Waarschuwingen voor Jehovah’s ongewone werk
1, 2. (a) Hoe heeft de christenheid en hoe hadden Juda en Jeruzalem waarschuwende voorbeelden van een komende verdelging? (b) Hoe liet Jesaja de waarschuwing weerklinken?
DOOR wat Juda en Jeruzalem is overkomen, heeft de christenheid thans een waarschuwend voorbeeld van wat haar zal overkomen. Juda en Jeruzalem uit de oudheid waren op hun beurt voor de vernietiging welke over hen zou komen, gewaarschuwd door datgene wat het tien-stammen-koninkrijk Israël, met Efraïm als zijn belangrijkste stam en Samaria als hoofdstad, was overkomen. De verdelging van Efraïm, welke als benaming voor het gehele tien-stammen-koninkrijk Israël werd gebruikt, en zijn hoofdstad Samaria, vond in de dagen van de profeet Jesaja, namelijk in 740 v. Chr., plaats. Voordat er echter sprake van was, werd Jesaja gebruikt om de volgende waarschuwing te laten weerklinken:
2 „Wee de verheven kroon van de dronkaards van Efraïm, en de verwelkende bloesem van zijn schoon versiersel dat op het hoofd is van de vruchtbare vallei van hen die door de wijn zijn overmand! Zie! Jehovah heeft iemand die sterk en krachtig is. Als een donderende hagelstorm, een vernietigende storm, als een donderende storm van krachtige, overstromende wateren zal hij stellig krachtig ter aarde werpen. Met de voeten zullen de verheven kronen van de dronkaards van Efraïm worden vertreden, en de verwelkende bloem van zijn schoon versiersel dat op het hoofd van de vruchtbare vallei is, moet als de vroege vijg vóór de zomer worden, welke de ziener, wanneer hij ze ziet, opzwelgt wanneer ze nog in zijn handpalm is.” — Jes. 28:1-4.
3. (a) Welke religieuze toestand heerste er in Israël toen Samaria tot de nationale hoofdstad werd gemaakt? (b) Waarvan waren haar dronkaards dronken, en wat voor soort van versiering droegen zij?
3 Aan het westelijke einde van een vruchtbare vallei rijst de ruim negentig meter hoge heuvel met steile hellingen omhoog welke Samaria of „wachtberg” werd genoemd. Hierop was de stad Samaria gebouwd. De ligging van deze stad was bijzonder schitterend en bekoorlijk en volgens de maatstaven van de vroeger gebruikelijke oorlogsmethoden een strategisch goedgelegen militaire vesting welke alleen maar door middel van uithongering overweldigd kon worden. Toen de stad Samaria tot de hoofdstad van het tien-stammen-koninkrijk Israël werd gemaakt, was de natie reeds van Jehovah afgevallen en de vijand van Juda en Jeruzalem geworden. Ze ging zelfs met het niet-joodse Syrië een verbond tegen Jehovah’s koninkrijk Juda aan. Er werden voortdurend oorlogen tussen Israël en Juda gevoerd. De hoofdstad Samaria, de zetel van Baälaanbidding, was vol dronkaards, en hier worden in het bijzonder politieke dronkaards mee bedoeld. Zij werden niet alleen van letterlijke wijn, maar ook van politieke wijn — de wijn van politieke onafhankelijkheid van Juda en van het politieke bondgenootschap met de Syriërs en andere vijanden van Jehovah’s koninkrijk in Juda — dronken. Op hun wijnfestijnen kroonden zij hun hoofd vrolijk met een krans of guirlande van bloemen. Het was een schoon versiersel, maar omdat deze krans van bloesems was gemaakt welke verwelken en sterven, droegen de dronkaards die door wijn waren overmand, een verwelkende kroon. De gehele hoofdstad Samaria droeg een verwelkende kroon toen ze dronken was van de genoegens welke haar op politieke bondgenootschappen gebaseerde onafhankelijke macht haar schonk.
4. Hoe ging de uitroep van wee ten aanzien van de vergankelijke kroon van die dronkaards in vervulling, en wie werd met degene „die sterk en krachtig is” en door Jehovah werd gebruikt om de goddelijke wraak ten uitvoer te brengen, bedoeld?
4 Wee die vergankelijke kroon! verklaarde Jehovah God door bemiddeling van Jesaja, want ze zou op de grond worden vertreden. De heerlijkheid om een koninkrijk te zijn, zou bezoedeld worden en de dronken toestand van haar genotzucht als een koninkrijk zou abrupt worden onderbroken. De ontnuchterende ervaring om door een machtige wereldmacht onder de voet gelopen en onderworpen te worden, zou Samaria en Efraïm tot het besef van de ernstige werkelijkheid van de situatie moeten brengen. Daar het koninkrijk van Samaria’s dronkaards Jehovah had verworpen, gouden kalveren en de valse god Baäl was gaan aanbidden en voortdurend tegen Jehovah’s gezalfde koning die op de berg Zion op de „troon van Jehovah” zat, had gestreden, zou dit hen onaangenaam verrassen. Om het afvallige koninkrijk dat aan Samaria behoorde, omver te werpen, had Jehovah God „iemand die sterk en krachtig is” aangesteld om de goddelijke wraak ten uitvoer te brengen. Wie is dit geweest? De wereldmacht Assyrië met haar hoofdstad Ninevé. Assyrië’s overwinnende legers zouden als de overstromende rivier de Eufraat door het land trekken, er een grote verwoesting aanrichten en de hoofdstad Samaria vernietigen (Jes. 7:17-20; 8:7, 8). Net zo snel als een vroege zomervijg wordt verorberd zodra ze wordt opgemerkt, zou de schoonheid van de tot versiering dienende kroon van Samaria’s dronkaards worden bedorven.
5. Wat hadden de beschonkenen van Jeruzalem en Juda moeten opmerken en doen, en hoe gaf Jehovah de huidige christenheid door bemiddeling van hen een waarschuwing?
5 Juda en Jeruzalem hadden echter ook hun dronkaards. Zij hadden moeten opmerken wat er met de godvergeten, afgodische machtsdronken beschonkenen van Efraïm en Samaria gebeurde en hadden nadat zij dit waarschuwende voorbeeld ter harte hadden genomen, nuchter moeten worden. Ten einde Juda en Jeruzalem te doen beseffen wat hun zou wachten wanneer zij niet tot bezinning zouden komen, inspireerde Jehovah Jesaja om erop te wijzen wat het aangrenzende koninkrijk Efraïm en Samaria zou overkomen. Door dit te doen, waarschuwde Jehovah terzelfder tijd de christenheid voor wat haar binnenkort in Armageddon te wachten staat.
6. Wie identificeert Jesaja vervolgens als dronkaards van Juda en Jeruzalem, en hoe zijn hun tafels er gaan uitzien?
6 Met betrekking tot de dronkaards van Juda en Jeruzalem, zei de geïnspireerde Jesaja: „En ook dezen — door wijn zijn zij op een dwaalspoor geraakt en door bedwelmende sterke drank hebben zij rondgedoold. Zowel priester als profeet — zij zijn door bedwelmende sterke drank op een dwaalspoor geraakt en als gevolg van de wijn verward, zij hebben als gevolg van bedwelmende sterke drank rondgedoold, zijn in het zien van hun gezichten op een dwaalspoor geraakt en hebben met betrekking tot beslissingen gewankeld. Want alle tafels zijn vol vuil uitbraaksel, er is geen plaats vrij van.” — Jes. 28:7, 8.
7. (a) Welke verplichtingen bracht het ambt van de levitische priesters voor hen met zich mee? (b) Wat werd er van Jeruzalems profeten op grond van hun ambtsverplichtingen geëist?
7 De koning en het volk zagen voor geestelijke leiding en het verzorgen van religieuze diensten naar de priesters en profeten van Jeruzalem op. Deze mannen zouden van zelfbeheersing blijk hebben moeten geven en zich van dronkenschap hebben moeten weerhouden. De levitische priesters hadden van God het bevel gekregen in het geheel geen sterke drank te drinken als zij hun religieuze diensten gingen verrichten. Zij moesten hun zinnen bij elkaar houden en erop toezien dat zij zich niet aanmatigend ten opzichte van Gods aangelegenheden zouden gedragen, Gods wetten en de beperkingen die hij hun had opgelegd, zouden overtreden en hierom gedood zouden worden (Lev. 10:1-11). Het was in hun geval noodzakelijk dat zij hun geest helder hielden om zich snel Gods Woord in herinnering te kunnen brengen en het aan Zijn volk te kunnen leren. Zij moesten bestendige voorbeelden zijn die zijn heilige volk kon volgen. Hetzelfde gold de profeten van Jeruzalem. Wanneer deze profeten dronken werden, was dit in Gods ogen iets schandelijks en verwerpelijks, terwijl er tevens een vernederend voorbeeld door aan zijn volk werd gegeven. Hun hoge ambt als Jehovah’s woordvoerders bracht nu eenmaal de verplichting met zich mee dat zij een scherpe vooruitziende blik en een helder onderscheidingsvermogen moesten hebben, wilden zij Jehovah’s wil kunnen onderkennen. Zij hadden een evenwichtig hoofd nodig om Jehovah’s beslissingen bekend te maken. Zij konden hun tong niet door teveel sterke drank stijf en dik laten worden en tevens nog Gods boodschap op een begrijpelijke wijze uitleggen.
8. Wie volgden deze in heilige ambten aangestelde mannen echter na, en met welk gevolg?
8 Droevig genoeg volgden zij het voorbeeld van de dronkaards van Efraïm en Samaria. In plaats dat zij Gods Woord uit hun mond lieten stromen, spuwden zij vuil uitbraaksel uit. Alles werd er door bevuild. In hun dronkenschap vielen zij er middenin en sloegen zij lustig in het rond. Keerden zij door dit te doen tot hun uitbraaksel terug om het op te likken? Neen; zij keerden tot hun wijn terug opdat zij met hun fuifpartij konden doorgaan. Daarom werd hun blik verduisterd en zagen zij dingen die niet ten aanzien van Gods heilige natie in vervulling zouden gaan. Daar zij onstandvastig op de weg die zij bewandelden, wankelden, konden zij niemand veilig leiden of naar een bepaalde bestemming brengen. Er kon alleen maar van hen worden verwacht dat zij in dezelfde fouten als de dronkaards van Efraïm en Samaria zouden vervallen. Daarom wachtte hun en hun natie, die hen volgde, een zelfde einde als wat over Efraïm en Samaria zou komen. Wee die dronken priesters en profeten van Jeruzalem! Zij leidden het volk van Jehovah niet op de juiste wijze, wilde Zijn voorbeeldige koninkrijk dat hij onder hen had opgericht, bewaard kunnen blijven. Zij bevonden zich niet in een geschikte toestand om de geestelijke raadgevers van de koning, die op de „troon van Jehovah” zat, te kunnen zijn.
9. Van wie in deze tijd vormen zij een passend beeld, en welke bedwelmende uitwerking hebben bepaalde andere dingen behalve werkelijke wijn en sterke drank?
9 Welk een passend beeld vormden zij van de geestelijke dronkaards in de christenheid van thans! Buiten de werkelijke wijn en bedwelmende sterke drank zijn er andere dingen waardoor de priesters en predikers in de christenheid dronken worden, als gevolg waarvan zij in een suffe toestand geraken, gaan wankelen, een verwarde religieuze kijk op de dingen krijgen, geestelijk vuile dingen uitbraken en afgestompt en ongevoelig worden voor de gevaren waardoor de religieuze wereld wordt bedreigd en voor de ware belangen van Gods Messiaanse koninkrijk.
10. Wat riep Jehovah toen hij naar deze dingen die geestelijke dronkenschap tot gevolg hebben, verwees, door bemiddeling van Jesaja uit?
10 Met betrekking tot deze dingen die geestelijke dronkenschap tot gevolg hebben, riep Jehovah door bemiddeling van de profeet Jesaja uit: „Talmt, gij mannen, en weest verbaasd; verblindt u en weest verblind. Zij zijn dronken geworden, maar niet van wijn; zij hebben zich onvast voortbewogen, maar niet wegens bedwelmende sterke drank. Want Jehovah heeft een geest van diepe slaap op ulieden uitgegoten; en hij sluit uw ogen, de profeten, en hij heeft zelfs uw hoofden, de zieners, bedekt. Het gezicht van alles is voor ulieden geworden als de woorden van het boek dat is verzegeld, dat zij aan iemand geven die het schrift kent, zeggende: ’Lees dit alstublieft hardop’, en hij moet zeggen: ’Ik kan het niet, want het is verzegeld’; en het boek moet aan iemand worden gegeven die in het geheel geen schrift kan lezen, terwijl iemand zegt: ’Lees dit alstublieft hardop’, en hij moet zeggen: ’Ik kan in het geheel geen schrift lezen.’” Hieruit blijkt dat zij alleen maar met hun mond dicht tot God waren genaderd, maar niet met hun hart; zij volgden de geboden van mensen, en niet die van God. Derhalve zei hij: „Daarom ben ik hier, Degene die wederom wonderlijk, op een wonderbaarlijke wijze en met iets wonderlijks met dit volk zal handelen; de wijsheid van hun wijze mannen moet vergaan en zelfs het inzicht van hun verstandige mannen zal zich verbergen” (Jes. 29:9-14). Deze dronkenschap is in de ogen van Jehovah God nog verfoeilijker dan letterlijke dronkenschap.
11. (a) Als symbool waarvan werd wijn in de Schrift gebruikt? (b) Welke geestelijke koninkrijkswijngaard heeft Jehovah verworpen, maar welke geestelijke wijngaard wordt door hem onderhouden en beschermd?
11 In het Israël uit de oudheid werden wijngaarden in het belang van de wijnproduktie zeer goed onderhouden. Wijn wordt in de Schrift als een symbool van het vermogen van Gods koninkrijk om de mensen vreugdevol te stemmen en te stimuleren, gebruikt. Daar het Israël uit de oudheid hem als Gods voorbeeldige koninkrijk ontrouw werd, verwierp hij het als de voorbeeldige koninkrijkswijngaard die door hem werd onderhouden. In de christelijk gemeente die de belangen van zijn koninkrijk loyaal dient, heeft Jehovah God echter een geestelijke wijngaard welke door hem wordt onderhouden en beschermd en waarover hij zich verheugt. Jezus Christus is de Wijnstok, terwijl zijn gezalfde volgelingen die in hem blijven, de takken zijn; deze wijngaard draagt tot verheerlijking van Jehovah veel vruchten (Jes. 5:1-7; 27:2-6; Joh. 15:1-8). De christenheid heeft zich echter als een vreemdsoortige wijnstok, die Jehovah vreemd is, ontpopt. De wijn van haar priesters en profeten-predikers is niet de geest van Gods koninkrijk, een geest welke zuivere, goddelijke vreugde en enthousiasme tot gevolg heeft. Het is niet de wijn en de melk tot het kopen waarvan Jehovah God ons door bemiddeling van Jesaja uitnodigt, ja, „zonder geld en zonder prijs”. — Jes. 55:1, NBG.
12, 13. (a) Waarin bestaat de figuurlijke wijn van de geestelijken der christenheid, en hoe worden zij erdoor beïnvloed? (b) Waar keren zij, na overgegeven te hebben, naar terug, en hoe vormen zij een afschrikwekkend voorbeeld voor Jehovah’s getuigen?
12 De wijn welke de priesters en profeten-predikers van de christenheid drinken, is de geest van de koninkrijken dezer wereld. Als gevolg hiervan schenkt het hun vreugde zich enthousiast met de politieke aangelegenheden en geschilpunten van de aardse koninkrijken welke onder Satan, de „heerser van deze wereld” staan, bezig te houden (Joh. 12:31; Matth. 4:8, 9). Zij worden er hierdoor toe aangezet met deze wereld compromissen aan te gaan, er verbonden mee te sluiten, er voor te bidden en haar in moreel opzicht te ondersteunen. Dit alles, en de eer, de toejuichingen, de vriendschappen, de gunsten en de bescherming welke de priesters en profeten-predikers van de zijde van de koninkrijken van deze wereld ontvangen, schenkt hun zeer veel genoegen. Zij drinken onmatig veel van deze drank en worden dronken van de geest van deze wereld. Daar zij er helemaal vervuld van raken, braken zij vuile uitspraken uit.
13 Dat zij moeten braken, betekent niet dat zij datgene waarmee zij zich hebben gevuld, verwerpen, maar duidt erop dat zij zich er overmatig, totdat zij er dronken van werden, aan hebben overgegeven. Daarom keren zij tot de wijn van deze wereld terug om er opnieuw van te drinken, zonder enige tekenen van geestelijke nuchterheid te vertonen. Als gevolg hiervan kunnen zij in verband met Gods koninkrijk, waarover Jezus heeft gepredikt, niets meer recht zien. Zij zien nevelig en verward, en kunnen derhalve nimmer veilige gidsen zijn die de mensen naar Gods koninkrijk of zijn nieuwe wereld leiden. Zij vormen voor hen die thans onder Jehovah’s getuigen als geestelijke opzieners zijn aangesteld, een afschrikwekkend voorbeeld. Opzieners dienen niet door letterlijke wijn en sterke drank beneveld te worden, en ook mogen zij geen geestelijke alcoholisten worden die aan de geestelijke, religieuze wijn van de koninkrijken van Satans wereld verslaafd zijn. Door deze soort van wijn wordt noch Gods hart, noch het hart van mensen van goede wil blij gemaakt. — Richt. 9:12, 13; Ef. 5:18.
SATIRISCH GESPOT
14. Welk rijmpje dreunden de dronkaards spottend als blijk van hun ongenoegen over Jesaja’s toespraak, op?
14 In Jesaja’s tijd waren de dronken priesters en profeten zeer over zijn kritiek, waarschuwingen en raadgevingen ontstemd. Spottend verhieven zij hun stem en zeiden: „Wien zal iemand [als Jesaja] in kennis onderrichten en wien zal iemand doen begrijpen wat is gehoord? Zij die van de melk zijn gespeend, zij die van de borst zijn weggenomen? Want het is ’gebod op gebod, gebod op gebod, maatstaf op maatstaf, maatstaf op maatstaf, hier een weinig, daar een weinig.’” Zij dreunden met andere woorden, zoals in de voetnoot van de New World Translation of the Holy Scriptures staat aangegeven, het volgende rijmpje op: „Want het is tsaw latsáw tsaw latsáw, qaw laqáw qaw laqáw, zeir sham zeeir sham!” — Jes. 28:9, 10.
15. Waarop komen de tegenwerpingen welke die dronkaards in hun verontwaardiging tegen Jesaja maakten, neer?
15 Met andere woorden, ’Wie denkt deze Jesaja wel dat hij voor zich heeft! Wie denkt hij dat hij kennis moet trachten bij te brengen of moet laten begrijpen wat hij volgens zijn zeggen heeft gehoord? Denkt hij dat hij tot baby’s spreekt die nog een luier om hebben, tot kleine kinderen die net van moeders borst af zijn en fijngeprakt voedsel zijn gaan eten? Jesaja gaat tenminste maar steeds met dezelfde prediking voort. Hij blijft steeds maar hetzelfde in onze oren hameren: „Dit heeft Jehovah geboden en dat heeft Jehovah geboden! Dit is Jehovah’s maatstaf aan de hand waarvan men zijn gedrag en leer dient te beoordelen en dat is Jehovah’s maatstaf! Hier kunt u het in Jehovah’s Woord lezen en daar kunt u het in Jehovah’s Woord lezen; hier staat wat raad en daar staat wat raad!” Het is gewoon brabbeltaal voor ons, babypraat. Zo spreekt men ons, volwassen mannen, niet aan. Wij zijn ontwikkeld en goed met wat er in deze wereld gebeurt, op de hoogte. Wij zijn verstandig genoeg om beslissingen te nemen waardoor wij ons uit moeilijkheden kunnen redden en voor rampen gespaard kunnen blijven. Jesaja schijnt ons voor kleine kinderen te houden. Is het niet om te lachen?’
16. Hoe beschouwen de geestelijken der christenheid Jehovah’s getuigen op soortgelijke wijze?
16 In de dagen van Jezus Christus en zijn apostelen legden de religieuze leiders van het jodendom een zelfde houding aan de dag en in deze tijd gedragen de religieuze geestelijken der christenheid zich precies zo tegenover Jehovah’s getuigen. Zij beschouwen Jehovah’s huidige getuigen net zo als het joodse Sanhedrin Petrus en Johannes in de getuigenbank beschouwde, namelijk, als „ongeletterde en gewone mensen” (Hand. 4:13). De geestelijken bezien zichzelf als geletterde, buitengewone mensen — die zich dan ook anders moeten kleden en met titels aangesproken moeten worden — als mannen die een speciale opleiding voor het religieuze leiderschap hebben ontvangen en die als autoriteit erkend moeten worden zonder dat men hun woorden ooit in twijfel trekt of hen ter verantwoording roept. Zij krijgen de indruk dat Jehovah’s getuigen, die geen enkele der theologische hogescholen der christenheid hebben bezocht maar desondanks zeer vrijmoedig spreken, de geestelijken der christenheid als onvolgroeide, onontwikkelde en onervaren kleine kinderen behandelen die nog geen eigen oordeel kunnen vormen en niet voor zichzelf kunnen zorgen. Jehovah’s getuigen spreken hen niet in hun taal, de taal van sektarische geloofsbelijdenissen, hogere kritiek en filosofie, aan. Onze prediking uit de bijbel is voor de geestelijken een vreemde taal, een zelfgemaakte brabbeltaal, zoiets als de onbeschaafde taal van barbaren.
17. Waardoor wordt, ondanks wat de geestelijken denken, uitgemaakt of de religieuze opleiding van Jehovah’s getuigen superieur is?
17 Wat deze geleerde, zeer ontwikkelde geestelijken der christenheid ook mogen denken, de beslissende vraag luidt echter: Voldoen Jehovah’s getuigen desondanks aan de maatstaf die in Jesaja 54:13 staat opgetekend, dat wil zeggen, zijn zij ’personen die door Jehovah zijn onderwezen’? Is het peil van de opleiding van Jehovah’s getuigen werkelijk hoger? Richt deze opleiding zich speciaal op het verklaren en onderwijzen van Gods Woord in plaats van op wat ingebeelde mensen zeggen? Legt ze de nadruk op „hier een weinig, daar een weinig” in Gods Woord wanneer de een of andere religieuze aangelegenheid wordt besproken?
18. Welk antwoord had Jehovah volgens Jesaja 28:11-13 voor die dronken spotters in petto?
18 In Spreuken 26:5 (NBG) kunnen wij lezen: „Antwoord een zot naar zijn dwaasheid, opdat hij niet wijs zij in eigen oog.” Jehovah had zijn antwoord klaar voor de dronken spotters die zeiden dat Jesaja als een barbaar sprak die scheen te stamelen, of als iemand die een andere taal sprak dan de hunne. „Want”, zo zei Jesaja over Jehovah, „door hen die met hun lippen stamelen en door een andere taal zal hij tot dit volk spreken, tot hen tot wie hij heeft gezegd: ’Dit is de rustplaats. Geeft de vermoeide rust. En dit is de plaats van verademing’, maar die niet wilden horen. Voor hen zal het woord van Jehovah stellig ’gebod op gebod, gebod op gebod, maatstaf op maatstaf, maatstaf op maatstaf, hier een weinig, daar een weinig’ zijn, opdat zij wanneer zij gaan, stellig achterwaarts zullen struikelen en werkelijk gebroken, verstrikt en gevangen zullen worden.” — Jes. 28:11-13.
19. Hoe begon Jehovah volgens zijn door bemiddeling van Jeremia gegeven profetie door stamelaars tot hen te spreken, en wie trokken voordeel van deze tuchtiging?
19 In de eeuw na Jesaja begon Jehovah inderdaad door bemiddeling van stamelaars in een andere taal tot de dronken priesters en profeten van Jeruzalem te spreken, en wel door bemiddeling van werkelijke barbaren, die zich verstaanbaar maakten in een voor hun begrippen barbaarse brabbeltaal welke uit geluiden zonder enige betekenis bestond, namelijk door bemiddeling van de Babyloniërs onder koning Nebukadnezar. Enkele jaren voordat de koning van Babylon Jeruzalem en haar prachtige tempel vernietigde, profeteerde Jeremia: „’Ziet, ik breng een natie van ver over ulieden, o huis Israëls’, is de uitspraak van Jehovah. ’Het is . . . een natie waarvan gij de taal niet kent, terwijl gij niet verstandelijk kunt horen wat zij zeggen. Hun pijlkoker is als een open begraafplaats; zij zijn allen machtige mannen. . . . Met het zwaard zullen zij de versterkte steden waarop gij uw vertrouwen stelt, verbrijzelen’” (Jer. 5:15-17; vergelijk dit met Ezechiël 3:5, 6). De joden luisterden niet naar Jesaja’s van God afkomstige waarschuwende raad. Alhoewel Jesaja zonder te stamelen hun eigen taal sprak, weigerden de geestelijke dronkaards zijn spraak te begrijpen en deden zij alsof het een vreemde taal was. Daarom sprak Jehovah God nu tot hen door hen streng door de Babyloniërs, die inderdaad een vreemde taal spraken welke op gestamel leek, te laten tuchtigen. Bijna zeventig jaar lang, of van 607 v. Chr., toen zij als gevangenen naar Babylon werden gevoerd, tot aan Babylons vernietiging in 539 v. Chr., moesten de joden naar de bevelen en maatstaven van de Babyloniërs luisteren en hen als hun slaven gehoorzamen. Een overblijfsel van getrouwe joden trok voordeel van deze tuchtiging en kwam er levend uit te voorschijn.
20. Wie heeft Jehovah gelijk Nebukadnezar als zijn scherprechter verwekt, en hoe reageerden de joden op de door Jezus gegeven waarschuwing?
20 Nebukadnezar en de Babyloniërs zijn als natie al lang verdwenen. In deze tijd heeft Jehovah echter zijn grote Dienstknecht, zijn gezalfde Zoon, de Koning Jezus Christus, als de Voltrekker van de goddelijke oordelen verwekt. Deze Gezalfde, of Christus, is het Hoofd van de gezalfde gemeente van op schapen gelijkende volgelingen. In de eerste eeuw van het christelijke tijdperk behandelden de joden van Juda en Jeruzalem Jezus Christus zoals de dronkaards uit de oudheid Jesaja hadden behandeld. Zij namen Jezus’ profetische waarschuwing betreffende de komende vernietiging van Jeruzalem door de Romeinse legioenen in het jaar 70 (n. Chr.) niet ter harte. Slechts een op schapen gelijkend overblijfsel, een „kleine kudde”, keerde zich tot Jezus Christus, de Grotere Jesaja, en ontving aanwijzingen hoe de komende vernietiging van Jeruzalem en de provincie Juda te ontkomen. De meeste joden volgden hun geestelijk dronken priesters en profeten, die Gods koninkrijk van zijn Messias verwierpen en uitriepen: „Wij hebben geen koning dan Cesar.” — Joh. 19:15.
21, 22. (a) Hoe reageerden de joden op de waarschuwing van Jezus’ volgelingen, en hoe zette God hun boodschap kracht bij? (b) Voor wie vormde deze goddelijke wonderbaarlijke ondersteuning een teken?
21 Daar Jezus en zijn getrouwe volgelingen als in een vreemde, onbegrijpelijke taal tot deze joden spraken, sloten dezen hun oren voor de waarschuwing toe. In de jaren die op Jezus’ dood in 33 (n. Chr.) volgden, bleven de discipelen de dag van Gods wraak die over de joden zou komen, prediken. Om meer kracht achter de boodschap te zetten, gaf God die eerste discipelen zelfs de wonderbaarlijke gave om in vreemde talen te spreken. Het doel hiervan besprekend, zet de apostel Paulus uiteen:
22 „Broeders [in Christus], wordt geen jonge kinderen in verstandelijke vermogens, maar weest kleine kinderen met betrekking tot het boze; wordt echter volwassen in verstandelijke vermogens. In de Wet [in Jesaja 28:11] staat geschreven: ’„Met de tong van buitenlanders en met de lippen van vreemdelingen zal ik tot dit volk [Israël] spreken, en toch zullen zij zelfs dan geen acht op mij slaan”, zegt Jehovah.’ Talen zijn bijgevolg niet de gelovigen [christenen], maar de ongelovigen tot een teken” (1 Kor. 14:20-22). Dit wil zeggen dat het spreken in talen een teken voor de ongelovigen vormde, die van een zelfde geestesgesteldheid blijk gaven als de joden die in 607 v. Chr. naar Babylon werden gevoerd en de Babylonische taal in Babylon zelf moesten horen om te geloven dat Jesaja de waarheid had gesproken en een ware profeet van Jehovah was.
23. Wanneer heeft Jesaja’s profetie, daar Paulus de toepassing ervan verder uitbreidt, haar volledige, uiteindelijke vervulling, en is de gave van wonderbaarlijke talen nodig om de boodschap „anders” te maken?
23 De apostel Paulus bracht Jesaja’s profetie aldus op dit christelijke tijdperk van toepassing. Deze profetie bleef van toepassing nadat het joodse overblijfsel uit de lange Babylonische ballingschap was teruggekeerd en Jeruzalems eerste periode van verwoesting was geëindigd. Zijn profetie behield ook nog haar kracht nadat Jeruzalem in het jaar 70 door de Romeinen werd verwoest en de overlevende joden gevankelijk naar alle heidense natiën werden gevoerd om niet naar de joods sprekende christenen, maar naar heidenen, wier lippen schenen te stamelen wanneer zij hun niet-joodse of vreemde taal spraken, te luisteren. Daarom vindt Jesaja’s profetie haar volledige en uiteindelijke toepassing sinds 1914 in onze tijd. Jehovah spreekt nu weliswaar niet door zijn christelijke getuigen door hun de gave van het spreken in vreemde talen te schenken, zoals hij dit negentien eeuwen geleden op de dag van het pinksterfeest heeft gedaan, want deze wonderbaarlijke gave van het spreken in vreemde talen is thans niet nodig om ongelovigen uit het jodendom en de christenheid te winnen. Onze boodschap uit het boek Jesaja hoeft niet in een vreemde taal te worden uitgesproken om „anders” te worden genoemd.
24. Wat staat de christenheid evenals Jeruzalem te wachten, en welke rustplaats heeft ze genegeerd alhoewel deze onder haar aandacht was gebracht?
24 Zoals het het Jeruzalem in de dagen der apostelen verging, zal het de christenheid in deze „tijd van het einde” van deze wereld vergaan. Ze zal in Armageddon door Jehovah’s grote Dienstknecht worden terechtgesteld. Sinds het begin van de „tijd van het einde” in 1914 heeft men haar aandacht op de door de Here God verschafte rustplaats gevestigd, de plaats waar wij onze hoop op kunnen vestigen en waar wij verademing kunnen zoeken van de vermoeienissen van Satans wereld. Deze plaats van rust en verademing bevrijdt ons van de vrees van deze wereld en verschaft ons een veilige woonstede en schuilplaats. Deze plaats is Gods koninkrijk onder zijn Gezalfde Zoon, Jezus Christus, die thans op de koninklijke hoogte van het hemelse Zion regeert.
25. Waarom heeft de christenheid ’niet willen horen’, en hoe klinkt de boodschap haar in de oren?
25 Herhaaldelijk is er bij de christenheid op aangedrongen de mensen naar het opgerichte koninkrijk van God te leiden ten einde ’de vermoeide rust te geven’. Daar Jehovah dit echter door bemiddeling van zijn overblijfsel van gezalfde getuigen heeft gedaan, is de christenheid koppig en trots, en ze heeft eveneens ’niet willen horen’ omdat ze geheel van haar eigen theologie en programma’s is vervuld en dronken is van de wijn van politiek-religieuze bondgenootschappen met de wereld. Zelf heeft ze deze Koninkrijksrustplaats niet gezocht en ook heeft ze de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk als een getuigenis aan alle natiën niet op zich genomen. Als bewijs dat ze Gods Koning en zijn koninkrijk heeft verworpen, heeft ze Jehovah’s getuigen bestreden en getracht hen te vernietigen en hun prediking van het Koninkrijk stop te zetten. Voor de christenheid brengen Jehovah’s getuigen stamelend in een vreemde taal een zeer vreemde boodschap waar zij spottend op schimpen.
26. Waarvan dient de christenheid betreffende het feit dat Jehovah door bemiddeling van zijn getuigen tot haar spreekt, verzekerd te zijn?
26 Laat de christenheid van één ding verzekerd zijn. Jehovah zal niet altijd lankmoedig jegens haar blijven. Hij zal niet altijd door bemiddeling van zijn vredelievende, ongevaarlijke getuigen, die vervolging van haar zijde verdragen, blijven spreken. Zodra hij beslist dat hun prediking over zijn regerende koninkrijk en over de dag van zijn wraak lang genoeg heeft geduurd, zal hij door bemiddeling van zijn oordeelsvoltrekkers op het slagveld van Armageddon handelend optreden.
27. Wat zal de christenheid dan horen, en wat zullen haar religieuze leiders dan doen hetgeen tot haar vernietiging zal leiden?
27 Dan zal de christenheid temidden van het bulderende geluid van de „grote dag van God de Almachtige” horen hoe hij het gebod op gebod, maatstaf op maatstaf en het hier een weinig en daar een weinig, ten uitvoer brengt. Dan zal het de christenheid op een hardhandige wijze aan haar verstand worden gebracht dat Jehovah’s getuigen Zijn boodschap hebben bekendgemaakt en dat dit niet iets was om er als dronkaards met een tsaw latsáw tsaw latsáw, qaw laqáw qaw laqáw, zeir sham zeir sham! mee te spotten. Wij, getuigen van Jehovah, hebben de christenheid gewaarschuwd en er bij haar op aangedrongen berouw te tonen, maar ze heeft haar brasserij voortgezet en zal ermee blijven doorgaan totdat God zijn vernietigende oordeel ten uitvoer brengt. Dan zullen haar religieuze leiders en haar sektarische kudden ’stellig achterwaarts struikelen en werkelijk gebroken, verstrikt en gevangen worden.’ Dit betekent hun vernietiging!
28. Welke harde bekendmaking van de profeet Jesaja herhalen Jehovah’s getuigen zonder dat hun het zwijgen is opgelegd?
28 Jehovah’s getuigen laten zich door al dit geschimp en gehoon niet het zwijgen opleggen. Zij herhalen de harde bekendmaking van de profeet Jesaja: „Hoort daarom het woord van Jehovah, gij snoevers, gij heersers over dit volk dat in Jeruzalem [een voorschaduwing van de hedendaagse christenheid] is: Daar gijlieden hebt gezegd: ’Wij hebben een verbond met de Dood gesloten en met Sheol hebben wij een visioen tot stand gebracht; wanneer de overstromende stortvloed zou doortrekken, zal deze niet tot ons komen, want wij hebben een leugen tot ons toevluchtsoord gemaakt en ons in bedrog verborgen’; daarom heeft de Here Jehovah het volgende gezegd: ’Ziet, ik leg in Zion als fundament een steen, een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament. Niemand die geloof oefent, zal in paniek raken. Ik zal gerechtigheid tot maatstaf en rechtvaardigheid tot paslood maken; de hagel moet het toevluchtsoord der leugen wegvagen, en de wateren zullen zelf de schuilplaats wegspoelen. Uw verbond met de Dood zal stellig teniet worden gedaan, en dat visioen dat gij met Sheol [het gemeenschappelijke graf] tot stand hebt gebracht, zal niet blijven bestaan. Wanneer de overstromende stortvloed doortrekt — moet gij er ook een vertrapte plaats voor worden. Zo dikwijls hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want morgen na morgen zal hij doortrekken, overdag en ’s nachts.’” — Jes. 28:14-19a.
TOEVLUCHT IN EEN LEUGEN
29. Waarom voelen de in geestelijk opzicht dronken heersers van de christenheid zich zeker van hun zaak, en hoe werd dit door de snoevende heersers van Samaria en Jeruzalem voorschaduwd?
29 De snoevende, spottende en in geestelijk opzicht dronken heersers van de christenheid voelen zich zeker van hun zaak. Zij denken dat zij alle mogelijke maatregelen hebben genomen en zich goed tegen de dag van goddelijke wraak hebben beveiligd, zodat hun nimmer kan overkomen wat er met Samaria en Jeruzalem uit de oudheid is gebeurd. Zij zeggen dat zij zich tegen het gedood en begraven worden, beveiligd hebben. Hoe dan wel? Door hun toevlucht te zoeken in wat volgens Jehovah’s getuigen een leugen is en door zich te verbergen in wat wij, getuigen, bedrog noemen. Namen de dronken, snoevende heersers van Samaria en Jeruzalem in Jesaja’s tijd hun toevlucht in de leugen van de leerstelling der drieëenheid of van het hellevuur, waar mensen eeuwig worden gepijnigd, de leerstelling dat onze aarde en het universum brandend zullen vergaan en soortgelijke leerstellingen? Verborgen zij zich toen zij op het punt stonden door de Assyrische wereldmacht, en later door de Babylonische, aangevallen, belegerd en vernietigd te worden, achter dergelijke valse leerstellingen? Neen; Samaria wendde zich om hulp tot een beschermend bondgenootschap met Syrië, en Jeruzalem deed op haar beurt eerst een beroep op Assyrië en zocht ten slotte, toen dit op een mislukking uitliep, toevlucht in Egypte ten einde zich achter de paarden, wagens en legers van deze natie te verbergen. Toen de Babylonische belegeraars zich terugtrokken omdat Farao’s leger naderde, waren de pro-Egyptische heersers, priesters en profeten van Jeruzalem ervan overtuigd dat zij een veilig toevluchtsoord en een veilige schuilplaats hadden, waar de vijand nimmer bij zou kunnen komen.
30. Waarin heeft de christenheid in deze tijd van het einde op soortgelijke wijze toevlucht gezocht en zich verborgen?
30 Zo is het ook in deze tijd van het einde, nu Jehovah’s getuigen vooral in de christenheid voor de komst van Gods oordeelsvoltrekkers in Armageddon waarschuwen. Gesteund door haar priesters en profeten zoeken haar leiders thans niet hun toevlucht in de door Jehovah verschafte rustplaats en plaats van verademing, maar in wereldse bondgenootschappen. Eerst stelde de christenheid de oprichting van de Volkenbond voor en zocht ze daar van 1919 tot en met 1939 haar toevlucht in. Daarna, van 1945 tot nu toe, heeft ze zich achter de organisatie voor wereldvrede en veiligheid, de Verenigde Naties, verborgen. Zonder op de boodschap van Jehovah’s getuigen acht te slaan, zegt de christenheid in feite:
31. Wat zegt de christenheid in feite zelfverzekerd en uitdagend tot Jehovah’s getuigen?
31 ’Jullie getuigen kunnen ons met jullie boodschap over de dag van wraak van jullie God Jehovah niet bang maken. De Dood en Sheol die volgens jullie over ons zullen komen, zullen ons niet aantasten of ons kwaad doen. Wij staan met de Dood op goede voet, zodat die ons niet door bemiddeling van de oordeelsvoltrekkers van jullie Jehovah God zal treffen. Wij zullen blijven leven, maar jullie niet. Er heerst een goede verstandhouding tussen ons en Sheol, wat volgens jullie het gemeenschappelijke graf is. Wij hebben er een visioen mee, dat wil zeggen, wij hebben een zelfde kijk op de zaak. Sheol zal zijn mond niet opendoen of groter worden om ons te ontvangen, en jullie, getuigen van Jehovah, zullen na wat jullie Armageddon noemen, nooit onze beenderen begraven. Ha, ha! Eens hebben wij onze toevlucht tot de Volkenbond en het Hof van Internationale Justitie genomen en sinds de tweede Wereldoorlog hebben wij ons achter de Verenigde Naties, haar veiligheidstroepen, haar ontwapeningscommissie, haar Internationale Hof van Justitie en alle defensieve verbonden en pacten die in het kader van de Verenigde Naties zijn gesloten, verborgen. De vernietigende strijdkrachten wier komst jullie, getuigen van Jehovah, op zulk een sensationele wijze aankondigen, zullen ons dus nimmer bereiken of ons de Dood of Sheol insleuren. Ze zullen worden teruggeslagen, en ons Egyptische toevluchtsoord en de schuilplaats die wij daar hebben gevonden, zullen niet bezwijken. Ze vormen weliswaar onze laatste en enige hoop, maar ze zullen ons niet in de steek laten. Jullie zullen zien dat ze ons trouw zijn, terwijl zal blijken dat jullie, getuigen, onheilspredikers en valse profeten zijn, zoals wij trouwens altijd al van jullie hebben gezegd.’
32, 33. (a) Waartoe zeggen wij, getuigen van Jehovah, dat de heersers der christenheid hun toevlucht hebben genomen, zoals door Psalm 62:8, 9 (vss. 9, 10, SV) en 33:17-19 wordt aangetoond? (b) Wat bleek de Volkenbond als een toevluchtsoord en schuilplaats te zijn, en wat zal de Verenigde Naties blijken te zijn?
32 Op grond van Gods zekere Woord verklaren wij, getuigen van Jehovah, echter dat de politieke en religieuze leiders der christenheid een leugenachtige en bedrieglijke regeling tot hun toevluchtsoord hebben gemaakt. Zij hebben zich in iets verborgen wat hen in de steek zal laten — in valse goden, in onbetrouwbare bondgenoten, die niet in staat zijn de legerscharen die het goddelijke oordeel zullen voltrekken, het hoofd te bieden. Wij halen Psalm 62:8, 9 (vss. 9, 10, SV) aan, waar staat: „God is voor ons een toevlucht. . . . De zonen van de aardling de mens zijn waarlijk een ademtocht, de zonen der mensheid een leugen. Wanneer zij op de weegschaal worden gelegd, zijn zij allen tezamen lichter dan een ademtocht.”
33 Wij, getuigen, halen ook Psalm 33:17-19 aan: „Het paard [van Egypte, voor de oorlogvoering] is een bedrog voor redding, en de overvloed van zijn krachtige energie schenkt geen ontkoming. Ziet! het oog van Jehovah is op hen die hem vrezen, op hen die op zijn liefderijke goedgunstigheid wachten om hun ziel van de dood te bevrijden en hen tijdens hongersnood in het leven te houden.” De christenheid heeft in deze tijd een symbolisch „beeld van het wilde beest”. Alle leden van de Verenigde Naties hebben eraan meegewerkt het op te richten of het als een afgodsbeeld voor de aanbidding door wereldse natiën in stand te houden. Wij lezen hierover in Jeremia (10:14, 15): „Zijn gesmolten beeld is een bedrog en er is geen geest in hen. Ze zijn ijdelheid, een bespottelijk werk. Wanneer er aandacht aan hen zal worden besteed, vergaan ze.” Daarom zeggen wij, getuigen: De oorlogspaarden van het tegenbeeldige Egypte zullen de christenheid niet baten. De door de Duivel uitgedachte en door mensen gemaakte beelden welke thans door de natiën als symbolen van vrede en veiligheid worden aanbeden, zullen geen goden blijken te zijn. Het verbond dat de religiën der christenheid met deze politieke wereld hebben gesloten, is een onreine, goddeloze misleiding. De Volkenbond bleek zelfs, zonder dat de strijd van Armageddon kwam, als een toevluchtsoord en plaats waar men zich kon verbergen, een leugen te zijn en in deze tijd, nu de werkelijke „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” voor de deur staat, is de Verenigde Naties dit niet in mindere mate! Jehovah zegt dit duidelijk door middel van zijn Woord.
34. Waar heeft Jehovah de basis van een stabiele en blijvende regering gelegd, en wanneer deed hij dit?
34 De enige hoop der mensheid of hun enige toevluchtsoord of schuilplaats, is in Zion, Gods hemelse koninkrijk, gelegen. Daar heeft Jehovah als de basis van een stabiele, blijvende regering zijn Zoon, zijn beproefde Steen, zijn kostbare Steen van een vast fundament, de Koning Jezus Christus, gelegd (Jes. 28:16; 1 Petr. 2:4-6; Rom. 9:32, 33; 10:6-11). Jezus is degene die door Jehovah is gezalfd, beproefd en getoetst en die de goddelijke oppermacht trouw is gebleven. Ondanks dat Jezus in het jaar 33 door het jodendom als koning werd verworpen, heeft Jehovah hem uit de doden opgewekt en hem in het hemelse Zion gelegd, waar de apostel Johannes hem in de Openbaring welke hem werd gegeven, tezamen met zijn gemeente van 144.000 getrouwe gezalfde volgelingen, zag staan. — Openb. 14:1-5.
35. Wanneer legde Jehovah zijn kostbare Steen op een onbetwistbare wijze in Zion, en waarom toen?
35 Toen het hoogtepunt van de eerste Wereldoorlog in 1918 was aangebroken, verwierp de christenheid Jezus Christus op een soortgelijke wijze. Toch heeft Jehovah zijn kostbare Steen op een onbetwistbare wijze in het hemelse Zion gelegd. Waarom? Omdat Jehovah’s gezalfde en op de troon geplaatste Koning Jezus Christus zich tegen 1918 kostbaar in Jehovah’s ogen had betoond. Hij doorstond de beproeving welke gedurende de oorlog die in 1914 in de hemel uitbrak en tot resultaat had dat Gods hemel van de aanwezigheid van de Duivel werd bevrijd en hij en zijn demonenengelen naar de nabijheid van deze aarde werden geworpen om hier voordat hij in Armageddon in de afgrond zou worden geworpen, een korte tijd te blijven, op succesvolle wijze.
36. Waarop heeft de christenheid haar keuze laten vallen, en waarom heeft ze in paniek daar haar toevlucht en schuilplaats gezocht?
36 De christenheid heeft Jehovah’s op de troon geplaatste Koning verworpen. Zowel vóór de tweede Wereldoorlog als daarna heeft ze haar keuze bepaald. Ze heeft wereldse bondgenootschappen boven Jehovah’s koninklijke Steen die onwrikbaar in het hemelse Zion is gelegd, verkozen. Ondanks het falen van de Volkenbond zien de katholieken en protestantse kerken der christenheid de koninklijke Steen op de Berg Zion, welke Jehovah’s getuigen vooral sinds 1926 zo duidelijk hebben bekendgemaakt, nog steeds niet.a De religieuze stelsels die belijden in Christus te geloven, hebben de Verenigde Naties gekozen en daar hun hoop op gesteld. Nu de christenheid de bedreiging van het wereldcommunisme en de vernietiging van de moderne, materialistische beschaving van de twintigste eeuw onder de ogen moet zien, heeft ze in paniek haar toevlucht tot de Verenigde Naties genomen en zich in dit stelsel verborgen. Deze organisatie, die uit vele natiën is samengesteld welke er verschillende politieke ideologieën en allerlei geloofsovertuigingen — christelijke, joodse, mohammedaanse, heidense en communistische — op na houden, is haar laatste hoop.
37. Waarom hebben Jehovah’s getuigen zich niet in paniek tot de Verenigde Naties gewend, waarheen nodigen wij alle op schapen gelijkende mensen uit voor toevlucht en bescherming naartoe te komen, en waarom?
37 Ofschoon Jehovah’s getuigen in de gehele wereld worden gehaat en vervolgd, hebben zij zich niet in paniek tot de Verenigde Naties gewend. In de periode 1918-1919 hebben zij hun geloof op Jehovah’s grondig beproefde en kostbare Steen in Zion gericht. In plaats van de Volkenbond te aanbidden, hebben zij zijn ondergang voorzegd. Thans weigeren wij de Verenigde Naties te aanbidden en er ons vertrouwen in te stellen en voorzeggen wij eveneens haar komende ondergang. Wij verlaten ons voor een toevlucht en schuilplaats op de koninklijke Steen in Zion en wij delen niet in de vrees, de smart en de angst van de wereld. Wij zijn hier nog steeds, daar wij ons onwankelbaar op Jehovah’s kostbare Steen verlaten, en wij nodigen door onze prediking alle op schapen gelijkende mensen over de gehele wereld ertoe uit om met het oog op Armageddon tot Jehovah’s Steen toevlucht te nemen en hem als schuilplaats te beschouwen. Wij hebben onze hoop op Jehovah’s koninkrijk onder Christus gevestigd. Als toevluchtsoord is dat koninkrijk geen leugen, maar waarheid. Als schuilplaats is dat koninkrijk geen bedrog, maar betrouwbare werkelijkheid. Het zal net zo lang als de waarheid blijven bestaan — voor eeuwig!
[Voetnoten]
a Zie The Watch Tower van 15 oktober 1926, bladzijde 310, de paragrafen 26 tot en met 30.