn. Een onderzoek van Gods Woord brengt vele dingen aan het licht met betrekking tot wat God verwacht van hen die tot hem komen ten einde zijn wil te doen. Toen Jezus bijvoorbeeld werd gevraagd wat het grootste gebod in de Wet was, zei hij dit: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Aan deze twee geboden hangt de gehele Wet en de Profeten” (Matth. 22:37-40). Wie zich aan Jehovah God opdraagt, moet er in elk opzicht naar streven in vrede met zijn naaste te leven, ongeacht ras of nationaliteit. Jezus zei verder: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:35). Een aan Jehovah God opgedragen christen moet vredelievend en liefdevol zijn, iemand die Jezus’ geboden in deze aangelegenheden naleeft.
5. In welke opzichten moet iemands persoonlijke leven in overeenstemming met Gods Woord zijn?
5 Iemands persoonlijke leven moet ook in overeenstemming zijn met Jehovah’s Woord wat morele reinheid en rechtschapenheid betreft. Morele rechtschapenheid is een zeer oud gebod voor degenen die Gods goedkeuring willen verkrijgen. Toen God de afstammelingen van Jakob, of Israël, tot zijn volk verkoos, was een van de wetten die hij hun betreffende moraliteit gaf, de wet welke wij in de Tien Geboden vinden, waar staat: „Gij zult niet echtbreken” (Ex. 20:14). Deze wet is nooit ingetrokken. In feite was het zo dat toen de vroege gemeente van christenen in Jeruzalem bijeenkwam om gemeenteproblemen te bespreken, het resultaat was dat de noodzaak zich vrij te houden van hoererij opnieuw werd bekrachtigd (Hand. 15:29). Toen de apostel Paulus de gemeente te Korinthe inzake deze kwestie raad gaf, vermaande hij: „Het lichaam nu is niet voor hoererij”, en daarom zei hij: „Ontvliedt de hoererij” (1 Kor. 6:13, 18). Hoewel u wellicht bemerkt dat vele geestelijken in de christenheid deze immorele praktijk op de een of andere wijze vergoelijken, zult u zien dat Gods Woord, de gids voor hen die de wil van Jehovah God wensen te doen, deze onomwonden veroordeelt.
6-8. Welke andere praktijken worden door Gods Woord veroordeeld?
6 Dit is echter niet de enige onreinheid waarvan iemand die in een aanvaardbare positie voor het aangezicht van Jehovah God wenst te komen, zich moet onthouden. Er zijn nog veel meer goddeloze praktijken die gemeden moeten worden. Beschouwt u eens de volgende in de wetten aan de joden gegeven verboden, die echter ook werden doorgevoerd in de beginselen en wetten waardoor de christelijke gemeente werd bestuurd:
7 Leviticus 18:22 waarschuwt: „En gij zult geen gemeenschap hebben met een, die van het mannelijk geslacht is, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw: een gruwel is het.” In de christelijke Griekse Geschriften geeft de apostel Paulus christenen de waarschuwing dat degenen die homoseksualiteit beoefenen, het koninkrijk Gods niet zullen beërven (1 Kor. 6:9, 10). Hoewel sommige zogenaamde geestelijke adviseurs dergelijke goddeloze praktijken wellicht aanmoedigen door te zeggen dat het iemand vrij dient te staan te doen wat hij wil ten einde niet in zijn gevoelens te worden geremd en geen schuldcomplex te krijgen, is dat niet wat ’s mensen Maker, Jehovah God, de Schepper, heeft geboden. God heeft de apostel Paulus geïnspireerd de gemeente te Rome met de volgende woorden te schrijven ten aanzien van hen die in zijn ogen verfoeilijk zijn: „Want ook hun vrouwen hebben het natuurlijke gebruik van zichzelf veranderd in een tegennatuurlijk gebruik; en insgelijks hebben ook de mannen het natuurlijke gebruik van de vrouw laten varen en zijn zeer verhit geworden in hun wellust jegens elkaar, mannen met mannen, ontucht plegend.” — Rom. 1:26, 27.
8 De raad die Gods Woord inzake overmatig drinken geeft, is duidelijk in de teksten: „Verkeer niet met wie zich te buiten gaan aan wijn . . . want een drinker en een doorbrenger verarmen” (Spr. 23:20, 21). „Wee hun die helden zijn in het drinken van wijn en dapperen in het mengen van bedwelmende drank” (Jes. 5:22). In de christelijke Griekse Geschriften zien wij dat Paulus dronkenschap in 1 Korinthiërs 6:9, 10 veroordeelt en zijn woorden in Efeziërs 5:18 luiden: „Bedrinkt u . . . niet aan wijn, waarin losbandigheid is.” Dronkenschap is immoraliteit. Wie Jehovah’s wil wenst te doen, moet zich niet aan deze verdorvenheid schuldig maken.
9, 10. (a) Hoe moet iemand zijn denkprocessen behoeden ten einde God te behagen? (b) Dient men zich na de opdracht en de doop van alle slechte gewoonten die Gods Woord veroordeelt te reinigen, of wat moet men doen?
9 Bovendien veroordeelt Gods Woord diefstal, bloedschande, moord, hebzucht, beschimping, afpersing, liegen, het afleggen van een vals getuigenis, begeren, enzovoort. De Schrift geeft trouwens de raad zelfs niet aan dergelijke verdorvenheden te denken, laat staan erover te spreken, ten einde uit zulk een gepraat sensueel of immoreel genot te krijgen. Luister maar naar Paulus’ woorden: „Laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder u zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past; ook geen schandelijk gedrag noch dwaas gepraat noch ontuchtig gescherts, welke dingen niet welvoeglijk zijn” (Ef. 5:3-5). Een christen wordt veeleer vermaand: „Alle kwaadaardige bitterheid en toorn en gramschap en geschreeuw en schimpend gepraat worde uit uw midden weggenomen, evenals alle slechtheid. Maar wordt vriendelijk jegens elkaar, teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend, zoals ook God door Christus u vrijelijk vergeven heeft” (Ef. 4:31, 32). Om voor Jehovah aanvaardbaar te zijn, moet men dus met deze goddeloze praktijken van het vlees hebben opgehouden. Op deze wijze kunnen de woorden van de apostel Paulus van toepassing zijn, namelijk: „Toch zijn sommigen van u dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God.” — 1 Kor. 6:11.
10 Indien iemand met betrekking tot een van deze vereisten nalatig is en blijft, verkeert hij niet in de positie zich op aanvaardbare wijze aan het doen van Jehovah’s wil op te dragen. Indien iemand een dienstknecht van Jehovah wil zijn, moet hij rein voor Hem verschijnen en dat betekent dat hij zijn fouten heeft gecorrigeerd opdat hij zich voor het aangezicht van Jehovah kan aanbieden. De mens kan zich niet verontschuldigen omdat hij een zondaar is, doch hij moet de praktijken van het vlees wegdoen en de vruchten van de geest aankweken. — Gal. 5:22, 23.
NOG EEN BELANGRIJK VEREISTE
11. (a) Wat is nog een vereiste waaraan iemand moet voldoen die God vreest en zijn geboden onderhoudt? (b) Heeft deze handelwijze de goedkeuring van de wereld in het algemeen tot gevolg? (c) Welk standpunt namen de vroege christenen in dit opzicht in?
11 Voordat Jezus van deze aarde wegging, maakte hij zijn volgelingen duidelijk dat zij hem met heel hun ziel toegewijd moesten zijn en de belangen van hen tot wie zij over Gods koninkrijk zouden spreken van ganser harte moesten dienen. Hij zei: „Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u” (Joh. 15:19). Uit het gedrag van Jezus’ volgelingen zou moeten blijken dat zij geen deel waren van de mensenwereld onder het goddeloze samenstel van dingen waarvan de Duivel de God is (2 Kor. 4:4). Hierdoor zouden zij onder zware druk en vervolging komen te staan, zoals Jezus ook had gezegd: „Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen; indien zij mijn woord hebben onderhouden, zullen zij ook het uwe onderhouden” (Joh. 15:20). De grote meerderheid van de bewoners der wereld, vanaf de dagen der apostelen en discipelen van Jezus tot aan ons huidige geslacht, kan of wil niet begrijpen dat volgelingen van de Heer Jezus afgescheiden van de wereld moeten zijn, zoals hij heeft geboden. Wie thans Jehovah’s wil op Jehovah’s wijze wil doen, moet erop voorbereid zijn dat hij deze tegenstand ontmoet. Het is niets nieuws, want de bladzijden der geschiedenis vermelden het vele lijden en de vervolgingen die volgelingen van Christus wegens hun vastberaden krachtsinspanning geen deel van de wereld te zijn, hebben ondergaan. Ten aanzien van de vroege christenen is gezegd: „Zij verkozen het Koninkrijk Gods boven elk koninkrijk dat zij op aarde konden dienen. De vroege christenen waren bereid voor hun geloof te sterven.” — Old World to the New, door E. A. Colligan en M. F. Littwin.
12. Zou iemand bang moeten zijn dat Jehovah hem ooit zal verlaten als hij getrouw is? Waarom?
12 Deze afgescheidenheid maakt een opgedragen christen niet populair. Iedereen die het werk op zich neemt dat Christus Jezus heeft gedaan, moet deze noodzaak geen deel van de wereld te zijn, volkomen begrijpen. Hij behoeft echter niet bang te zijn dat Jehovah en zijn Zoon Jezus hem in tijden van moeilijkheden en verdrukking ooit in de steek zullen laten. Paulus gaf Jezus’ volgelingen de volgende verzekering: „Geen verzoeking is over u gekomen behalve die welke mensen gemeen is. Maar God is getrouw en hij zal niet toelaten dat gij wordt verzocht boven hetgeen gij kunt dragen, maar met de verzoeking zal hij ook voor de uitweg zorgen, opdat gij ze kunt doorstaan.” — 1 Kor. 10:13.
DOEN WAT JEZUS HEEFT GEDAAN
13. Waarom weten wij dat het noodzakelijk is hetzelfde te doen als Jezus heeft gedaan als het op het vertellen van het goede nieuws van het Koninkrijk aankomt?
13 Wanneer iemand zich aan Jehovah wil aanbieden om diens wil te doen, beseft hij dat hij ook de verantwoordelijkheid op zich moet nemen een prediker van het goede nieuws te zijn. Er bestaat onder ware volgelingen van de Heer Jezus geen onderscheid tussen geestelijken en leken. Wij vernemen dat die volgelingen van Jezus in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening er tijd aan besteedden het goede nieuws omtrent Jezus aan anderen te vertellen. In het Evangelie van Matthéüs worden wij erover ingelicht dat Jezus de twaalf uitzond om het goede nieuws van het koninkrijk der hemelen te verbreiden (Matth. 10:5-7). Bij een andere gelegenheid stelde hij zeventig van zijn discipelen aan en zond hen voor zich uit om de komst van het koninkrijk Gods in de steden te prediken (Luk. 10:1, 8, 9). Na zijn opstanding en vlak voordat hij naar de hemel opsteeg, zei Jezus tot zijn elf discipelen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 28:19, 20). De discipel Lukas vermeldt de woorden die Jezus na zijn opstanding tot enkelen van zijn bijeengekomen discipelen sprak, en hij vertelt dat Jezus tot hen zei: „Maar gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” — Hand. 1:8.
14. Hoe blijkt uit de woorden van de apostel Paulus dat het noodzakelijk is actief te zijn in het verrichten van het predikingswerk?
14 Enkele jaren na de dood van Jezus werd in de brieven van de apostel Paulus aan Timótheüs de volgende aansporing gegeven om een prediker van het goede nieuws te zijn: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd, wijs terecht, berisp, vermaan, met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen” (2 Tim. 4:2). Paulus herinnerde de oudere mannen in de gemeente van Éfeze ook aan de noodzaak Gods Woord te verbreiden door er anderen over te vertellen. Hij zei: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen.” — Hand. 20:20.
15. Hoe actief was Jezus als een predikende dienstknecht van God, en wat zouden zijn dienstknechten volgens zijn zeggen in de tijd van het einde van dit samenstel van dingen doen?
15 Het voorbeeld om het goede nieuws te prediken, werd door Jezus zelf gesteld. Wij lezen: „En Jezus begon een rondreis door alle steden en dorpen, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte” (Matth. 9:35). Jezus was waarlijk een actieve prediker en hij nodigde al zijn volgelingen ertoe uit het voorbeeld dat hij tijdens zijn verblijf op aarde had gesteld, te volgen. Dit vereiste is nooit herroepen. Jezus heeft het zelfs als een onderdeel van het teken genoemd dat het einde van dit goddeloze samenstel zou kenmerken, toen hij onder andere zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Dit vereiste van God, zoals dit in zijn Woord is uiteengezet en door Gods Zoon Jezus is geboden, beseffend, zal degene die zich opdraagt om Gods wil te doen het verlangen koesteren tot eer en heerlijkheid van Jehovah een aandeel aan zulk een predikingswerk te hebben.
DE ERNST VAN DE OPDRACHTSGELOFTE
16. (a) Waarom begint degene die plechtig belooft Gods wil te doen een ernstige loopbaan? (b) Voor hoe lang geldt iemands gelofte zijn leven aan de dienst van God te geven?
16 Uit deze bespreking blijkt duidelijk dat het geen gemakkelijke loopbaan is een ware volgeling van Christus Jezus te zijn. Het is echter de juiste loopbaan, die eeuwige zegeningen met zich kan brengen. Jezus heeft echter de raad gegeven: „Wie van u . . . die een toren wil bouwen, gaat er niet eerst voor zitten om de kosten te berekenen, om te zien of hij genoeg heeft om hem te voltooien?” Zo wordt ook degene die over de opdracht en de doop denkt ertoe aangemaand te berekenen wat er van hem verlangd zal worden (Luk. 14:28). Jezus was een student van het Woord der waarheid en hij kende heel goed de ernst van de geloften die aan zijn Vader werden gedaan. Jehovah had in Prediker de volgende woorden laten optekenen: „Als gij God een gelofte gedaan hebt, talm er dan niet mee die in te lossen, want Hij heeft geen welgevallen aan de dwazen; wat gij beloofd hebt, moet gij inlossen” (Pred. 5:3 4). Dit moet de zienswijze zijn van degene die thans de opdracht en de doop overweegt. Een christen moet, ongeacht hoe lang hij misschien nog leeft of hoeveel langer dit goddeloze samenstel van dingen wellicht nog duurt, in zijn hart vastbesloten zijn zijn opdrachtsgelofte in te lossen. Geen enkele opdracht aan Jehovah is aanvaardbaar als er een tijdsbedinging aan verbonden is. Men kan niet zeggen dat men alleen maar voor een bepaalde tijdsperiode dienst zal verrichten. Het is een belofte die levenslang geldt en van degene die voor het aangezicht van Jehovah God komt, wordt verwacht dat hij die belofte houdt.
17. (a) Waarom is het niet meer dan redelijk te concluderen dat God van ons verwacht dat wij ons aan onze gelofte houden? (b) Is het verstandig te talmen? Waarom? (c) Met welke innerlijke beweegreden dienen wij ons tot Jehovah te wenden?
17 Het is niet meer dan redelijk te verwachten dat Jehovah een leven van getrouwheid eist. Wij verwachten dat Jehovah zich aan zijn belofte zal houden ons eeuwig leven te schenken indien wij getrouw blijven. Het komt zelfs geen moment in ons op dat God op zijn belofte zou terugkomen. Daar staat tegenover dat Jehovah, als wij ons aan Hem opdragen om zijn wil te doen, terecht getrouwheid van onze zijde kan verwachten. De woorden van Prediker 5:1 2 zijn dan ook heel actueel: „Wees niet overijld met uw mond, en uw hart haaste zich niet om een woord voor Gods aangezicht uit te spreken.” Wie tot het inzicht komt wat Gods wil ten aanzien van hem is, moet beseffen dat het noodzakelijk is goed in gedachten te houden wat de vereisten van Jehovah God zijn. Hij zal in een dergelijke ernstige aangelegenheid niet overijld te werk gaan. Hoewel het noodzakelijk is voorzichtig te zijn, haalt men zich niettemin Jehovah’s misnoegen op de hals door te talmen, want Gods Woord zegt: „Indien iemand daarom weet hoe hij het juiste moet doen en het toch niet doet, is het hem tot zonde” (Jak. 4:17). Jehovah kent het hart, en hij kent ook onze beweegredenen en onze levenswijze. Hij laat zich niet bedriegen. Wij dienen dus ook onszelf niet te bedriegen of te denken dat wij Jehovah kunnen bedriegen. Wij moeten voor zijn aangezicht komen met een zuiver hart, met dezelfde geestesgesteldheid die Jezus bezat en waarover de psalmist heeft geschreven: „Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.” — Ps. 40:9 8; Hebr. 10:5-10.
EEN HANDELWIJZE DIE JEHOVAH’S ZEGEN MET ZICH BRENGT
18. Welke bemoediging geeft God degenen die hem vrezen en zijn geboden onderhouden?
18 Degenen die gaan beseffen in welke verhouding zij tot Jehovah God kunnen staan, zullen stellig een grote zegen ontvangen. De zorg en bescherming van de hemelse Vader zijn ten zeerste te waarderen, en wij lezen over dergelijke voorzieningen de volgende woorden: „Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot den HERE: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wien ik vertrouw.” En Jehovah zegt: „Omdat hij Mij zeer bemint, zal Ik hem bevrijden; Ik zal hem beschutten, omdat hij mijn naam kent. Roept hij mij aan, Ik zal hem antwoorden: Ik zal in de benauwdheid bij hem zijn, Ik zal hem uitredden en tot ere brengen. Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, en Ik zal hem mijn heil doen zien.” — Ps. 91:1, 2, 14-16.
19. Wat verliezen wij wellicht door ons aan Jehovah op te dragen, doch wat winnen wij?
19 Hoewel deze handelwijze het verlies van vriendschap kan betekenen met hen die wellicht tegenstanders zijn, zelfs in iemands eigen gezinskring, weegt de zegen van Jehovah verre op tegen welk verlies maar ook dat men ogenschijnlijk mag lijden. Jezus heeft gezegd: „Er is niemand die ter wille van mij en ter wille van het goede nieuws huis of broers of zusters of moeder of vader of kinderen of velden heeft verlaten, die niet nu, in deze tijdsperiode, honderdvoudig zal ontvangen, huizen en broers en zusters en moeders en kinderen en velden, mét vervolgingen, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven.” — Mark. 10:29, 30.
20. Wat zullen degenen die „Ja” kunnen zeggen op de twee vragen welke hun, wanneer zij voor de doop staan, worden gesteld, uiteindelijk van Jehovah God ontvangen?
20 In deze kritieke „laatste dagen” ligt er een tijd van moeilijkheden vóór ons zoals sedert de schepping der wereld tot op deze tijd niet is voorgekomen. Het uiteindelijke resultaat van zulke dagen zal echter het einde van dit goddeloze samenstel van dingen zijn en een nieuwe ordening waarin ons eeuwig leven onder het koninkrijk Gods door bemiddeling van zijn eigen Zoon Jezus Christus is beloofd. Degenen die thans erkennen dat zij zondaars zijn die redding nodig hebben en beseffen dat zulk een redding van Jehovah God uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon tot ons komt, en die zich onvoorwaardelijk hebben opgedragen om de wil van de Almachtige God te doen, verkeren inderdaad in de positie waarin hun vele zegeningen van de Almachtige God door bemiddeling van zijn Zoon ten deel zullen vallen. Zulk een beloning van onze hemelse Vader is zonder weerga, want „de zegen van Jehovah — díe maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij”. — Spr. 10:22, NW.