Jeruzalem — „Een reden tot uitbundige vreugde”
„Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen. Maar verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep. Want ziet, ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde. En ik wil blij zijn over Jeruzalem en mij uitbundig verheugen over mijn volk.” — Jesaja 65:17-19.
1. (a) Waarom zou Gods volk de woorden in Jesaja 65:17-19 beslist aangrijpend moeten vinden? (b) Welke vragen worden hier echter over Jeruzalem opgeworpen?
HOE aangrijpend zijn deze woorden van de Soevereine Heer Jehovah, zoals die door zijn profeet werden uitgesproken! Er spreekt een uitbundige vreugde uit. Wilt u niet in die vreugde delen? Natuurlijk! Maar u vraagt u wellicht af: Op welk Jeruzalem wordt hier gedoeld? Bestaat er enig verband met de hedendaagse stad, die zozeer het middelpunt van gewelddadige religieuze en politieke geschilpunten is? Zal „Jeruzalem” ooit een rol spelen die in harmonie is met de betekenis van haar naam — „Bezit [of Fundament] van tweevoudige vrede”? Op welke wijze hebben de „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” iets te maken met het Jeruzalem uit deze profetie? Laten wij eens zien.
Het Jeruzalem uit de oudheid
2. Wat was de vroege geschiedenis van de plaats waar Jeruzalem lag?
2 De plaats waar Jeruzalem lag, heeft volgens de geschiedenis heel lang Jehovah’s gunst genoten. Ongetwijfeld was dit de plaats waar de koning-priester Melchizédek Abraham meer dan 3900 jaar geleden zegende. Bovendien zegende hij Jehovah als „de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde” (Gen. 14:18, 19). Na verloop van tijd werd die bergachtige stad, Salem, echter een vesting van de demonenaanbiddende Jebusieten.
3. Hoe wordt er gedurende en na Jozua’s tijd melding gemaakt van Jeruzalem?
3 Er verstrijken meer dan vierhonderd jaar en in Jozua hoofdstuk 10 treffen wij de eerste vermelding van „Jeruzalem” in de bijbel aan. Wij lezen hier dat koning Adoni-Zedek van Jeruzalem vier naburige koningen oproept om zich in de oorlog tegen Israël bij hem aan te sluiten. Maar Jehovah streed voor Israël. Zelfs de zon en de maan stonden stil, zodat de Kanaänieten een verpletterende nederlaag kon worden toegebracht. De vijf koningen werden gedood. Er wordt echter niet gezegd dat Jozua Jeruzalem innam. Het verslag verklaart in werkelijkheid: „Wat de Jebusieten betreft, die in Jeruzalem woonden, de zonen van Juda [die dat gebied erfden] konden hen niet verdrijven.” — Joz. 10:1-27; 15:63; Recht. 1:21.
Het Jeruzalem van de koningen David en Salomo
4. Hoe werd Jeruzalem in de dagen van David en Salomo gezegend?
4 Ongeveer vierhonderd jaar later werd David koning over geheel Israël. In het jaar 1070 v.G.T. „ging David ertoe over de vesting Sion, dat wil zeggen de stad van David [in Jeruzalem], in te nemen”. Daar op de berg Sion begon hij als Jehovah’s gezalfde koning te regeren. Zijn zoon Salomo zat ook „op Jehovah’s troon als koning”. Tijdens zijn vredige regering bouwde Salomo op de berg Moría in Jeruzalem een schitterende tempel. Deze tempel werd het centrum voor aanbidding van Jehovah en voor het geven van onderricht in Zijn woord en Wet. — 1 Kron. 11:5; 29:23; 2 Kron. 7:12-16.
5. Hoe worden Jeruzalem en zijn „grootse Koning” in het boek Psalmen beschreven?
5 De schoonheid van Sion en van Jeruzalem werd in veel psalmen geprezen. De zonen van Korach bezongen Jeruzalem als „de stad van onze God, op zijn heilige berg”. Ja, „schoon door zijn verhevenheid, de uitbundige vreugde van heel de aarde, is de berg Sion aan de verre zijden van het noorden, de stad van de grootse Koning [Jehovah God]”. David zelf beschreef de stad met de volgende woorden: „Onze voeten bleken te staan binnen uw poorten, o Jeruzalem. Jeruzalem is een plaats die gebouwd is als een stad die in eenheid is samengevoegd, waarheen de stammen zijn opgegaan, de stammen van Jah, als een vermaning voor Israël, om de naam van Jehovah dank te brengen.” Er werd over deze „grootse Koning” gezegd dat hij ’verblijf hield in Jeruzalem’ en de liefdevolle Beschermer van zijn volk was. „Jeruzalem — zoals er bergen rondom haar zijn, zo is Jehovah rondom zijn volk van nu aan en tot onbepaalde tijd.” — Ps. 48:1, 2; 122:2-4; 135:21; 125:1, 2.
Ondergang en herstel
6. (a) Wat ging Jeruzalem symboliseren? (b) Welk oordeel werd aan Jeruzalem voltrokken, en waarom?
6 Het was passend dat Jeruzalem en de berg Sion een symbool werden van de natie Israël en haar volk. Maar in een tijdsbestek van minder dan vijfhonderd jaar werd dat volk afvallig en werd er van goddeloze koningen gezegd dat zij ’Jeruzalem met onschuldig bloed vulden’ (2 Kon. 24:4). Zij weigerden acht te slaan op de waarschuwingen van Gods profeten, zodat de Soevereine Heer Jehovah ten slotte het oordeel uitsprak over Zedekía, de laatste koning die in Jeruzalem zou regeren. Tot hem werd gezegd: „Zet af de kroon. . . . Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven” (Ezech. 21:26, 27). In 607 v.G.T. vernietigde Nebukadnezar van Babylon Jeruzalem en zijn tempel en voerde hij de overlevenden in ballingschap naar Babylon weg.
7. (a) Welk herstel vond plaats, en waarom was dit verbazingwekkend? (b) Welke andere situatie bestond er toen, maar wat werd door het herstel mogelijk gemaakt?
7 Jehovah’s profeten hadden echter een glorierijk herstel van Jeruzalem voorzegd, en Jeremia had zelfs gezegd dat dit herstel aan het einde van een periode van zeventig jaar zou plaatsvinden (Jes. 44:24–45:7; Jer. 25:11, 12; 29:10). Op verbazingwekkende wijze en als een vervulling van Jehovah’s profetie bij monde van Jesaja werd Babylon omvergeworpen en vaardigde koning Cyrus van Perzië, de veroveraar van Babylon, een besluit uit op grond waarvan godvrezende joden precies op tijd — in 537 v.G.T. — naar Jeruzalem konden terugkeren om Jehovah’s aanbidding aldaar te herstellen. Zoals Jesaja had voorzegd, scheen „de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God” opnieuw in Juda en Jeruzalem. Deze keer regeerde er geen koning in Jeruzalem. Maar Jehovah begunstigde die stad opnieuw omdat zijn naam daar was gevestigd en wegens de getrouwheid van een overblijfsel van zijn volk. Bovendien schaduwde dit grootsere dingen af die nog in de toekomst lagen. De stad werd herbouwd, hetgeen de mogelijkheid schiep dat de voorzegde Messías aldaar zou verschijnen. — Jes. 35:2; 62:1-7.
Jeruzalems huis verlaten achtergelaten
8. (a) Waarom verwelkomde Jeruzalem de Messías niet? (b) Welke door Jezus uitgesproken profetie ging ten aanzien van Jeruzalem in vervulling, en hoe?
8 Meer dan vijfhonderd jaar na dat herstel bood de Messías zich inderdaad aan de joden in Jeruzalem aan. Dit gebeurde eveneens op Jehovah’s vastgestelde tijd, in 33 G.T., als een vervulling van Daniëls profetie in hoofdstuk 9, de verzen 24-27. Maar verwelkomde Jeruzalem de Messías? Neen, want de hoop die de inwoners van deze stad koesterden, was van politieke aard geworden. Jeruzalem had de leringen van Jehovah’s Woord de rug toegekeerd en de joodse regeerders begingen de onvergeeflijke misdaad Gods eigen Zoon om het leven te brengen! Slechts drie dagen voordat de Messías, Jezus, op wrede wijze aan een martelpaal werd genageld, zei hij tot die mensen: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Matth. 23:37, 38). In dat jaar 33 G.T. werd het aardse Jeruzalem door Jehovah veroordeeld en verworpen. In 70 G.T. vernietigden de Romeinse legers Jeruzalem en de meeste inwoners van deze stad en verwoestten zij ook de tempel, alsook de geslachtsregisters en andere documenten die op het joodse samenstel van dingen betrekking hadden.
9. Heeft het aardse Jeruzalem overeenkomstig de betekenis van zijn naam gehandeld?
9 Heeft het aardse, herbouwde Jeruzalem zich sindsdien in zegeningen van God verheugd? Zijn roerige geschiedenis van de afgelopen negentienhonderd jaar verschaft het antwoord. En tot op de huidige dag blijft Jeruzalem een religieus verdeelde stad. Er wordt daar geen „bezit van tweevoudige vrede”, geen heerlijkheid van Jehovah, aangetroffen. Het aardse Jeruzalem speelt geen rol meer in zijn goddelijke voornemen.
Afval voorschaduwd
10. (a) Wat beeldt het afvallige Jeruzalem terecht af? (b) Hoe kan Matthéüs 7:20 op dit hedendaagse „Jeruzalem” van toepassing worden gebracht?
10 Het Jeruzalem dat tweemaal afvallig werd en dat door Jehovah werd gestraft doordat hij er eerst de Babylonische veroveraars en later de Romeinse legioenen tegen liet optrekken, vormt een passende afbeelding van een ander afvallig stelsel — de georganiseerde religie van de christenheid. Evenals de huichelachtige regeerders van Jeruzalem Jehovah’s Wet met de lippen beleden, beweren ook de geestelijken der christenheid dat zij voor de God van de bijbel spreken. Jezus Christus zegt evenwel: „Aan hun vruchten zult gij die mensen . . . herkennen” (Matth. 7:20). En wat voor „vruchten” heeft de hedendaagse christenheid voortgebracht? Hebben deze enig „Fundament van tweevoudige vrede” verschaft? Neen. In plaats daarvan bestaan de vruchten in twee vreselijke wereldoorlogen, die beide in het domein van de christenheid zijn uitgebroken en met de zegen van de religieuze geestelijken aan beide zijden werden gestreden. De profetische woorden die Jehovah tot het afvallige Jeruzalem richtte, zijn werkelijk nog nadrukkelijker van toepassing op de leiders van de religieuze christenheid: „In uw zomen [zijn] de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen. . . . Ze zijn op al deze.” — Jer. 2:34.
11. Hoe gaan Jezus’ woorden in Matthéüs 24:11, 12 en Markus 7:6-8 in de christenheid in vervulling?
11 Juist in de christenheid treffen wij thans een buitengewoon rijke oogst aan op het gebied van immoraliteit, echtscheidingen, uiteengevallen gezinnen, drugmisbruik en allerlei soorten van misdaad. De religie van de christenheid is er niet toe in staat gebleken de groei van wetteloosheid een halt toe te roepen (Matth. 24:11, 12). Hoe goed zijn Jezus’ woorden op haar religieuze leiders van toepassing! Hij verklaarde: „Jesaja heeft passend over u, huichelaars, geprofeteerd, zoals er staat geschreven: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen.’ Terwijl gij het gebod van God laat varen, houdt gij vast aan de overlevering van mensen.” Om die reden staat de christenheid, het hedendaagse afvallige „Jeruzalem”, te zamen met alle andere „antichristen”, „verdrukking” van God te wachten wanneer de Heer Jezus Christus vanuit de hemel wordt geopenbaard om wraak te oefenen over hen die ongehoorzaam zijn. — Mark. 7:6-8; 1 Joh. 2:18, 19; 2 Thess. 1:6-9.
Het Koninkrijk herstellen
12. Welke periode van „vertreden” werd in Lukas 21:24 voorzegd?
12 Maar sprak Jezus niet over een herstel van het aardse Jeruzalem toen hij zei: „Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld”? (Luk. 21:24) De Babyloniërs hadden Jeruzalem in 607 v.G.T. inderdaad vertreden en ondanks de heerlijkheid van een herstel had in die stad nooit meer een koning van Davids geslachtslijn geregeerd. En in de eerste eeuw werd Jeruzalem vertreden door de Romeinen, die in de ogen van de politiek-gezinde joden verfoeilijk waren. Tot op de huidige dag is er in het aardse Jeruzalem geen sprake van een herstel van een theocratisch koninkrijk. En dat zal ook nooit gebeuren.
13. (a) Wat wordt in Lukas 21:7-11, 24-26 geprofeteerd met betrekking tot het eindigen van de „tijden der natiën”? (b) Wat bevestigen de gebeurtenissen sinds 1914?
13 Ah, maar „de bestemde tijden der natiën” zijn vervuld! De context van Jezus’ profetie in Lukas 21 geeft te kennen dat dit zo moet zijn. Zien wij thans niet overal om ons heen precies de dingen gebeuren die Jezus daar heeft voorzegd — ’natie staat op tegen natie’ in hete en koude oorlogen, ’aardbevingen, pestilentiën, voedseltekorten, vreselijke schouwspelen, radeloze angst der natiën, die geen uitweg weten, en mensen die mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen’? Ja, het einde van de „tijden der natiën” houdt nauw verband met deze wereldschokkende gebeurtenissen die zich vanaf 1914 op een explosieve wijze over de gehele aarde hebben voorgedaan! (Luk. 21:7-11, 24-26) Het was niet slechts een kwestie van toeval dat Jehovah’s dienstknechten gedurende de 35 jaar die aan 1914 voorafgingen, naar die datum hadden vooruitgewezen. Zij begrepen dat de „zeven tijden” uit hoofdstuk 4 van Daniëls profetie in 1914 zouden eindigen, waardoor er een einde kwam aan de heerschappij die de heidense natiën zonder inmenging van God over de aarde hadden uitgeoefend.
14. Waarom kon Lukas 21:24 geen betrekking hebben op het aardse Jeruzalem?
14 In 1914 zouden de natiën Jeruzalem dus niet langer „vertreden”. Welk „Jeruzalem” is dit? Het kon niet het aardse Jeruzalem zijn dat in 1917 door de Britse generaal Allenby werd veroverd en dat tot 1948, toen de republiek — niet het koninkrijk — Israël werd geboren, onder Brits mandaat bleef. Naar welk „Jeruzalem” verwees Jezus dan?
15. Waarom kon er verwacht worden dat het ’zaad van David’ in 1914 G.T. in „Jeruzalem” op de troon werd geplaatst?
15 Wij herinneren ons dat Jehovah in Jeruzalem een theocratisch koninkrijk oprichtte met David als koning. Jehovah deed daar aan David de volgende belofte: „Eenmaal heb ik in mijn heiligheid gezworen, aan David wil ik geen leugens vertellen. Ja, zijn zaad zal zelfs tot onbepaalde tijd blijken te zijn, en zijn troon als de zon vóór mij. Als de maan zal die voor onbepaalde tijd stevig bevestigd worden, en als een getrouwe getuige in de lucht” (Ps. 89:35-37). Aan het einde van „de bestemde tijden der [heidense] natiën” in 1914 zou het ’zaad van David’ met het wettelijke recht, de heerschappij in „Jeruzalem” of Sion weer opnemen. Maar niet in het aardse Jeruzalem!
16. (a) Waar regeert de Messías derhalve sinds 1914? (b) Wat is het bewijs dat Christus is begonnen te regeren?
16 In plaats daarvan regeert hij thans in het Jeruzalem of Sion waarover Jehovah in Psalm 2:6 zegt: „Ik, ja ik, heb mijn koning geïnstalleerd op Sion, mijn heilige berg.” Dit is de stad waarnaar David in Psalm 110:1, 2 verwijst, wanneer hij profetisch over de Heer Jezus Christus zegt: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’” Ja, de Messiaanse Koning, Jezus Christus, is thans op een hemelse berg Sion, of in een hemels Jeruzalem, op de troon geplaatst om te midden van zijn vijanden te regeren. Hij heeft de aartsvijand, Satan de Duivel, reeds naar de omgeving van deze aarde geslingerd. Aangezien Satan weet dat hem nog maar een korte tijd rest, heeft hij de natiën in een „tumult” gebracht zoals de psalmschrijver zo passend verklaart. — Ps. 2:1; Openb. 12:7-12.
17. Waarom kunnen wij verwachten dat er binnenkort een eind komt aan het „tumult” van de natiën?
17 Zal de Soevereine Heer Jehovah die natiën echter toestaan tot onbepaalde tijd „tumult” te veroorzaken, in schandelijke oppositie tegen zijn Koninkrijk in handen van zijn Zoon? Houd in gedachte dat de eerste-eeuwse christenen ervan werden beschuldigd dat zij ’Jeruzalem met hun leer hadden vervuld’; en nadat door middel van die krachtige, openbare predikingsveldtocht van huis tot huis de waarschuwing had weerklonken, werd het aardse Jeruzalem door Jehovah’s oordeelsvoltrekking getroffen (Hand. 5:28, 41, 42; 4:16). Evenzo hebben Jehovah’s Getuigen in deze tijd Zijn dag van wraak in het gehele rijk van de christenheid bekendgemaakt.
18. Waarom wachten wij vol vertrouwen op de zege van Jehovah’s „eeuwige voornemen”?
18 Zal Jehovah nu in gebreke blijven deze grootste wereldomvattende bekendmaking aller tijden te bekronen door deze goddeloze wereld te Har–mágedon de genadeslag toe te brengen? Zal Jehovah in gebreke blijven degenen „te verderven die de aarde verderven”? Dat zou nooit het geval kunnen zijn! Degenen die hun hoop op Gods beloften hebben gevestigd, zien vol vertrouwen uit naar de zege van zijn „eeuwige voornemen” (Openb. 11:18; Ef. 3:10-12). Door middel van het Koninkrijk in handen van de Messías, die thans vanuit het hemelse „Jeruzalem” regeert, zal onze „grootse Koning”, Jehovah, bewerkstelligen dat zijn Soevereine Naam wordt gerechtvaardigd. Door de mensheid vervolgens tot eeuwig leven in volmaaktheid op een paradijsaarde te herstellen, zal Jehovah tonen dat hij „onze God tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig” is en dat hij de aarde „niet louter voor niets heeft geschapen”. — Ps. 48:14; Jes. 45:18, 22-24; 46:9-11; 55:11; Jer. 25:31.
Hoe zou u de volgende vragen beantwoorden?
□ Wat betekent de naam „Jeruzalem”?
□ Heeft de stad overeenkomstig haar naam gehandeld?
□ Welke overeenkomst met het ontrouwe Jeruzalem is thans zichtbaar?
□ Wat toont Lukas 21:24-26 aan met betrekking tot het einde van de „tijden der natiën”?
□ Welk „Jeruzalem” wordt dan niet langer „vertreden”?