Ware aanbidding betekent actie
1. (a) Wat dient iemand zich in verband met zijn religie af te vragen? (b) Wat dient iemands religie voor hem te betekenen, en wat moet hij zijn om de ware God te kunnen aanbidden?
WAT betekent uw religie voor u? Beschouwt u religie als iets dat goed is om te hebben maar dat verder niet veel invloed uitoefent op uw andere activiteiten, zoals zakelijke of maatschappelijke aangelegenheden? Vindt u dat het van een goede gemeenschapszin getuigt om ’s zondags naar de kerk te gaan, bijdragen te schenken aan de kerk of aan de een of andere door de kerk georganiseerde vorm van liefdadigheid en misschien af en toe aan een gemeenschappelijke actie deel te nemen die onder leiding van de kerk geschiedt? Als u uw religie zo beziet, is er iets verkeerd met uw aanbidding. Wanneer uw religie u niet volledig in beslag neemt, vierentwintig uur per dag elke fase van uw activiteit bepaalt en u tot werkelijke, levensbelangrijke activiteit bezielt, ontbreekt er iets, want de ware aanbidding van de Almachtige God is levend en bezielend, een aanbidding van voortdurende actie. Weet u dat u pas een ware aanbidder van God kunt zijn wanneer u een verkondiger bent, en dat de verkondiging uw enige zorg dient te zijn?
2. (a) Waarvan moet een ware aanbidder een verkondiger zijn? (b) Wat is een van de manieren waarop wij een idee kunnen krijgen van wat Jehovah in deze tijd van ons verlangt?
2 Waarvan is de ware aanbidder een verkondiger en tot in welke mate dient er verkondigd te worden? Hij neemt deel aan een bekendmaking in de ruimste zin van het woord, waarbij van alle juiste middelen gebruik wordt gemaakt om op een liefdevolle wijze tot de gehele schepping te prediken (Kol. 1:23, NW). De naam van de Almachtige, de Schepper van hemel en aarde, moet worden bekendgemaakt, en wel op dusdanige wijze dat de mensen een juist begrip krijgen van zijn naam. Deze God, wiens naam alleen Jehovah is, was niet alleen de God van de oude Hebreeën, maar ook de God die Jezus naar de aarde zond, terwijl hij tevens de God is van de christenen in deze tijd. De wijze waarop Jehovah met zijn volk uit de oudheid handelde, toonde op kleine schaal aan wat hij van zijn volk in deze tijd verlangt en daarom werd dit tot troost en onderricht van ons opgetekend. Wanneer wij meer te weten komen over het verkondigingswerk dat hij van zijn volk uit de oudheid verlangde, krijgen wij enig idee van het werk dat in deze tijd verricht moet worden, alleen op een veel grotere schaal. — Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11, NW.
WAKKER OM GOED NIEUWS TE ONDERSCHEIDEN
3. (a) Wat overkwam Gods volk uit de oudheid toen het zijn naam vergat? (b) Wat deed Jehovah om het hart van de gevangenen op te vrolijken? (c) Welke rol liet hij Jesaja in figuurlijke zin spelen?
3 Er is een tijd geweest dat Gods volk Zijn naam vergat, dat wil zeggen, de Israëlieten vergaten te beseffen wat deze naam betekende en als gevolg daarvan verloren zij het voorrecht die naam bekend te mogen maken en geraakten zij in gevangenschap aan een heidense wereldmacht, die van Babylon. Jehovah waarschuwde zijn volk hier van tevoren voor, dus nog voordat de Israëlieten in gevangenschap gingen, en ten einde het hart van de oprechten onder hen op te vrolijken, voorzei hij hun bevrijding en beschreef hij de activiteit die zij dienden te ontplooien nadat zij bevrijd waren. Dit deed hij door bemiddeling van zijn profeet Jesaja, die hij gebruikte om als een in de verte turende wachter op de verwoeste plaats van de stad Sion, welke zeventig jaar woest zou liggen, te spreken. De wachter zou vol verlangen wachten op de bevrijding en terugkeer van de joden, zodat zij de tempel van Jehovah en de stad Sion zouden kunnen herbouwen. Wij kunnen ons voorstellen hoe wij op de verwoeste plaats staan en de wachter horen uitroepen: „Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van degene die goed nieuws brengt, die vrede verkondigt, die goed nieuws brengt van iets beters, die redding verkondigt, die tot Sion zegt: ’Uw God is koning geworden!’” — Jes. 52:7, NW.
4. Wat voor nieuws maakte de boodschapper bekend, en welke uitwerking had het op degenen die Sion liefhadden?
4 Vanaf de plaats waar Sion of Jeruzalem had gelegen, ongeveer negenhonderd meter boven het waterpeil van de Middellandse Zee, kon de boodschapper met het opwindende nieuws reeds in de verte worden waargenomen. Wat voor nieuws maakte hij bekend? Het was nieuws over Jehovah’s vreedzame voornemen ten opzichte van Sion, zijn goede wil, het einde van zijn onwelwillende gezindheid jegens zijn volk. Voor de in Babylon vertoevende gevangenen die liefde hadden voor de aanbidding van God en voor Sion was het opwindend nieuws, goed nieuws. Het was iets dat zij nodig hadden — een verrukking, een vreugde voor hen.
5. Leg uit in welk opzicht het nieuws dat door de boodschapper werd bekendgemaakt, met Jehovah’s heerschappij en naam verband hield.
5 Wat hield de boodschap in? Ze hield met Jehovah’s heerschappij en naam verband. Gedurende de zeventig jaren van gevangenschap was Jeruzalem, de stad van „Jehovah’s troon” waarop de koningen van de lijn van David hadden gezeten, totaal ontvolkt, want Gods volk bevond zich toen in ballingschap. Er waren in het land Juda in het geheel geen inwoners. In plaats dat Jehovah de werkelijke, onzichtbare Koning was, leek het er derhalve op alsof Mardoek, de voornaamste God van Babylon, als koning regeerde. Thans werden de rollen echter omgekeerd en nu de „stad van de grote Koning” opnieuw zou worden gesticht en de tempel zich weer in haar zou bevinden, kon opnieuw tot Jeruzalem worden gezegd: „Uw God is koning geworden!” Ook al werden de koningen van de lijn van David niet op de troon hersteld, toch was Jehovah’s volk vrij en in staat om de stad Sion te herbouwen. In zekere zin betekende de val van Babylon derhalve de oprichting van Gods koninkrijk. De voeten van de boodschapper die dit wonderbaarlijke nieuws bracht, moeten derhalve, ook al waren ze nog zo stoffig en vermoeid, lieflijk hebben geleken in de ogen van degenen die Sion en Jehovah God liefhadden.
HEDENDAAGSE BOODSCHAPPERS
6. (a) Van wie was de profetische boodschapper een afbeelding? (b) Hoe weten wij dat deze toepassing van de profetie juist is?
6 Deze profetische boodschapper van het goede nieuws was een afbeelding van iets veel groters, evenals Babylon een afbeelding was van een veel uitgebreider Babylon dat in Openbaring Babylon de Grote wordt genoemd en betrekking heeft op het wereldrijk van valse religie. De grotere boodschapper is in de eerste plaats de beloofde Messias, de Gezalfde van de profetieën, de Christus, zoals de Grieks-sprekende joden hem noemden. Zijn gezalfde volgelingen, die in zijn voetstappen treden, moeten hem navolgen en de door hem ingeslagen weg bewandelen; zij moeten derhalve eveneens boodschappers van het goede nieuws worden, met Christus als hun leider. Dat deze toepassing juist is, blijkt uit datgene wat de apostel Paulus in Romeinen 10:13-15 (NW) vermeldt: „Want ’een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered’. Hoe zullen zij echter hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt? Hoe zullen zij vervolgens prediken indien zij niet zijn uitgezonden? Zoals er staat geschreven: ’Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die goed nieuws over goede dingen bekendmaken!’”
7. (a) Wie waren de wachters over wie in Jesaja 52:8 werd gesproken, en wat deden zij? (b) Hoe kan er worden gezegd dat zij „van aangezicht tot aangezicht” zagen?
7 Jesaja vervolgt het visioen alsof er in Jeruzalem wachters waren die deze glorierijke boodschapper verwachtten, en zegt in Jesaja 52:8 (NW): „Luister! Uw eigen wachters hebben hun stem verheven. Eenstemmig blijven zij vreugdevol uitroepen; want van aangezicht tot aangezicht zullen zij zien wanneer Jehovah Sion bijeenbrengt en terugvoert.” De wachters van Jeruzalem zouden derhalve de Israëlieten zijn die het nieuws betreffende Sions herstel vóór anderen vernamen en die er verantwoordelijk voor werden het nieuws aan Sions overige kinderen door te geven. Zij waren degenen die hun stem eenstemmig, met een luid geroep, moesten verheffen. Zij zouden het eendrachtig uitroepen, zodat anderen van het vreugdevolle nieuws dat God Koning is geworden, in kennis gesteld zouden worden! Toen Babylon in 539 v.G.T.a viel, wisten getrouwe joden, uit Jeremia’s profetie, dat de tijd voor hun bevrijding spoedig zou aanbreken (Jer. 25:11-14). Toen zij zagen hoe Babylon Kores inderdaad in handen viel, bestond er bij hen geen twijfel meer over dat Jehovah aan het werk was. Kores de Pers had dit niet door eigen kracht tot stand gebracht, ook al was hij een bekwaam generaal. Alleen Jehovah God zelf had de poorten van Babylon kunnen openen en hen uit de macht van dit grote wereldrijk kunnen bevrijden. Het was derhalve net alsof de wachters Jehovah van aangezicht tot aangezicht of van oog tot oog zagen, dat wil zeggen, alsof zij, met hun ogen, hem in de ogen keken, waardoor een intiem, persoonlijk contact tot stand werd gebracht.
EEN TIJD VOOR EEN KRACHTDADIG OPTREDEN
8. (a) Waarvoor was de bevrijding van de Israëlieten uit Babylon een tijd? (b) In welk opzicht ’ontblootte Jehovah zijn heilige arm voor het oog van alle naties’, en met welk resultaat?
8 Het was er derhalve niet de tijd voor om te klagen en ook was het geen tijd voor onverschilligheid of laksheid. Het was een tijd voor actie. Jesaja vervolgt met te zeggen: „Wordt vrolijk, roept eenstemmig vol vreugde uit, gij verwoeste plaatsen van Jeruzalem, want Jehovah heeft zijn volk vertroost; hij heeft Jeruzalem teruggekocht. Jehovah heeft zijn heilige arm voor het oog van alle naties ontbloot; en alle einden der aarde moeten de redding van onze God zien” (Jes. 52:9, 10, NW). Ja, het was een tijd voor vrolijkheid, een tijd voor vreugde, en derhalve was het er de tijd voor dit goede nieuws aan allen bekend te maken die dit maar zouden willen horen. Jehovah had als het ware zijn mouwen opgestroopt en zijn armen ontbloot ten einde eraan te werken dat zijn volk uit Babylon werd gered. Hij deed dit niet ongemerkt of in het geheim, maar voor het oog van allen, en degenen die in de verste uithoeken van de bewoonde aarde woonden, moesten horen en zien wat God deed om zijn volk te bevrijden. Dit betekende dat Gods naam zou worden verheven en dat hij door de mensen aanvaard zou worden als de levende en ware God en als de Universele Soeverein.
9. (a) Op welke wijze zou het nieuws van de boodschapper op internationale schaal worden verbreid? (b) Waardoor werd het getuigenis van degenen die het nieuws bekendmaakten, ondersteund?
9 In de tijd dat dit gebeurde, leefden velen van de joden in verschillende delen van de gehele bewoonde aarde. Deze joden van de diaspora, of verstrooiing, moesten dit vernemen, en zij zouden weer aan anderen getuigenis geven over hun redding, waarbij zij waarlijk konden zeggen: „Dit is onze God.” Dit internationale getuigenis won nog aan kracht door het feit dat Sion werd hersteld en herbouwd, waardoor de waarheid van hun woorden over de kracht en macht van hun God onomstotelijk kwam vast te staan.
10. Behoefden de verbannen joden alleen maar te spreken, of wat werd er van hen verlangd?
10 Die bannelingen in Babylon moesten niet alleen spreken, maar ook handelend optreden. In profetische taal wijst Jesaja hen op hun verantwoordelijkheid, zeggende: „Gaat weg, gaat weg, gaat uit van daar, raakt niets onreins aan; gaat weg uit haar midden, houdt u zelf rein, gij die de gebruiksvoorwerpen van Jehovah draagt. Want gijlieden zult niet in paniek uittrekken en gij zult niet in de vlucht heengaan. Want Jehovah zal zelfs voor u uit gaan en de God van Israël zal uw achterhoede zijn.” — Jes. 52:11, 12, NW.
NOODZAKELIJK ZICH VAN VALSE RELIGIE TE REINIGEN
11. Wanneer moesten de bannelingen handelend optreden, en welke activiteit moesten zij op grond van Gods woorden in Jesaja 52:11, 12 ontplooien?
11 Dit betekende dat er prompt en positief moest worden opgetreden. Toen het bevel van Kores in 537 v.G.T. werd uitgevaardigd, moesten zij onmiddellijk handelend optreden; zij moesten Babylon de rug toekeren en deze onreine plaats van valse aanbidding verlaten. Zij begrepen dat God feitelijk had gezegd: ’Laat al Babylons religieuze onreinheid in de steek. Zorgt ervoor dat niets ervan aan u blijft kleven. Keert tot Gods zuivere aanbidding terug. Gaat uit het midden van haar en haar afgodische, godonterende invloedssfeer. Gaat naar de plaats waar gij God kunt dienen en religieus rein kunt zijn — de plaats van Jehovah’s aanbidding.’
12. (a) Wat was de allerbelangrijkste reden waarom de gerepatrieerden rein moesten zijn? (b) Van welke beweegredenen waren de terugkerenden vrij, en wat was hun belangrijkste motief?
12 Deze aansporing om religieus en moreel rein te zijn, werd in de allereerste plaats gegeven omdat deze Israëlieten de heilige gebruiksvoorwerpen die Nebukadnezar uit Jehovah’s tempel had geroofd met zich moesten meenemen. Kores had erin toegestemd dat deze werden meegevoerd en degenen die ze droegen, moesten zich van elke bezoedeling met Babylons onreine religie reinigen. Dit moest niet alleen op een uiterlijke, ceremoniële wijze gebeuren, maar voornamelijk in het hart. Degenen die uit Babylon wegtrokken, moesten heilig zijn om Jehovah’s aanbidding te herstellen, dit was beslist noodzakelijk, want Jeruzalem was destijds woest en verlaten en de enigen die terugkeerden, waren degenen die Jehovah volledig waren toegewijd en zich uitsluitend ten doel stelden Jehovah’s naam te verhogen. Zij hadden geen politieke of materialistische beweegredenen.
13. (a) Wie ontving de eer voor de bevrijding van de gevangenen? (b) Hoe liet het vertrek uit Babylon zich vergelijken met de vlucht uit Egypte, die negen eeuwen daarvoor was geschied?
13 De Israëlieten wisten wat zij als Jehovah’s volk deden. Zij wisten dat hij hen had bevrijd en met hen was. Alhoewel zij Babylon snel verlieten, was er derhalve geen sprake van paniek. Zij probeerden hun vrijheid niet zelf te bewerkstelligen. Zij hadden gewacht totdat God de Babylonische derde wereldmacht had laten vallen. De eer voor hun bevrijding kon derhalve niet aan hen en ook niet aan Kores worden toegeschreven. Wij merken op dat dit vertrek heel anders in zijn werk ging dan toen zij 976 jaar daarvoor uit het land Egypte trokken, want toen had Farao er sterk bij hen op aangedrongen dat zij zouden weggaan en hen, zoals Jehovah had voorzegd, het land uitgezet. Alhoewel de vlucht uit Egypte ordelijk was verlopen, stelde deze de Israëlieten wegens de haast toch voor enkele moeilijkheden, zoals in Exodus 12:30-34, 39 wordt gezegd; zij werden uit Egypte verdreven en konden niet talmen. Zij hadden geen tijd gehad om voorzieningen voor zich zelf te treffen. Het deeg dat zij bij zich hadden, was zelfs nog ongegist, terwijl zij hun bakkerstroggen in hun mantels hadden gewikkeld en op hun schouders met zich meedroegen. Toch vertrokken zij ordelijk, zoals in Exodus 13:18 (NW) wordt beschreven: „In slagorde geschaard trokken de zonen van Israël echter op uit het land Egypte [dat wil zeggen, als een leger in vijf afdelingen, met een voorhoede, een achterhoede, een hoofdafdeling en twee flanken]” (Voetnoot in de uitgave van 1953). Op het vertrek uit Babylon konden zij zich daarentegen beter voorbereiden en met Jehovah als hun achterhoede en beschermer, trokken zij ordelijk en met waardigheid en kalme moed weg.
14. In welk opzicht zagen de wachters „van aangezicht tot aangezicht” toen Jehovah Sion bijeenbracht en terugvoerde, en van welke gevoelens werden de gerepatrieerden vervuld toen zij de heuvel zagen waar de tempel van Salomo voordien had gestaan?
14 Degenen die Babylon verlieten, waren er zeker van dat zij Sion veilig zouden kunnen bereiken, ook al betekende dit dat zij honderden kilometers ver door woeste streken moesten trekken. Aangezien Jehovah als hun leider voor hen uittrok, zouden de wachters als het ware van aangezicht tot aangezicht zien hoe Jehovah hen bijeenbracht en naar Sion terugvoerde. Wat moet het de gerepatrieerden een vreugde hebben geschonken toen zij de heuvel van Jeruzalem of Sion in het gezicht kregen, evenals het de wachters veel vreugde schonk toen zij de boodschapper van bevrijding zagen komen. — Jes. 52:8, NW.
THANS WORDT MEER DAN OOIT VAN CHRISTENEN VERLANGD DAT ZIJ ACTIVITEIT ONTPLOOIEN
15. Op welke wijze brengt de apostel Paulus deze profetie van toepassing op christenen?
15 Dat dit alles voor christenen profetische waarde heeft, wordt door de apostel Paulus aangetoond wanneer hij een aanhaling doet uit Jesaja 52:11 en over de betekenis van deze woorden uitweidt door te zeggen: „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: ’Ik zal onder hen wonen en onder hen wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.’ ’„Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af”, zegt Jehovah, „en raakt het onreine niet langer aan.”’” — 2 Kor. 6:14-17, NW.
16. (a) Wie zijn in deze tijd Gods wachters, en wat zien zij? (b) Wat moet iemand met betrekking tot zijn religie en de organisatie waartoe hij behoort, nagaan? (c) Wat moet hij doen wanneer hij bemerkt dat zijn religie geen religie van actie is met betrekking tot het bekendmaken van de naam van Jehovah, met welke beloning?
16 Thans is het voor christenen een tijd voor actie. Er moet een groot verkondigingswerk worden verricht, niet alleen in een klein gebied van de wereld, maar over de gehele bewoonde aarde (Matth. 24:14, NW). Degenen die tot Gods volk behoren, zijn wachters. Zij zien dat Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, is gevallen. Deze religieuze „stad” is aan de kaak gesteld. Haar valse leerstellingen en mensenvrees, waardoor de wachters eens gevangen werden gehouden, kunnen hen niet langer weerhouden en ook oefenen ze geen invloed meer uit op alle andere eerlijke personen die willen wegtrekken om de glorierijke vrijheid binnen te gaan welke degenen ten deel valt die de ware God Jehovah aanbidden. Babylon de Grote zal spoedig volledig worden vernietigd. Daarom is het voor iedereen die beweert God te aanbidden, noodzakelijk zijn religie te onderzoeken ten einde na te gaan of hij dit goede nieuws, dat gepredikt moet worden, bezit. Hij moet ook nagaan of de organisatie waartoe hij behoort, dit goede nieuws al dan niet op de grootst mogelijke schaal, namelijk tot de einden der aarde, bekendmaakt. En hij moet, evenals de getrouwe joden die naar Sion terugkeerden, er met zijn gehele hart, verstand en ziel mee bezig zijn deze inlichtingen aan anderen door te geven. Als uw religie geen religie van actie is op het gebied van het bekendmaken van de naam van Jehovah, is ze dood-aanbrengend. Ontvlucht haar dan als een onderdeel van het hedendaagse Babylon de Grote. De aanbidders van de ware God horen er niet thuis. Kom in de vreugdevolle situatie waarin u het goede nieuws bekendmaakt dat Jehovah God Koning is geworden. Zijn koninkrijk zal binnenkort allen die gehoor geven aan de oproep en als verkondigers van het goede nieuws in actie komen, zegenen met leven op een aarde welke is verfraaid met de vrede en voorspoed die alleen door haar Schepper kan worden geschonken.
[Voetnoot]
a Zie Ontwaakt! van 8 augustus 1965, blz. 16.