Hedendaagse bijbelverbranding mist haar doel
’Hij scheurde de rol vervolgens met het mes van de secretaris stuk, wierp ze ook in het vuur dat in het kolenbekken was, totdat ten slotte de gehele rol was terechtgekomen in het vuur dat in het kolenbekken was.’ — Jer. 36:23.
1. Waarom is bijbelverbranding, van de gehele bijbel of gedeelten ervan, niet nieuw?
BIJBELVERBRANDING, zowel van de gehele bijbel als van gedeelten ervan, is niet nieuw. De eerste keer dat er van zo’n geval melding werd gemaakt, deed zich meer dan 2600 jaar geleden voor. Dit was in de dagen van de op twee na laatste koning van de natie aan wie de bijbel oorspronkelijk was gegeven.
2. Hoe kwam het dat Jeremia’s geschreven profetie aan de vlammen werd prijsgegeven?
2 De wintertijd was aangebroken, en koning Jojakim zat in Jeruzalem bij een kolenbekken waarin een vuur brandde om de troonkamer te verwarmen. Hoe het kwam dat een uiterst belangrijk deel van de bijbel aan de vlammen in dit kolenbekken werd prijsgegeven, wordt ons in het waarheidsgetrouwe verslag dat hiervan is opgetekend, verteld. Uit dit verslag citeren wij hier het volgende:
„Nu gebeurde het in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josía, de koning van Juda, dat dit woord van de zijde van Jehovah tot Jeremia kwam, zeggende: ’Neem u een boekrol, en gij moet daarin al de woorden schrijven die ik tot u heb gesproken, tegen Israël en tegen Juda en tegen alle natiën, vanaf de dag dat ik tot u gesproken heb, sedert de dagen van Josía, helemaal tot op deze dag. Misschien zullen zij van het huis van Juda luisteren naar al de rampspoed die ik hun denk aan te doen, opdat zij terugkeren, een ieder van zijn slechte weg, en ik hun dwaling en hun zonde werkelijk vergeef’” (Jer. 36:1-3).
Als wij de voorgaande vijfendertig hoofdstukken van het boek Jeremia lezen, kunnen wij begrijpen hoe impopulair zijn geschreven boodschap beslist zou zijn.
3. Waarom was Jeremia er niet op uit hinderlijk te zijn voor anderen, en hoeveel tijd hadden de mensen nog om iets aan de situatie te doen?
3 De boodschap die thans overeenkomt met wat Jeremia op de „boekrol” moest schrijven, blijkt al even impopulair te zijn. De boodschap heeft echter niet ten doel de mensen te irriteren, hen te treiteren en met onheilsprofetieën te kwellen. De christenen die in deze tijd met de profeet Jeremia overeenkomen, zijn er niet op uit hinderlijk te zijn voor anderen. Neen, zij verrichten een openbare dienst door alle mensen over de naderende internationale catastrofe in te lichten. Dit brengt sommige mensen er misschien toe berouw te hebben en in de tijd dat Jehovah de mensheid nog steeds gunstig gezind is, verbeteringen aan te brengen. Wegens zo’n handelwijze zouden zulke personen dan gedurende de toekomstige wereldramp gespaard kunnen worden. Destijds in Jeremia’s dagen had de natie Juda nog maar achttien jaren voor de boeg tot aan het tijdstip dat de Babyloniërs de heilige stad Jeruzalem zouden vernietigen. Hoe lang zal het in deze tijd, nu de hedendaagse Jeremiaklasse al ruim zestig jaar lang actief is geweest, nog duren voordat de rampspoedige vernietiging van Jeruzalems tegenhanger, de christenheid, het begin zal vormen van de „grote verdrukking” voor de gehele wereld? — Matth. 24:21, 22.
EEN OPENBARE BEKENDMAKING VAN DE ONHEILSBOODSCHAP
4. Hoe werd Jeremia’s boodschap, nadat hij ermee was gereedgekomen zijn profetieën vanaf het begin op te tekenen, aan Jeruzalem aangeboden, en waarom?
4 Gehoorzaam dicteerde Jeremia de boodschap aan zijn secretaris, Baruch, de zoon van Neria. Het resulterende manuscript bevatte alle woorden die Jehovah tot Jeremia had gesproken sinds het dertiende jaar van de regering van koning Josía, het jaar waarin Jehovah de jonge, tot het priesterschap geroepen Jeremia tot profeet verwekte. Toen het manuscript klaar was, voelde Jeremia zich er niet toe in staat naar Jeruzalem te gaan, welke stad slechts ongeveer vijf kilometer van zijn levitische woonplaats Anathoth verwijderd lag, om het manuscript hardop in de tempelhoven voor te lezen. Hij zond zijn secretaris Baruch er derhalve heen en voegde eraan toe: „Misschien zal hun verzoek om gunst neervallen voor Jehovah en zullen zij terugkeren, een ieder van zijn slechte weg, want groot is de toorn en de woede die Jehovah tegen dit volk gesproken heeft.” — Jer. 36:4-7.
5. Wat scheen een passende tijd te zijn om Jeremia’s profetieën in Jeruzalems tempel voor te lezen?
5 Hoe zouden wij het persoonlijk vinden als wij op een openbare plaats, waar veel mensen komen en gaan, een boodschap hardop zouden moeten voorlezen? Baruch heeft hier beslist moed voor nodig gehad. Toch heeft hij dit in de kracht van zijn God gedaan! Wij moeten echter wel bedenken dat Baruch er tijd voor nodig heeft gehad om alles op te tekenen wat Jeremia hem dicteerde (Jer. 36:17, 18). Aangezien het manuscript Jehovah’s strenge boodschappen tegen alle natiën, met inbegrip van Israël en Juda, bevatte, zou een openbare gebeurtenis de geschikte tijd zijn om zo’n manuscript hardop voor te lezen. Laten wij zeggen een nationale vastendag! Dan zouden degenen die vastten, in groten getale in Jeruzalems tempel zijn. Er moest dus gewacht worden totdat zich zo’n gunstige gelegenheid zou voordoen!
6. Hoe werd in het jaar waarin Jeremia zijn manuscript schreef, duidelijk wie gebruikt zou worden om Jeremia’s profetie over Jeruzalems omverwerping te vervullen?
6 Baruch heeft het voltooide manuscript dus niet in het vierde jaar van koning Jojakims regering in het openbaar voorgelezen, in welk jaar koning Nebukadnezar van Babylon de militaire strijdmacht van farao Necho van Egypte versloeg en de nieuwe wereldheerser werd. Deze Nebukadnezar was de heidense heerser van wie Jeremia had voorzegd dat hij degene zou zijn die Juda en Jeruzalem ten val zou brengen, waarna het land zeventig jaar lang zonder mens of huisdier woest zou blijven liggen. — Jer. 36:6; 25:1-11.
7. In welk jaar en bij welke gelegenheid las Baruch Jeremia’s manuscript in de tempel van Jeruzalem voor?
7 Nu breekt het vijfde jaar van koning Jojakim van Juda aan. Dit valt samen met het tweede jaar van Nebukadnezar als wereldheerser. Het verslag in Jeremia 36:9, 10 maakt dit duidelijk. Wij lezen daar:
„Nu geschiedde het in het vijfde jaar [624-623 v.G.T.] van Jojakim, de zoon van Josía, de koning van Juda, in de negende maand [Kislev, of november-december], dat al het volk in Jeruzalem en al het volk dat uit de steden van Juda Jeruzalem binnenkwam, een vasten voor Jehovah afkondigde. Toen las Baruch uit het boek de woorden van Jeremia in het huis van Jehovah voor, in het eetvertrek van Gemarja, de zoon van de afschrijver Safan, in het bovenste voorhof, bij de ingang van de nieuwe poort van het huis van Jehovah, ten aanhoren van het gehele volk.”
8. In welk jaargetijde begon Baruch de opdracht die hij van Jeremia had ontvangen, ten uitvoer te brengen?
8 De regeringen van de koningen van Juda werden vanaf de voorjaarsmaand Abib, of Nisan, gerekend. De negende maand van hun maanjaar, die de naam Kislev kreeg, viel dus in de wintertijd. Hiertoe behoorde een gedeelte van wat wij december noemen (welke Latijnse naam tiende maand betekent). In de tijd van de Maccabeeën werd het „inwijdingsfeest” ter gelegenheid van de inwijding van Jeruzalems tempel op 25 Kislev gehouden, welk feest in de „winter” viel (Joh. 10:22). Ondanks het winterse weer van de maand Kislev begon Baruch, de secretaris van Jeremia, de opdracht die hij van Jeremia had ontvangen, ten uitvoer te brengen.
9. Hoe reageerden de vorsten van Juda op de inhoud van het manuscript dat aan hen werd voorgelezen, en wat raadden zij Baruch, alsook Jeremia, aan te doen?
9 Jeremia’s woorden, die Baruch hardop voorlas aan het volk in de tempel, waren voor de gehele natie belangrijk. Daarom lieten de vorsten van Juda Baruch bij zich komen om de profetische boodschap aan hen voor te lezen (Jer. 36:11-15). Als wij ons herinneren wat de voorgaande hoofdstukken van Jeremia’s profetie over het ten ondergang gedoemde koninkrijk Juda hadden te zeggen, kunnen wij ons voorstellen waarom de vorsten doodsbenauwd werden toen zij hoorden wat Baruch hun voorlas. Nationalistisch als zij waren, voelden zij zich verplicht koning Jojakim in te lichten. Zij namen de met de hand geschreven boekrol van Baruch in beslag, maar aangezien zij de auteur en de kopiist goedgezind waren, gaven zij Baruch de raad zich met Jeremia te verbergen. Dit bleek erg gunstig te zijn. — Jer. 36:16-20.
DE EERSTE BIJBELVERBRANDING UIT DE GESCHIEDENIS
10. Wat deed koning Jojakim toen Jehudi het boek aan hem voorlas, en welke reactie bracht dit teweeg?
10 De vorsten gingen naar het winterhuis van koning Jojakim om verslag uit te brengen. Hij wilde de rol van Jeremia’s profetie in handen krijgen. Daarom stuurde hij de hofbeambte Jehudi eropuit om het boek uit de tempel te halen, waar het was opgeborgen. Wat gebeurde er nu toen Jehudi de rol ontrolde en kolom na kolom hardop voorlas? „Toen gebeurde het dat zodra Jehudi drie of vier bladzijden-kolommen had gelezen, hij [koning Jojakim] de rol vervolgens stukscheurde met het mes van de secretaris, ze ook in het vuur werpend dat in het kolenbekken was, totdat ten slotte de gehele rol was terechtgekomen in het vuur dat in het kolenbekken was. En zij gevoelden geen angst, noch scheurden de koning en al zijn dienaren, die naar al deze woorden luisterden, hun klederen.” — Jer. 36:21-24.
11. Hoe verschilde Jojakims gedrag van dat van zijn vader Josía toen deze Deuteronomium hoorde voorlezen, en was Jojakim gehoorzaam geweest aan Deuteronomium 17:18-20?
11 Wat een gebrek aan respect voor het geïnspireerde geschreven woord van God! Hoe verschilde dit gedrag van koning Jojakim van het gedrag van zijn vader Josía! Toen de rol van het boek Deuteronomium, dat door de profeet Mozes was geschreven, bij het opruimen van de verontreinigde tempel werd gevonden, liet Josía dit boek van de wet door iemand van de priesterschap, waartoe ook Jeremia behoorde, aan hem voorlezen. Josía nam de erin vervatte boodschap ter harte en scheurde zijn klederen. Toen ging hij zijn volk erin voor een speciaal verbond met Jehovah te sluiten om hem te gehoorzamen en zijn zuivere aanbidding ten uitvoer te brengen (2 Kron. 34:14-33). Bovendien stond in datzelfde wetsreglement opgetekend dat elke toekomstige koning van Israël een nauwkeurig afschrift van de wet moest maken, dat hij geregeld moest lezen en waarnaar hij moest leven (Deut. 17:18-20). Welke aanwijzingen zijn er dat koning Jojakim zo iets godvruchtigs deed? Die zijn er niet! Zijn voorbeeld was slecht!
12. Welke twee incidenten worden hier genoemd om aan te tonen dat er thans mensen als koning Jojakim zijn?
12 Zijn er hedendaagse Jojakims? Ja, zeer zeker wanneer het om het verbranden van exemplaren van de Heilige Schrift gaat. En u vindt ze nog wel midden in het rijk van de christenheid! Misschien herinnert u zich nog dat in 1961 een rooms-katholieke priester in Ejutla, Oaxaca (Mexico), gepeupel ertoe aanzette een inval te doen in een huis waar geregeld culturele vergaderingen werden gehouden. Na het huis doorzocht te hebben, namen zij alle bijbels die zij maar konden vinden in beslag en verbrandden ze op het openbare plein. De plaatselijke krant berichtte dat zij dit deden alsof zij een „geloofsdaad” verrichtten. Ook werd in februari 1962 in Portugal afgekondigd dat het niet was toegestaan de lectuur van Jehovah’s Getuigen over de post te versturen. Hoewel de Portugese regering niet officieel had bekendgemaakt dat Jehovah’s Getuigen waren verboden, werden grote hoeveelheden van hun religieuze lectuur en ook bijbels in beslag genomen en verbrand.
13, 14. (a) Wat gebeurde er enkele jaren geleden in dit verband in Argentinië? (b) Welke vraag doet deze kwestie rijzen, en wat is de werkelijke reden waarom de religieuze geestelijken trachten Jehovah’s Getuigen te beletten hun christelijke activiteit te verrichten?
13 Enkele jaren geleden werden Jehovah’s Getuigen in Argentinië verboden, en nog geen twee jaar geleden werden op hun hoofdbureau in Buenos Aires grote hoeveelheden van hun lectuur in beslag genomen, met inbegrip van 250 exemplaren van de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift in het Spaans. Dit werd allemaal aan papierfabrieken verkocht, en vervezeld en tot pulp gekookt voor het verkrijgen van cellulose. Verder is het ook gebeurd dat toen Jehovah’s Getuigen uit Uruguay naar Argentinië reisden en aan de grens werd „ontdekt” dat zij Getuigen waren, hun bijbels werden afgenomen en verbrand. Wij zouden onze lezers nog meer feiten kunnen verschaffen waaruit blijkt dat er nog steeds bijbelverbrandingen plaatsvinden, maar dit alles doet een vraag rijzen.
14 Wat maakt de bijbel schijnbaar tot een gevaarlijk instrument in de handen van Jehovah’s Getuigen zodat zelfs in landen die christelijk worden genoemd, zulke onrechtvaardige dingen geschieden als het in beslag nemen en vernietigen van bijbels? Komt dit doordat nationalisten Jehovah’s Getuigen bezien zoals koning Jojakim Jeremia en Baruch bezag — als personen die wegens omverwerpende activiteiten een politiek gevaar voor de Staat en een belemmerende factor voor de defensie van de natie vormen? Dit zouden de religieuze leiders van de christenheid de politieke en andere elementen van de Staat graag willen laten geloven! De belangrijkste reden waarom regeringsfunctionarissen en religieuze geestelijken Jehovah’s Getuigen uit hun christelijke activiteit willen stoten, is echter de volgende: Zij dienen dezelfde God als Jeremia en Baruch en putten uit de Hebreeuwse Geschriften dezelfde goddelijke boodschap als die van de profeet Jeremia. En evenals Jeremia gehoorzamen zij Jehovah’s gebod zoals dat in die geïnspireerde Geschriften staat opgetekend en verkondigen zij Zijn boodschap, die gericht is tegen het huidige goddeloze samenstel van dingen, met inbegrip van de christenheid en alle wereldse elementen waarmee ze een intieme relatie onderhoudt om hun actieve ondersteuning te verkrijgen. Weg dus met Jehovah’s Getuigen, die de christenheid aan de kaak stellen!
15, 16. (a) Welk voorval in de zevende eeuw v. G.T. toont aan of alle ondergeschikte functionarissen het ermee eens zijn dat Jehovah’s Getuigen worden gedwarsboomd? (b) Wat deed Jehovah voor zijn dienstknechten?
15 Er zijn altijd enkele ondergeschikte regeringsfunctionarissen geweest die hun superieuren niet ondersteunden in deze afschuwelijke vervolging van Jehovah’s Getuigen. Zij hebben geprotesteerd, uit een gevoel van eerlijkheid en uit respect voor de God van wie deze gedwarsboomde christenen getuigen zijn — maar alles tevergeefs! Het is precies als in het in het oog springende geval in de zevende eeuw v.G.T. „Zelfs Elnathan en Delaja en Gemarja zelf smeekten de koning dringend de rol niet te verbranden, maar hij luisterde niet naar hen. Voorts gebood de koning Jerachmeël, de zoon van de koning, en Seraja, de zoon van Azriël, en Selemja, de zoon van Abdeël, om de secretaris Baruch en de profeet Jeremia te halen. Maar Jehovah hield hen verborgen.” — Jer. 36:25, 26.
16 Koning Jojakim zond niet zijn koninklijke erfgenaam Jojachin maar zijn „zoon” Jerachmeël met twee andere functionarissen eropuit om Jeremia en zijn secretaris op te sporen. De koning had duidelijk slechte bedoelingen met hen. Jehovah stond echter niet toe dat hun schuilplaats bekend werd, of zij zich nu in Jeruzalem of in het nabijgelegen Anathoth of elders bevonden. Helemaal aan het begin van zijn profetische carrière had Jeremia de volgende verzekering van Jehovah ontvangen: „Zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’.” — Jer. 1:19.
17, 18. (a) Welk succes zou Jojakim, volgens de eerder gegeven profetie van Jesaja 40:8, met zijn bijbelverbranding hebben? (b) Welke tegen Jojakim gerichte boodschap moest Jeremia op een andere rol schrijven?
17 In de eeuw vóór Jeremia’s tijd schreef de profeet Jesaja: „Wat het woord van onze God betreft, het zal tot onbepaalde tijd blijven” (Jes. 40:8; 1 Petr. 1:25). Dat koning Jojakim de met de hand geschreven rol van Jeremia verbrandde, moest dus wel op een mislukking uitlopen. Daar zou God voor zorgen. Hij nam zich voor dat wij in deze tijd, meer dan twee en een half millennium later, de volledige profetie van Jeremia zouden hebben. Hoe is dit in zijn werk gegaan? Jeremia vertelt ons wat er gebeurde gedurende de tijd dat hij en Baruch door Jehovah verborgen werden gehouden.
18 „Het woord van Jehovah kwam verder tot Jeremia, nadat de koning de rol met de woorden die Baruch uit de mond van Jeremia had opgeschreven, verbrand had, zeggende: ’Neem u weer een rol, een andere, en schrijf daarop al de eerste woorden die op de eerste rol stonden, die Jojakim, de koning van Juda, verbrand heeft. En tegen Jojakim, de koning van Juda, dient gij te zeggen: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Gijzelf hebt deze rol verbrand, zeggende: „Waarom hebt gij daarop geschreven, zeggende: ’De koning van Babylon zal zonder mankeren komen en zal stellig dit land verderven en mens en dier eruit doen verdwijnen’?” Daarom, dit heeft Jehovah tegen Jojakim, de koning van Juda, gezegd: „Hij zal niemand blijken te hebben die op de troon van David zit, en zijn eigen dode lichaam zal iets worden dat neergeworpen ligt in de hitte overdag en in de vrieskou des nachts. En ik wil hem en zijn nageslacht en zijn dienaren rekenschap vragen van hun dwaling, en ik wil over hen en over de inwoners van Jeruzalem en over de mannen van Juda al de rampspoed brengen die ik tegen hen gesproken heb, en zij hebben niet geluisterd.”’”’” — Jer. 36:27-31.
19. Hoe moesten Jeremia en Baruch te werk gaan om Gods gebod te gehoorzamen, en hoe uitgebreid was het vervangende manuscript?
19 Gods gebod gehoorzamen, betekende voor de profeet en zijn secretaris dat zij ondergronds moesten werken, maar gehoorzaamde Jeremia? „En Jeremia zelf nam een andere rol en gaf die toen aan Baruch, de zoon van Neria, de secretaris, die vervolgens daarop uit de mond van Jeremia al de woorden schreef van het boek dat Jojakim, de koning van Juda, in het vuur had verbrand; en er werden nog vele dergelijke woorden aan toegevoegd.” — Jer. 36:32.
20. Wat voor een begrafenis kreeg Jojakim bij zijn dood, en heeft ook maar één zoon van zoon Jojachin de troon te Jeruzalem bestegen?
20 Jojakim vond uiteindelijk een schandelijke dood en werd niet in de graven van de koningen te Jeruzalem begraven, evenmin als een ezel in zo’n graf gelegd zou worden (Jer. 22:18, 19). Zijn zoon Jojachin (of Chonja) regeerde slechts drie maanden en tien dagen in Jeruzalem; daarna gaf hij zich over aan de Babyloniërs en werd hij naar Babylon gedeporteerd, om er niet meer uit terug te keren (Jer. 22:24-30; 37:1). Tot de vernietiging van de herbouwde stad Jeruzalem door de Romeinen in 70 G.T. heeft geen enkele nakomeling van Jojachin, de zoon van Jojakim, de koning van Juda, op de koninklijke troon in Jeruzalem gezeten. De profetische woorden die Jeremia in zijn ondergrondse schuilplaats optekende, zijn dus zonder mankeren in vervulling gegaan!
21. Wat hebben Jehovah’s Getuigen in deze tijd gedaan als zij ondergronds moesten werken, en hoe doeltreffend blijkt hedendaagse bijbelverbranding te zijn?
21 In de tegenwoordige tijd zijn Jehovah’s Getuigen in veel landen gedwongen hun werk ondergronds te verrichten. Wat doen zij als de bijbels die zij bezitten en gebruiken, in beslag worden genomen en worden verbrand? Zij drukken eenvoudig zelf meer bijbels of schaffen zich voor gebruik andere bijbelvertalingen aan. Zij blijven er zo nodig zelfs ondergronds mee doorgaan om, overeenkomstig datgene wat Jeremia aankondigde, de ondergangsboodschap aan de godtartende wereld bekend te maken. Bijbelverbranding ten einde Jehovah’s Getuigen in deze tijd het zwijgen op te leggen, mist haar doel. Zij worden er hierdoor niet van weerhouden bijbelse lectuur te verspreiden en ook zal dit niet verhinderen dat Jehovah’s Woord in de voor ons liggende tijd met volle kracht in vervulling gaat! Tegenstanders geven er eenvoudig blijk van dat zij het verdienen in die tijd voor eeuwig vernietigd te worden!
„Alle vlees is als gras, en al zijn heerlijkheid is als een bloesem van het gras; het gras verdort, en de bloem valt af, maar wat Jehovah zegt, blijft in eeuwigheid.” — 1 Petr. 1:24, 25.
[Illustratie op blz. 17]
Jojakim verbrandt Gods woord — een voorbeeld dat in de tegenwoordige tijd wordt gevolgd