„Weest blij voor eeuwig”
1. (a) Wat is de in Hebreeën 11:10 genoemde „stad”? (b) Tot wanneer moet de „grote schare” wachten om de „vervulling van de belofte” te kunnen ontvangen?
WIJ kunnen beslist heel erg blij zijn dat de Messiaanse Koning, Christus Jezus, thans in een hemels „Jeruzalem” regeert. Dit is de in Hebreeën hoofdstuk 11 genoemde stad „die tot de hemel behoort”, de stad die Abraham, Isaäk en Jakob ’trachtten te verkrijgen’. Zij „hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land” Kanaän waren, want zij zochten ernstig „de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en schepper is”. Maar evenals in het geval van de „grote schare”, die thans de hoop koestert eeuwig leven op aarde te ontvangen, kan de „vervulling van de belofte” voor die mannen uit de oudheid pas verwezenlijkt worden wanneer de gezalfde christenen hun erfenis in het hemelse koninkrijk hebben ontvangen. — Hebr. 11:8-16, 39, 40; Openb. 7:9.
„Het hemelse Jeruzalem”
2. (a) Hoe wijst Hebreeën 12:1, 2 naar de hoop van het Messiaanse koninkrijk? (Ps. 110:1, 2) (b) Hoe werd de komst van het Koninkrijk bij de berg Sinaï afgeschaduwd?
2 In Hebreeën hoofdstuk 12 worden gezalfde christenen er vervolgens toe aangemoedigd profijt te trekken van het voorbeeld van die getrouwe getuigen uit de oudheid en ook „oplettend het oog gericht [te] houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus”, die, na volhard te hebben, „aan de rechterhand van de troon van God [is] gaan zitten” totdat „de bestemde tijden der natiën” zouden eindigen (Hebr. 12:1, 2). Terwijl Paulus vervolgens de nadruk legt op de Koninkrijkshoop van deze christenen, geeft hij een beschrijving van de ontzagwekkende tentoonspreidingen van Jehovah’s heerlijkheid bij de berg Sinaï, toen het Wetsverbond met het vleselijke Israël werd ingewijd. Bij die gelegenheid had Jehovah tot Israël gezegd: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, . . . zult [gíj] mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” — Ex. 19:5, 6.
3. Hoe zijn de geestelijke Israëlieten iets ontzagwekkenders „genaderd”?
3 De geestelijke Israëlieten — de gezalfde christenen in deze tijd — zijn echter in „een nieuw verbond” opgenomen (Hebr. 8:8-11). En nu zijn zij „genaderd” tot iets wat veel ontzagwekkender is. Wat is dat? Paulus antwoordt in Hebreeën 12:22: „Gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem.” Dit naderen was met de Koninkrijkserfgenamen in Paulus’ tijd begonnen, aangezien zij waren „opgebouwd tot een geestelijk huis” op het fundament dat nu in Sion was gelegd, Christus Jezus (1 Petr. 2:4-9). Er zouden nog meer gezalfde christenen tot het hemelse Jeruzalem blijven naderen, totdat alle 144.000 tot het Lam zijn vergaderd om met hem op die hemelse berg Sion te staan. — Openb. 14:1-5.
4. Tot welke andere kenmerken in verband met het Messiaanse koninkrijk zijn gezalfde christenen „genaderd”?
4 Hier in Hebreeën 12:22-24 belicht Paulus ook andere kenmerken waartoe christenen „genaderd” zijn en die verband houden met het Messiaanse koninkrijk en het doel ervan. Hij spreekt over de tegenwoordigheid van „myriaden engelen”, die zoals uit Daniël 7:9-14 en Matthéüs 25:31 blijkt, aanwezig zijn wanneer Degene „gelijk een mensenzoon” het Koninkrijk ontvangt. Paulus verwijst ook naar „de gemeente van de eerstgeborenen” die het Koninkrijk beërven. Hij verheerlijkt God als „de Rechter van allen”, die deze ’eerstgeboren zonen’ rechtvaardig verklaart, opdat zij kunnen worden opgenomen in het nieuwe verbond waarvan Jezus door middel van zijn eigen kostbare bloed de middelaar is geworden (Hebr. 9:13-15; Rom. 5:1, 9). En Paulus maakt ook gewag van ’de geestelijke levens van deze rechtvaardigen’, de Koninkrijkserfgenamen, die nu in „een nieuwheid des levens” wandelen. — Rom. 6:4; 8:16.
5. (a) Hoe wordt in Hebreeën 12:28, 29 bevestigd dat het „hemelse Jeruzalem” het Messiaanse koninkrijk is? (b) Hoe wijst Hebreeën 13:14, 15 erop dat deze „stad” nog in de toekomst ligt?
5 Dat het in Hebreeën 12:22 genoemde „hemelse Jeruzalem” betrekking heeft op het Messiaanse koninkrijk waartoe gezalfde christenen ’zijn genaderd’, wordt verder bevestigd door de volgende verzen, 12:28 en 29, waar Paulus hen als volgt aanmoedigt: „Laten wij daarom, aangezien wij een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag. Want onze God is ook een verterend vuur.” Deze vermaning om ijver aan de dag te leggen bij het naderen tot het hemelse Jeruzalem of het Messiaanse koninkrijk wordt tot aan het einde van Paulus’ brief herhaald, zoals wij in het laatste hoofdstuk, in Hebreeën 13:14, lezen: „Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken ernstig de toekomstige.” Nu is dat Koninkrijk gekomen — in het buitengewoon belangrijke jaar 1914! Hoe ernstig dienen de overgebleven gezalfden op aarde bezig te zijn ’eerst het koninkrijk te zoeken’ en Jehovah altijd „een slachtoffer van lof [te] brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken”! — Matth. 6:33; Hebr. 13:15.
Het „Nieuwe Jeruzalem”
6. (a) Wat is het „Nieuwe Jeruzalem”, zoals het in Openbaring wordt beschreven? (b) Waarom dient de „grote schare” zeer veel belangstelling voor dit „Jeruzalem” te hebben?
6 Wat valt er dan te zeggen over „het nieuwe Jeruzalem”, dat in Openbaring 3:12 voor het eerst wordt genoemd? Hier zegt de verheerlijkte Jezus over ’degene die overwint’: „Ik zal hem maken tot een pilaar in de tempel van mijn God, . . . en ik zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat van mijn God uit de hemel neerdaalt.” Later, in Openbaring 21:1, 2 en 10, vermeldt Johannes dat deze overwinnaars zich in „een nieuwe hemel” bevinden en beschrijft hij hun uit vele leden bestaande groep als ’de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, dat van God uit de hemel neerdaalt, toebereid als een bruid die voor haar man [Christus, de bruidegom] versierd is’. Dit Nieuwe Jeruzalem is Gods instrument door middel waarvan hij „water des levens” tot gehoorzame mensen laat stromen, waardoor zij worden genezen en hier op aarde volmaakt leven ontvangen. Aldus zal God, de Insteller van deze grootse regeling, op een zeer letterlijke wijze „elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn”. Hoe vreugdevol zijn de leden van de „grote schare”, de metgezellen van het overblijfsel van de „bruid”-klasse, over dat vooruitzicht! — Openb. 22:1, 2; 21:4.
7. Hoe verschilt het „Nieuwe Jeruzalem” van het „hemelse Jeruzalem”?
7 Er bestaat echter een klein verschil tussen het in Openbaring beschreven „Nieuwe Jeruzalem” en het „hemelse Jeruzalem” van het boek Hebreeën, aangezien het „Nieuwe Jeruzalem” bestaat uit de 144.000 die met de bruidegom verloofd zijn, terwijl het „hemelse Jeruzalem” 144.001 personen omvat, waarbij die ’ene’ persoon de Bruidegom-Koning is. Aldus blijkt uit de boeken Hebreeën en Openbaring dat er een nauw verband bestaat tussen het „hemelse Jeruzalem” en het „Nieuwe Jeruzalem”.
„Het Jeruzalem dat boven is”
8, 9. (a) Wie of wat is „het Jeruzalem dat boven is”? (b) Hoe beschrijft Paulus, door Jesaja 54 aan te halen, hoe dit Jeruzalem als echtgenote functioneert?
8 In Galáten 4:26 lezen wij over nog een ander „Jeruzalem”. Dit is „het Jeruzalem dat boven is”. En wie of wat wordt met deze stad bedoeld? De apostel Paulus zegt erover: „Het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder.” — Vergelijk Jesaja 54:13.
9 Dit „Jeruzalem dat boven is”, is Jehovah’s met een vrouw te vergelijken organisatie in de hemel. Ze bestaat uit de legerscharen loyale engelen, met inbegrip van de thans verheerlijkte aartsengel, Jezus Christus (Openb. 12:7). Dezen vervullen de rol van „vrouw” voor hun Soevereine Heer. Betreffende deze „vrouw” zegt Paulus vervolgens: „Er staat geschreven [dat wil zeggen in Jesaja 54:1]: ’Wees vrolijk, gij onvruchtbare vrouw, die niet baart; breek uit en roep luid, gij vrouw die geen barensweeën hebt, want de kinderen van de eenzame vrouw zijn talrijker dan die van haar die de man heeft.’” — Gal. 4:27.
10. Hoe kwam het dat het „Jeruzalem dat boven is” een luid vreugdegeroep aanhief?
10 Als een vervulling van deze profetie zal Jehovah’s „vrouw”, zijn grootse hemelse organisatie van geestelijke schepselen, ongetwijfeld een luid vreugdegeroep hebben aangeheven toen ze zag dat Christus Jezus bij zijn doop in 29 G.T. als het primaire „zaad” werd voortgebracht. Haar vreugde moet geen grenzen hebben gekend toen Jezus, die zijn rechtschapenheid had bewaard, in 33 G.T. uit de doden werd opgewekt en tot Gods rechterhand in de hemel werd verhoogd. En wat een vreugde te zien hoe het „zaad” tot velen werd naarmate er ook discipelen van Jezus Christus werden binnengebracht om haar geestelijke kinderen te worden! Dit alles geschiedde als vervulling van Gods belofte aan Abraham dat Hij ’zijn zaad zou vermenigvuldigen’ tot zegen van alle natiën der aarde. — Gen. 22:15-18; Gal. 3:29.
11. Hoe is het „Jeruzalem dat boven is” in de hedendaagse tijd blij gemaakt?
11 In 1914 G.T. verheugden de hemelen zich er ook over te zien dat Gods „vrouw” „een zoon, een manlijk kind”, Christus’ koninkrijk, voortbracht. En toen de Koning Christus (ook Michaël genoemd, welke naam „Wie is als God?” betekent) Satans uitdaging beantwoordde door de Duivel en zijn engelen uit het hemelse rijk te slingeren, hebben de legerscharen van engelen ongetwijfeld met grote vreugde gereageerd op de „luide stem” die bekendmaakte: „Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft!” Sinds 1919 verheugen zij zich er ook over te zien dat de op aarde overgebleven „zonen” van „het Jeruzalem dat boven is” zich volledig hebben losgemaakt van Babylonische religie (Openb. 12:1-12; 18:4, 5). En wat een vreugde zal er thans heersen onder de menigten loyale engelen van „het Jeruzalem dat boven is”, aangezien deze losgekochten nu in de laatste fase zijn van hun nadering tot het „hemelse Jeruzalem”, het Messiaanse koninkrijk! — Jes. 62:11; Openb. 19:7.
„Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”
12. (a) Naar welk „Jeruzalem” wordt in Jesaja 65:17, 18 verwezen? (b) Welk verband bestaat er tussen het „Nieuwe Jeruzalem” en de „nieuwe hemelen”, en welke dienst verricht dit Jeruzalem?
12 „Het Jeruzalem dat boven is”, Gods met een vrouw te vergelijken organisatie, verheugt zich uitbundig over alles wat haar Soevereine Heer Jehovah tot stand brengt. Laten wij nu echter Jesaja 65:17-19 beschouwen. Hier maakt de profetie er gewag van dat Jehovah iets nieuws schept. Daarom moet dit „Jeruzalem” het „Nieuwe Jeruzalem” zijn, de organisatie die thans als „de dochter van Sion” is voortgebracht en verloofd is met de Bruidegom-Koning, Jezus Christus (Jes. 62:11). Jehovah zegt over deze „bruid”: „Ziet, ik schep Jeruzalem [als] een reden tot blijdschap en haar volk [als] een reden tot uitbundige vreugde.” Groot is de vreugde van deze hemelse „bruid”, aangezien ze tot de voltooiing van haar volledige ledental van 144.000 wordt gebracht en omdat ze nu tevens ziet dat God „een nieuwe aarde” — een verenigde theocratische maatschappij onder de mensheid — schept. — Openb. 21:1-5.
13, 14. (a) Waarom wordt Gods volk er thans toe uitgenodigd zich „uitbundig te verheugen”? (b) Welk schitterende beeld wordt in Openbaring 21:9-27 geschilderd? (c) Welke reden hebben wij om het „Nieuwe Jeruzalem” als „een reden tot blijdschap” te bezien?
13 Allen die deel uitmaken van Gods volk worden ertoe uitgenodigd zich ’uitbundig te verheugen en blij te zijn voor eeuwig over wat Jehovah schept’. Er is alle reden voor uitbundige vreugde! Want binnenkort zal Jehovah zijn roemrijke naam rechtvaardigen door alle tegenstanders te vernietigen (Ps. 83:17, 18). Dan zullen de „nieuwe hemelen” volledig de macht in handen hebben! En wat een schitterend beeld verschaft Openbaring 21:9-27 van „de heilige stad Jeruzalem [de „bruid” van het Lam, Jezus]”, die ’van God uit de hemel neerdaalt en de heerlijkheid van God heeft’! Dit Nieuwe Jeruzalem, dat in figuurlijk opzicht in vuur en vlam staat door allerlei soorten van kostbare edelstenen, en dat door de heerlijkheid van God zelf wordt verlicht, verricht op wonderbaarlijke wijze dienst door de „natiën” van de mensheid te voorzien van het „water des levens”, dat „vanuit de troon van God en van het Lam” stroomt. — Openb. 22:1, 2, 17.
14 Het is daarom logisch dat Jehovah met betrekking tot „de bruid, de vrouw van het Lam”, die te zamen met Christus, haar bruidegom, in de „nieuwe [regerings]hemelen” wordt gebracht, de woorden uit: „Want ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde” (Jes. 65:18). Maar hoe gaat de „nieuwe aarde” in deze vreugde delen?
„Een nieuwe aarde” verheugt zich
15. Hoe is het fundament van „een nieuwe aarde” gelegd?
15 Niet slechts in de hemel, maar ook hier op aarde heeft Jehovah „een reden tot uitbundige vreugde” voortgebracht. Hij heeft namelijk het fundament gelegd van „een nieuwe aarde”, een godvruchtige maatschappij onder de mensen, die zich zal uitbreiden totdat ze te bestemder tijd, tot lof van Jehovah, de gehele aarde vult (Jes. 11:9). In het jaar 1919 bracht Jehovah zijn met een vrouw te vergelijken „Jeruzalem dat boven is” ertoe een „land” voort te brengen — een zeer voorspoedige staat — waarin hij de overgeblevenen van zijn geestelijke Israël op aarde binnenleidde (Jes. 66:8, 10, 22). Dit „land” blijkt een geestelijk paradijs te zijn, en dit is de plaats waar Jehovah’s volk als de kern van de „nieuwe aarde” is bijeengebracht. Het is niet nodig om tot na de laatste verdrukking te wachten voordat men dat geestelijke paradijs kan binnengaan. Het is hier al!
16. Hoe gaat Jesaja 62:1, 6, 7 op glorierijke wijze in vervulling?
16 Nu Jehovah’s volk in dit vruchtbare „land” is gebracht, gaat de grootse profetie van Jesaja hoofdstuk 62, die op Sion, „het Jeruzalem dat boven is”, betrekking heeft, in vervulling. „Haar rechtvaardigheid [komt] te voorschijn . . . net als de lichtglans” en wordt naar alle natiën van de mensheid uitgestraald doordat haar inwoners deze weerspiegelen. Jesaja beschrijft hen als volgt: „Op uw muren, o Jeruzalem, heb ik wachters aangesteld. Laten zij zich de gehele dag en de gehele nacht, constant, niet stil houden. Gij die van Jehovah gewaagt, laat er van uw zijde geen stilzwijgen zijn . . . totdat hij stevig bevestigt, ja, totdat hij Jeruzalem stelt tot een lof op aarde.” Jehovah’s hemelse organisatie is waarlijk zo’n „lof op aarde” geworden doordat zijn Getuigen over de gehele aarde prediken. En het leeuwedeel van dit loven wordt thans verricht door de metgezellen van de gezalfde „wachters” — de leden van de „grote schare . . . uit alle natiën”, die voor de troon van God staan en „dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel [verrichten]”. — Jes. 62:1, 6, 7; Openb. 7:9, 14, 15.
17. (a) Hoe is „dag en nacht” verrichte dienst een kenmerk van Jehovah’s Getuigen geworden? (b) Welke in het oog springende reden voor blijdschap was er gedurende 1982? (c) In welke tijd van het jaar bereikt deze vreugde het stadium van verrukking, en waarom is dit passend?
17 Deze dienst, die de „wachters” en hun metgezellen van de „grote schare” „dag en nacht” verrichten, breidt zich snel uit! Getrouwe reizende opzieners en hun vrouwen, zendelingen, gewone en speciale pioniers en Bethelwerkers hebben zich altijd volledig op deze van ganser harte verrichte dienst geconcentreerd. In recente tijd hebben duizenden ijverige Getuigen, zowel jong als oud, offers gebracht ten einde gedurende één of meer maanden een aandeel te hebben aan de hulppioniersdienst, en hebben gemiddeld minstens twee uur per dag aan het van-huis-tot-huiswerk en andere velddienstactiviteiten besteed. Gedurende 1982 bereikte deze wereldomvattende activiteit een nog niet eerder behaald hoogtepunt, met een totaal van 305.778 pioniers die vreugdevol dienst verrichtten en die op bekwame wijze werden ondersteund door ruim 2.000.000 andere loyale Koninkrijksgetuigen. Er kan waarlijk gezegd worden dat Jehovah „Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde” heeft gegeven — een uitbundige vreugde die elk jaar bovendien het stadium van verrukking bereikt ten tijde van de Gedachtenisviering, waartoe de Heer Jezus opdracht heeft gegeven. — 1 Kor. 11:23-26.
„Niet meer . . . het geluid van geween”
18. Welke belofte is, ondanks dat er moeilijkheden zijn, ten aanzien van de „grote schare” in vervulling gegaan, en op welke wijze?
18 Hoewel er moeilijkheden en vervolgingen zullen zijn zolang het Satan wordt toegestaan wee over deze aarde te brengen, voelen de toegewijde aanbidders die deel uitmaken van de „grote schare” niet langer enige „verschroeiende hitte” van Gods misnoegen. Aangezien deze opgedragen, gedoopte verkondigers van het goede nieuws van het Koninkrijk om een „goed geweten” hebben gevraagd en dit ook hebben verkregen, verrichten zij vreugdevol dienst terwijl het Lam, Christus Jezus, hen naar „bronnen van wateren des levens” leidt. In het geestelijke paradijs is ten aanzien van hen reeds de belofte in vervulling gegaan: „En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — 1 Petr. 3:21; Openb. 7:16, 17.
19. (a) Waarom wordt er in „Jeruzalem” geen „klaaggeschrei” meer gehoord? (b) Wat geeft Jesaja 65:21-25 te kennen gegeven in verband met de betekenis van de naam „Jeruzalem”?
19 Deze laatstgenoemde schriftplaats stemt duidelijk overeen met Jehovah’s eigen verklaring in Jesaja 65:19: „Ik wil blij zijn over Jeruzalem en mij uitbundig verheugen over mijn volk; en in haar zal niet meer worden gehoord het geluid van geween of het geluid van een klaaggeschrei.” De overgeblevenen op aarde die nog door middel van een opstanding in het „Nieuwe Jeruzalem” opgenomen moeten worden, hebben deze vreugde ervaren, en nu stort Jehovah overeenkomstige zegeningen uit op de „grote schare” „andere schapen” (Joh. 10:16). Op welk een wonderbare wijze beschrijven de woorden die hierna in Jesaja 65:21-25 staan opgetekend, de paradijselijke toestand van degenen die Gods „volk” vormen en die als de kern van de „nieuwe aarde” zijn bijeengebracht! Hier bevindt zich beslist een „Fundament van tweevoudige vrede” — vrede die thans onder Jehovah’s aanbidders bestaat en die zich uitstrekt tot in het letterlijke paradijs, wanneer Gods wil op de gehele aarde ten uitvoer wordt gebracht. — Openb. 21:3-5; Matth. 6:10.
20. Welke vragen kunnen wij onszelf terecht stellen?
20 Zou u Jehovah eeuwig op de paradijsaarde willen loven voor de wonderbaarlijke dingen die hij door middel van het „Jeruzalem dat boven is”, zijn toegewijde, met een vrouw te vergelijken organisatie, tot stand brengt? Wilt u zien hoe het „hemelse Jeruzalem”, met zijn Koning Christus, de Grotere David, over alle onrechtvaardigheid zegeviert? Wilt u zien hoe het met een bruid te vergelijken „Nieuwe Jeruzalem”, dat zich bij God en zijn Christus in de hemel bevindt, zijn invloed naar de aarde uitstrekt om alle tranen van de mensheid weg te wissen?
21. Hoe kunnen wij waardering tonen voor alles wat door het getrouwe Jeruzalem wordt gesymboliseerd?
21 Als dat uw wens is, blijf dan loyaal uw „heilige dienst” verrichten ter ondersteuning van alles wat door het getrouwe Jeruzalem uit de oudheid, die stad van „de grootse Koning”, de Soevereine Heer Jehovah, werd afgebeeld (Openb. 7:15). Aldus zult u kunnen instemmen met de zangers van de vreugdevolle, in Psalm 87:3 opgetekende tempelmelodie en met uitbundige vreugde kunnen zingen: „Heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad van de ware God.”
Wanneer u het bijgaande artikel hebt bestudeerd, wat verstaat u dan onder:
□ „Het hemelse Jeruzalem” — Hebr. 12:22
□ „Het Nieuwe Jeruzalem” — Openb. 21:2
□ „Het Jeruzalem dat boven is” — Gal. 4:26
□ „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” — Jes. 65:17, 18
[Illustratie op blz. 24]
Het Nieuwe Jeruzalem — „een reden tot blijdschap”