Hoofdstuk 13
Wanneer de christenheid en het judaïsme er niet meer zijn!
1. (a) Waren in de eerste eeuw G.T. de aanhangers van het judaïsme en de Edomieten eensgezind in hun houding ten aanzien van het christendom? (b) Waarom zijn de bijbelse profetieën over Edom voor ons in deze tijd van belang?
DE NATIE Edom (Idumea) uit de oudheid was tegen de getrouwe aanbidders van Jehovah God gekant. Zelfs in de dagen van de apostelen van Jezus Christus, in de eerste eeuw G.T., streden de Edomieten (Idumeeërs) te zamen met de verwoede aanhangers van het judaïsme tegen het jonge christendom (Handelingen 4:25-28; 12:1-6). Mettertijd verdween de natie Edom uit de geschiedenis, maar deze beruchte natie heeft haar hedendaagse tegenhanger, ten aanzien waarvan de bijbelse profetieën in het groot en volledig vervuld worden, namelijk de christenheid. De bijbelse profetieën over Edom moeten daarom thans beschouwd worden vanuit het oogpunt van datgene wat deze hedendaagse tegenhanger overkomt.
2, 3. (a) Voor wie is Jehovah’s „dag van wraak”, die in Jesaja 34:8 werd voorzegd, thans nabij? (b) Welke „vergeldingen” worden in de volgende verzen van het 34ste hoofdstuk van Jesaja voorzegd?
2 In de treffende profetie tegen Edom, die in het 34ste hoofdstuk van Jesaja vervat is, lezen wij de volgende onheilspellende woorden: „Want Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion” (Jesaja 34:8). Jehovah’s „dag van wraak”, zijn „jaar van vergeldingen”, is met betrekking tot de hedendaagse tegenhanger van het oude Edom nabij. Wanneer wij derhalve het verdere gedeelte van deze profetie van Jesaja beschouwen, kunnen wij daarbij de hedendaagse christenheid in gedachten houden. Wegens het haatdragende wangedrag van Edom tegen het oude Sion of Jeruzalem, voorzei de profeet Jesaja de volgende „vergeldingen”:
3 „En haar stromen moeten veranderd worden in pek, en haar stof in zwavel, en haar land moet worden als brandend pek. Bij nacht noch bij dag zal het worden geblust; tot onbepaalde tijd zal zijn rook blijven opstijgen. Van geslacht tot geslacht zal ze verschroeid zijn, voor altijd en eeuwig zal niemand er doortrekken. En de pelikaan en het stekelvarken moeten haar in bezit nemen, en zelfs langorige uilen en raven zullen erin verblijven; en hij moet over haar het meetsnoer der ledigheid spannen en de stenen [het paslood, NBG] der woestheid. Haar edelen — er zijn er daar geen die men ook maar tot het koningschap zal roepen, en zelfs haar vorsten zullen allen tot niets worden. Op haar woontorens moeten doornen opschieten, netels en doornachtig onkruid in haar versterkte plaatsen; en ze moet een verblijfplaats van jakhalzen worden, de hof voor de struisvogels. En vaste bezoekers van waterloze streken moeten er jankende dieren ontmoeten, en zelfs de demon in bokkegedaante zal er zijn metgezel toeroepen. Ja, daar zal de nachtzwaluw stellig haar gemak nemen en zich een rustplaats vinden. Daar heeft de pijlslang haar nest gemaakt en legt er eieren, en ze moet ze uitbroeden en ze onder haar schaduw vergaderen. Ja, daar moeten de wouwen bijeenkomen, elk met haar partner.” — Jesaja 34:9-15.
4. (a) Wat voor een toestand wordt daar, kort gezegd, beschreven? (b) Hoe lang zou deze toestand duren?
4 Dat is nu niet bepaald een beschrijving van een „tuin van Eden” of „paradijs van geneugte”. Het is veeleer een beeld van volkomen verwoesting en ondergang, de beschrijving van een voor mensen onbewoonbare streek, die echter een geschikte verblijfplaats voor wilde dieren en vogels geworden is. Het land Edom zou zo verschroeid worden dat het eruit zou zien alsof zijn stroomdalen in pek en zijn stof in zwavel veranderd waren en deze brandbare stoffen vervolgens aangestoken waren. Deze verschroeide toestand van het land Edom zou „voor altijd en eeuwig” duren, en zijn vroegere bewoners of hun nakomelingen zouden niet meer daarheen terugkeren. De „rook” die van het symbolisch brandende land Edom zou opstijgen, is te vergelijken met de „rook” die bij de vurige vernietiging van Babylon de Grote ontstaat en waarover wij lezen: „De rook die van haar afkomt, blijft tot in alle eeuwigheid opstijgen.” — Openbaring 19:3; 18:18.
5. Hoe blijkt uit Obadja 18 wat het overblijfsel van geestelijke Israëlieten met deze tegen het hedendaagse Edom gerichte vurige boodschap moet doen?
5 In verband met deze profetie, die in vervulling zal gaan wanneer de christenheid binnenkort vernietigd wordt, heeft het herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten van God de opdracht ontvangen de „wraak” die hij aan de christenheid zal oefenen, aan te kondigen. Dit blijkt uit de overeenkomstige profetie van Obadja, die luidt: „En het huis van Jakob [Israël] moet een vuur worden, en het huis van Jozef een vlam, en het huis van Esau als stoppels; en zij moeten hen in brand steken en hen verslinden. En er zal geen overlevende van het huis van Esau blijken te zijn; want Jehovah zelf heeft het gesproken” (Obadja 18). Daar het overblijfsel van geestelijke Israëlieten deze tegen het hedendaagse Edom, de christenheid, gerichte vurige boodschap verkondigt, haalt het zich des te meer haar haat op de hals.
6. Welke verzekering wordt ons door de woorden uit Jesaja 34:16, 17 gegeven?
6 Na profetisch geschilderd te hebben hoe het „land Edom” een verlaten woestenij zou worden, een verblijfplaats van wilde dieren en vogels en slangen, geeft de profeet Jesaja ons de verzekering dat Jehovah niet in gebreke zal blijven deze profetie te vervullen. Hij zegt tot degenen die de bijbelse profetieën onderzoeken: „Onderzoekt zelf in het boek van Jehovah en leest hardop: niet één ervan heeft ontbroken; ze blijven in feite niet in gebreke elkeen haar partner te hebben, want het is de mond van Jehovah die het bevel heeft gegeven en het is zijn geest die ze heeft samengebracht. En Hij is het die voor hen het lot heeft geworpen en zijn eigen hand heeft hun de plaats toebedeeld met het meetsnoer. Tot onbepaalde tijd zullen ze het in bezit nemen, van geslacht tot geslacht zullen ze erin verblijven.” — Jesaja 34:16, 17.
7. Wat betekenen de woorden uit Jesaja 34:16, 17 in bijzonderheden?
7 In plaats dat dus mannelijke en vrouwelijke Edomieten in hun vroegere land weer trouwen en het ene geslacht van Edomieten na het andere voortbrengen, zullen de wilde dieren en vogels daar paren. De wijfjes zullen elkeen haar partner hebben. Jehovah God zal dit eens volkrijke land Edom tot een ideale verblijfplaats van zulke woestijndieren maken. Hij heeft ze door zijn hand — zijn werkzame kracht — deze plaats toebedeeld en ze daar samengebracht. Het is als was hij een architect, als had hij het meetsnoer gespannen en het paslood neergelaten om de situatie in het „land Edom” zuiver af te meten en te bepalen. Volgens zijn zuivere afmeting en bepaling zou dit land wat mensen betreft een „ledigheid” zijn en wat nieuwe, hoge menselijke bouwwerken betreft een ’woeste’ streek worden. Het zou geen wedergeboorte beleven, om weer het geboorteland van de Edomieten, „het volk dat door mij in gerechtigheid aan de vernietiging is prijsgegeven”, te worden. — Jesaja 34:5, 11.
8. (a) Wat beduidt dat voor de christenheid? (b) Hoe zeker is het dat het de christenheid zo zal vergaan?
8 Wat een schrikwekkend einde beduidt die profetie voor het hedendaagse „land Edom”, namelijk de christenheid! Religieaanhangers huiveren misschien bij de gedachte dat de christenheid met haar enorme aantal kerklidmaten, haar rijkdom en haar religieuze gebouwen en instellingen zo aan haar eind moet komen en er voor haar geen hoop op een wederherstelling is. Maar net zo zeker als de profetie in het klein ten aanzien van het nu uitgestorven volk Edom in vervulling is gegaan, zal ze ook in het groot en volledig ten aanzien van de Edomitische christenheid in vervulling gaan. Want over Jehovah God wordt in verband met de vernietiging van Babylon de Grote gezegd: „Jehovah God, die haar heeft geoordeeld, is sterk.” — Openbaring 18:8.
9, 10. Hoe ziet de situatie er volgens de laatste woorden van de profetie van Obadja voor het herstelde overblijfsel van het geestelijke Israël uit?
9 Hoe heel anders echter ziet de situatie er voor het herstelde overblijfsel van geestelijke Israëlieten uit! De profetie van Obadja over het „bergland van Esau” volgt het patroon van de profetie van Jesaja door het lot van de Edomieten tegenover het lot van de Israëlieten te stellen, over wier wegvoering naar Babylon de Edomieten zich hadden verheugd. Na de beschrijving van de goddelijke straf die over de onbroederlijke, boosaardige Edomieten zou komen, besluit de profeet Obadja zijn profetie met de woorden:
10 „En op de berg Sion zullen de ontkomenen blijken te zijn, en die moet iets heiligs worden; en het huis van Jakob [Israël] moet de dingen in bezit nemen die zij moeten bezitten. . . . En redders zullen stellig de berg Sion bestijgen, ten einde het bergland van Esau te richten; en het koningschap moet van Jehovah worden.” — Obadja 17-21.
11. (a) Wat is de „berg Sion” waarover wordt gezegd dat ’redders die stellig zullen bestijgen’? (b) Hoe treedt door het contrast in geestelijke toestanden de schoonheid van het geestelijke paradijs sterker op de voorgrond?
11 Jehovah heeft zijn Messiaanse Koning van het koninklijke huis van David, namelijk Jezus Christus, als een vervulling van Psalm 2:5, 6 op de hemelse berg Sion geïnstalleerd. Op de hemelse berg Sion verzamelt de Redder, het Lam Gods, de 144.000 geestelijke Israëlieten tot zich, die met hem duizend jaar zullen regeren (Openbaring 14:1-3; 7:4-8). Het nog op aarde levende gezalfde overblijfsel van de 144.000 geestelijke Israëlieten verkondigt thans Jehovah’s oordeelsboodschap, die tegen het hedendaagse „bergland van Esau”, het „land Edom”, namelijk de christenheid, gericht is. Terwijl deze verkondigers Jehovah’s oordelen bekendmaken, waardoor de tegenbeeldige Edomieten zijn wraak en zijn vergelding wordt aangekondigd, beseffen zij des te meer de schoonheid van het geestelijke paradijs, waarin Jehovah hen sinds 1919 G.T. heeft gebracht. — Jesaja 35:1-10.
HET EINDE VAN DE CHRISTENHEID EN HET JUDAÏSME
12. Waar in de bijbel wordt beschreven hoe het einde over de christenheid en het judaïsme zal komen?
12 Wanneer over de christenheid, die zich er thans op beroemt bijna een miljard kerklidmaten te tellen, de eens voor het land Edom voorzegde verwoesting komt, zal dit vanzelfsprekend grote verwondering wekken. Hoe zou zo iets bijna ongelofelijks kunnen geschieden, en dat nog binnen de huidige generatie, die nu reeds meer dan zestig jaar geleden — in 1914 G.T. — het einde van de tijden der heidenen beleefde? En hoe zal het einde over de christenheid en over het judaïsme, dat nauw met de christenheid verbonden is, komen? Jehovah God, die de tegen Edom gerichte profetieën van Jesaja en van Obadja inspireerde, heeft ook de profetie geïnspireerd waarin ons dit wordt verteld. Die profetie is in het laatste boek van de bijbel, in Openbaring, hoofdstuk 17, speciaal voor ons opgetekend.
13. Waarom wordt de christenheid in Openbaring, hoofdstuk 17, niet met name genoemd, maar wat wordt daar op veelbelovende wijze met name genoemd?
13 Een voorstander van de christenheid zou nu kunnen tegenwerpen dat de christenheid in Openbaring, hoofdstuk 17, helemaal niet wordt genoemd. Dat klopt, want toen de apostel Johannes het boek schreef dat de Openbaring wordt genoemd, bestond de christenheid nog niet. In plaats dat het Romeinse Rijk in de dagen van de apostel Johannes door een compromis tussen de heidense Romeinse religie en het christendom een fusiereligie tot stand trachtte te brengen om aldus een geschikte staatsreligie te stichten, trachtte het het christendom door wrede vervolging uit te roeien. Daarom bevond de apostel Johannes zich als balling op het strafeiland Patmos (Openbaring 1:9). De christenheid werd derhalve pas meer dan twee eeuwen later door keizer Constantijn de Grote gesticht. In Openbaring, hoofdstuk 17, speelt echter iets wat destijds reeds bestond de hoofdrol, namelijk Babylon de Grote.
14. Welke twee symbolische vrouwen worden in het boek Openbaring tegenover elkaar gesteld, en wat beelden zij af?
14 In het boek Openbaring worden twee symbolische vrouwen tegenover elkaar gesteld: Babylon de Grote en de „vrouw” van het Lam Gods (Openbaring 19:1-8). De ene, Babylon de Grote, wordt gebrandmerkt als een „hoer”. De andere, „de bruid, de vrouw van het Lam”, is een maagd (Openbaring 17:1-5; 21:9). Beiden beelden een religieuze organisatie af, de ene een onreine en de andere een reine. De „bruid, de vrouw van het Lam”, is de gemeente van de 144.000 met een maagd te vergelijken getrouwe volgelingen van het Lam Jezus Christus, die allen geestelijke Israëlieten zijn (Openbaring 7:4-8; 14:1-5). Babylon de Grote bestaat uit de aanhangers van religies die in strijd zijn met het ware christendom, dat door de 144.000 geestelijke Israëlieten wordt beoefend. Daarom zag de apostel Johannes dat „de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus” (Openbaring 17:6). De religie van de leden van Babylon de Grote is dus niet christelijk, maar Babylonisch, en derhalve is het valse religie. — Jesaja 47:1, 12-15.
15. Wie zijn de „koningen der aarde” over wie Babylon de Grote haar koningschap heeft uitgeoefend?
15 De apostel Johannes werd over Babylon de Grote de volgende verklaring gegeven: „De vrouw die gij gezien hebt, betekent de grote stad, die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft” (Openbaring 17:18). Daar Babylon de Grote als „koningin” over de koningen der aarde troont, beeldt ze het wereldrijk van valse religie af (Openbaring 18:7). Ze heeft haar koningschap niet slechts gedurende een bepaalde tijd of in een bepaalde eeuw over de koningen der aarde uitgeoefend, maar ze heeft in de loop der millennia ook over een reeks van wereldmachten (symbolische „koningen”) geheerst. Tot het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. waren er achtereenvolgens zeven van zulke wereldmachten: (1) het oude Egyptische Rijk, (2) het Assyrische Rijk, (3) het neo-Babylonische Rijk, (4) het Medo-Perzische Rijk, (5) het Griekse Rijk, (6) het Romeinse Rijk en (7) de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht. Dit wordt afgebeeld door het feit dat het beest waarop de „hoer” rijdt, zeven „koppen” heeft.
16. Wat bedoelde de engel toen hij met betrekking tot de koppen van het „scharlakengekleurde wilde beest”, waarop de „hoer” rijdt, zei: „één is er”?
16 Over de betekenis van de verscheidene delen van dit „scharlakengekleurde wilde beest” zei de engel tot Johannes: „De zeven koppen betekenen zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. En er zijn zeven koningen: vijf zijn gevallen, één is er, de andere is nog niet gekomen, maar als hij gekomen zal zijn, moet hij een korte tijd blijven” (Openbaring 17:9, 10). Met de uitdrukking „één is er” bedoelde de engel de zesde wereldmacht, het Romeinse Rijk, waardoor de christelijke apostel Johannes op het eiland Patmos gevangen gehouden werd.
17, 18. Hoe is de christenheid vanaf haar begin een deel van Babylon de Grote geweest?
17 In de vierde eeuw van onze Gewone Tijdrekening bracht deze zesde wereldmacht, door bemiddeling van keizer Constantijn de Grote als haar pontifex maximus, een fusie van de heidense Romeinse religie en de afvallige christelijke religie van enkele honderden „bisschoppen” van religieuze gemeenten tot stand. Door een rijksbesluit maakte Constantijn de fusiereligie tot de staatsreligie. Aldus werd het naam-christendom de gevestigde religie van het Romeinse Rijk. Op deze wijze kwam de christenheid tot bestaan. Doordat de christenheid de overheersende religieuze organisatie van de Romeinse wereldmacht werd, waarover Babylon de Grote haar koningschap uitoefende, werd ze een deel van Babylon de Grote. De christenheid was dus feitelijk een dochterorganisatie van Babylon de Grote, waarover gezegd wordt:
18 „Op haar voorhoofd was een naam geschreven, een mysterie: ’Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde.’” — Openbaring 17:5.
19. (a) Uit welke bron stammen de voornaamste leerstellingen en praktijken van de christenheid? (b) Hoe heeft de christenheid bewezen dat ze — evenals haar religieuze moeder — een „hoer” is?
19 Het is dan ook geen wonder dat de voornaamste leerstellingen van de religieuze sekten der christenheid en ook haar gebruiken heidens, Babylonisch, zijn en uit het oude Babylon aan de Eufraat (in Mesopotamië) stammen. Ook is het geen wonder dat de christenheid haar religieuze moeder nabootst, over wie wordt gezegd: „Met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven, terwijl zij die de aarde bewonen, dronken werden gemaakt van de wijn van haar hoererij” (Openbaring 17:1, 2). Geestelijk gesproken is de christenheid een „hoer”, want ze is intiem bevriend met deze goddeloze wereld, over welke onreine vriendschap Jakobus 4:4 zegt: „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.” De staatskerken der christenheid, haar verbintenissen tussen Kerk en Staat, strekken haar niet tot eer. Ze brandmerken haar als een religieuze hoer, die zich in de wereldpolitiek mengt.
20. (a) Waarom geldt datgene wat in Openbaring, hoofdstuk 17, staat, dus ook voor de christenheid, hoewel ze niet met name wordt genoemd? (b) Welke toekomst wacht haar?
20 Kan er nog enige twijfel over bestaan dat de christenheid een deel van Babylon de Grote is, ja, dat ze met haar grote aantal kerklidmaten het dominerende deel van dat wereldrijk van valse religie vormt? Beslist niet! Hoewel de christenheid in Openbaring, hoofdstuk 17, dus niet met name wordt genoemd, geldt datgene wat in dit hoofdstuk wordt gezegd, ook voor haar. Dientengevolge moet datgene wat volgens deze beschrijving de „grote hoer”, Babylon de Grote, overkomt, ook de christenheid overkomen. In Openbaring, hoofdstuk 17, wordt dus inderdaad getoond hoe de christenheid vernietigd wordt, en wel omdat geen enkel deel van Babylon de Grote aan de vernietiging zal ontkomen. De religieuze „hoeren” die Babylon de Grote heeft voortgebracht, moeten met haar omkomen. Wanneer wij nu derhalve het goddelijke „oordeel . . . over de grote hoer, die zit op vele wateren”, nader beschouwen, moeten wij in gedachten houden dat de christenheid eveneens door dit oordeel getroffen wordt. — Openbaring 17:1, 5.
DE ROL VAN DE ACHTSTE WERELDMACHT
21. Wat zegt Gods engel de apostel Johannes over „een achtste koning”?
21 Tot de zich verwonderende apostel Johannes zei Gods engel: „Ik zal u het mysterie zeggen van de vrouw en van het wilde beest dat haar draagt en dat de zeven koppen en de tien horens heeft: Het wilde beest dat gij gezien hebt, was, maar is niet, en toch staat het op het punt uit de afgrond op te stijgen, en het zal de vernietiging tegemoet gaan. En wanneer zij die op de aarde wonen, zien hoe het wilde beest was, maar niet is, en toch tegenwoordig zal zijn, zullen zij zich vol bewondering verbazen, maar hun namen zijn niet geschreven op de rol des levens van de grondlegging der wereld af. . . . En het wilde beest dat was maar niet is, is ook zelf een achtste koning, maar spruit voort uit de zeven, en het gaat de vernietiging tegemoet.” — Openbaring 17:7-11.
22. Wat is die „achtste koning”, en hoe ’sproot hij voort uit de zeven’?
22 Het symbolische wilde beest met zeven koppen en tien horens beeldt „een achtste koning”, dat wil zeggen een achtste wereldmacht, af. Deze wereldmacht kwam na het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. en na de Eerste Wereldoorlog tot bestaan. De hedendaagse geschiedenis identificeert deze achtste wereldmacht als de internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid. Deze organisatie werd in 1919 opgericht en trad begin 1920 in werking. De zevende wereldmacht, de Anglo-Amerikaanse wereldmacht, droeg hoofdzakelijk tot de oprichting van die organisatie voor wereldvrede en veiligheid bij (Openbaring 13:11-15). Deze organisatie werd eerst als de „Volkenbond” aangeduid. Ze sproot in zoverre uit de voorgaande zeven wereldmachten voort dat ze de zevende wereldmacht en alle overblijfselen van de voorgaande zes wereldmachten in zich verenigde.
23. (a) Wanneer ’steeg dat wilde beest uit de afgrond op’, en onder welke naam? (b) Welke rol spelen de christenheid en het judaïsme in de Verenigde Naties?
23 Toen in 1939 G.T. de Tweede Wereldoorlog uitbrak, verdween de Volkenbond in een afgrond van met de dood te vergelijken machteloosheid. In de zomer van 1945, toen de Tweede Wereldoorlog voorbij was, steeg — grotendeels met de hulp van de zevende wereldmacht, de dualistische wereldmacht Engeland en Amerika — deze achtste wereldmacht, die voor het handhaven van wereldvrede en veiligheid moest zorgen, weer uit de afgrond, waarin ze tijdens de oorlog geweest was, op. Ze nam een nieuwe naam aan: de Verenigde Naties. Oorspronkelijk telde deze organisatie 51 leden, thans zijn het er 144. De christenheid is in de Verenigde Naties sterk vertegenwoordigd doordat veel zogenaamd christelijke natiën bij die wereldorganisatie aangesloten zijn. Het judaïsme, dat in de gehele wereld 14.443.925 orthodoxe en reform joden telt, wordt in de Verenigde Naties sinds het jaar 1949 door de Republiek Israël vertegenwoordigd. Dus ook het judaïsme wordt door Babylon de Grote beheerst.
24. Hoe klom Babylon de Grote op de rug van het „scharlakengekleurde wilde beest”, en hoe beschouwt zij haar positie daar?
24 Toen het scharlakengekleurde wilde beest met zeven koppen en tien horens in de vorm van de Verenigde Naties uit de afgrond opsteeg, klom Babylon de Grote onmiddellijk weer als „koningin”, die „een koninkrijk over de koningen der aarde heeft”, op de rug van dit beest. Dit deed zij doordat zij haar vertrouwen in die menselijke organisatie voor wereldvrede en veiligheid stelde in plaats van in het Messiaanse koninkrijk van God, dat door Jehovah’s christelijke getuigen over de gehele wereld werd verkondigd. Zij geloofde dat zij zich met de hulp van deze antichristelijke organisatie voor de vernietiging in de naoorlogse periode kon behoeden. Op dat symbolische wilde beest rijdend, blijft Babylon de Grote vol vertrouwen zeggen: „Ik zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en ik zal nooit rouw zien” (Openbaring 18:7). Ze heeft echter misgerekend!
25. Hoe zou, zoals Gods engel tot de apostel Johannes zei, het met een hoer te vergelijken wereldrijk van valse religie aan zijn eind komen?
25 De „tien horens” van dat symbolische scharlakengekleurde wilde beest zijn ertoe bestemd zich tegen het met een hoer te vergelijken wereldrijk van valse religie te keren. Gods engel zei tot de apostel Johannes, terwijl deze het profetische visioen gadesloeg: „En de tien horens die gij gezien hebt, betekenen tien koningen, die [in de dagen van Johannes] nog geen koninkrijk hebben ontvangen, maar wel ontvangen zij voor één uur autoriteit als koningen met het wilde beest [door tot de hedendaagse wereldorganisatie voor vrede en veiligheid toe te treden]. Dezen hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest [nu de Verenigde Naties]. . . . De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, betekenen volken en scharen en natiën en talen. En de tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden. . . . En de vrouw die gij gezien hebt, betekent de grote stad [Babylon de Grote], die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft.” — Openbaring 17:12-18.
26, 27. (a) Welke verandering in houding van de zijde der politieke heersers zal kennelijk tot dit gewelddadige optreden leiden? (b) Waarom is het passend dat zij ’haar met vuur verbranden’?
26 De hartstochtelijke liefde van de symbolische „tien horens” (de lid-staten van de wereldorganisatie voor vrede en veiligheid) voor het met een hoer te vergelijken wereldrijk van valse religie zal verkoelen en ze zullen haar verscheuren. Ja, het gehele symbolische wilde beest (nu de Verenigde Naties) zal in de zinnelijke verhouding met de „grote hoer”, Babylon de Grote, geen bevrediging meer vinden, en de muilen van de „zeven koppen” van het scharlakengekleurde „wilde beest” zullen „haar vleesdelen opeten”. De gehele organisatie van het „wilde beest” — de „tien horens” en alles wat er verder nog toe behoort — zal Babylon de Grote dan nog slechts als een versleten oude hoer beschouwen, die hun hartstochtelijke, zelfzuchtige wensen niet meer kan bevredigen. Wanneer de politieke heersers van de natiën die lid zijn van de Verenigde Naties, zich onder de druk der wereldcrisis tegenover de verslechterende wereldtoestanden geplaatst zien, zullen zij alleen nog maar realistisch denken en zich niet meer door gevoelens laten leiden. Zij zullen zich gedwongen zien drastische, harteloze maatregelen voor de instandhouding van hun politieke instellingen en hun sociale en economische structuur te treffen. Zij zullen inzien dat het wereldrijk van valse religie wegens zijn Babylonische religieuze denkbeelden, gebruiken en gewoonten hun noodmaatregelen in de gehele wereld in de weg staat.
27 De vele goden en godinnen die Babylon de Grote heeft aanbeden, zullen haar niet te hulp komen om haar voor het optreden van haar vroegere hartstochtelijke minnaars te behoeden. Haar vroegere minnaars — het politieke en het militaire element — zullen beseffen dat die godheden van Babylon de Grote hulpeloos zijn en niet in staat waren hen te redden toen de priesters, aalmoezeniers, geestelijken en religieuze machthebbers van het wereldrijk van valse religie tot hen baden. Het politieke en het militaire element zullen zich bedrogen, beetgenomen en misleid voelen en zullen het respect voor de wereldse religie verliezen. Ze zullen niet communistisch hoeven te worden om ’de hoer te haten’, maar zullen eenvoudig radicaal worden en aldus met het „godloze communisme” kunnen samenwerken om de huichelachtige religieuze organisatie uit de weg te ruimen. Ze zullen haar net zo behandelen als men in de oudheid sommige hoeren behandelde: Ze zullen „haar geheel met vuur verbranden”. — Genesis 38:24.
28. Waarom zal de christenheid niet verschoond blijven wanneer heel Babylon de Grote verwoest wordt?
28 Wij kunnen ons voorstellen wat dat voor het Vaticaan met zijn basiliek Sint-Pieter, voor de religieuze kathedralen, kerken, moskeeën, tempels, synagogen, heiligdommen en voor alle andere religieuze bouwwerken zal betekenen! Wij kunnen ons voorstellen wat degenen te wachten staat die in prachtige gewaden in die religieuze gebouwen dienst doen. Laat de christenheid niet denken dat ze zal ontkomen omdat ze voor de wereld in de naam van Christus optreedt. Ook zij heeft evenals haar moeder, Babylon de Grote, religieuze „hoererij” bedreven. De vriendschap die ze met het politieke en het militaire element van deze wereld heeft aangekweekt en onderhouden, zal haar ontvallen. Ze zal met een schok tot het besef komen dat ze zich door haar overspelige vriendschap met deze wereld tot een „vijand van God” en van zijn Christus heeft gemaakt (Jakobus 4:4). Zelfs het feit dat ze het Heilig Jaar (1975) heeft gevierd, verandert niets aan haar status voor het aangezicht van Jehovah God. Ze moet tot een onbewoonde woestenij worden, zoals dit met betrekking tot het oude Edom werd voorzegd. — Jesaja 34:11-13; vergelijk Openbaring 18:2, 8.
29. (a) Waardoor heeft het judaïsme bewezen dat het aan de zijde van Babylon de Grote staat? (b) Zijn er ook personen geweest die het judaïsme de rug hebben toegekeerd en aldus aan zijn lot zijn ontkomen?
29 Het judaïsme staat eveneens aan de zijde van Babylon de Grote. Als een van de 144 joodse, Arabische, mohammedaanse, hindoese, boeddhistische, zogenaamd „christelijke” en communistische lid-staten van de Verenigde Naties bevindt ook de Republiek Israël zich onder de invloed van Babylon de Grote, de „grote hoer”, die de achtste wereldmacht berijdt (Openbaring 17:3 tot 6). In de eerste eeuw van onze Gewone Tijdrekening keerde de joodse Farizeeër genaamd Saulus van Tarsus het judaïsme de rug toe en werd hij de christelijke apostel die ook Paulus werd genoemd (Galáten 1:1, 13-17; Filippenzen 3:3-6). In tegenstelling tot deze Saulus van Tarsus heeft het grootste deel van de natuurlijke, besneden joden echter aan het traditionele judaïsme vastgehouden.
30. Wat staat zowel de christenheid als het judaïsme te wachten, en hoe wordt dit door gebeurtenissen die zich in de eerste eeuw afspeelden, te kennen gegeven?
30 In het jaar 70 G.T. werd Jeruzalem, het bolwerk van het judaïsme, door de heidense Romeinen verwoest, zoals Jezus Christus dit had voorzegd (Matthéüs 24:1-3, 15-22; Lukas 21:20 tot 24). Die vernietiging van Jeruzalem en zijn tempel en de verwoesting van het land Juda door de Romeinen werden een profetisch beeld van de vernietiging en verwoesting die in de ophanden zijnde „grote verdrukking” over de christenheid zullen komen. Daar het judaïsme aan het standpunt heeft vastgehouden dat het in de eerste eeuw G.T. innam en waardoor het in 70 G.T. door een verschrikkelijke rampspoed werd getroffen, zal het hetzelfde lot ondergaan als zijn tegenbeeld, de christenheid.
31. Wie houden zich thans klaarblijkelijk verre van de christenheid en het judaïsme, en in welke toestand verheugen zij zich thans reeds?
31 Babylon de Grote zal er dus spoedig niet meer zijn! Dit betekent dat ook de christenheid en het judaïsme er spoedig niet meer zullen zijn! Maar hoe staat het met de verkondigers van het opgerichte Messiaanse koninkrijk Gods, namelijk Jehovah’s christelijke getuigen? Wat zal er met het geestelijke paradijs gebeuren waarin zij thans wonen? De geïnspireerde profetieën van de bijbel tonen hun wat zij te verwachten hebben. — Amos 3:7; Openbaring 1:1-3.