Wilt u schande vermijden? Vermijd dan overmoed
1. Waarom verkeert iemand die overmoedig is in groot gevaar?
IEMAND die overmoedig is, verkeert in groot gevaar. Hij vormt zich bepaalde ideeën die in zijn kraam te pas komen en pantsert zich dan tegen andere gezichtspunten. Vervolgens gaat hij onberaden over tot een overmoedige handelwijze, met als gevolg dat hij onoordeelkundig te werk gaat en zich ten slotte schande op de hals haalt. Begint hij eenmaal, dan kan er nog maar weinig worden gedaan om hem te helpen, daar zijn overmoed hem arrogant, onbeschaamd en onredelijk maakt.
2. Geef een voorbeeld van een overmoedige houding tegenover God.
2 Er zijn bijvoorbeeld personen die zeggen dat er geen God bestaat. Zij zouden er niet aan denken te zeggen dat een huis geen bouwer heeft. Wanneer u echter hun aandacht vestigt op de „natuur”, die veel ingewikkelder en gecompliceerder is, dan is het met hun logische redenering gedaan en beweren zij dat er geen Schepper is, dat zelfs het gehele samenstel van alles wat tot de natuur behoort, met inbegrip van hen zelf als daarin levende, met verstand begaafde individuen, is ontstaan door de werking van blinde krachten die voortkomen uit redeloze, onbezielde stof.
3. Wie van de bewoners der aarde zijn bijzonder overmoedig?
3 Nog overmoediger zijn geestelijken die zich klinkende titels aanmatigen en zelfs eisen dat anderen hun eerbied betonen, die beweren dat zij religieuze leiders zijn en gezag hebben over hun kerkelijke kudden, en die terzelfder tijd zo overmoedig zijn hun woorden en overleveringen boven het Woord van God, de bijbel, te stellen. — 2 Thess. 2:3, 4, NW.
4. (a) Waarom verkeren overmoedige personen in feite in slavernij? (b) Hoe legde de Duivel een overmoedige houding aan de dag, en waartoe bracht dit hem?
4 Deze personen zouden ontzet zijn wanneer hun werd verteld dat zij in slavernij zijn, in slavernij aan een god, en nog wel een valse god, maar toch is het zo, want de bijbelse regel luidt dat men de dienstknecht is van degene die men dient (Rom. 6:16, NW). Zij maken zich, zij het dan zonder het te weten dienstbaar aan Satan de Duivel, die in de bijbel „de god van dit samenstel van dingen” wordt genoemd (2 Kor. 4:4, NW). De bijbel bericht ons hoe de Duivel in de dagen van Job in het land Uz overmoedig tegen Jehovah God optrad door Jehovah’s recht op soevereiniteit en exclusieve toewijding te betwisten. Hoogmoedig uitte hij de beschuldiging dat niemand, zelfs niet de diepreligieuze man Job, Jehovah van ganse harte diende. Toen Jehovah de beslechting van dit twistpunt forceerde, kon de Duivel geen concrete bewijzen tegen Job aanvoeren, maar ter ondersteuning van zijn arrogante bewering bedacht hij de lasterlijke aantijging dat Jobs juiste handelwijze gebaseerd was op een vorm van omkoperij door God en dat Jobs hartetoestand eenvoudig verkeerd was. Om deze overmoedige aantijging waar te maken, schrok hij zelfs niet voor moorden terug, maar ten slotte liep zijn onderneming op een volslagen fiasco uit en werd hij zelf te schande gemaakt als een boosaardige leugenaar. — Job 1:8-22.
BABYLON HANDELT OVERMOEDIG TEGENOVER GOD
5. Hoe weten wij dat Babylon met dezelfde geest bezield was als de Duivel?
5 Een van de meest indrukwekkende voorbeelden waaruit blijkt hoe gevaarlijk het is een overmoedige handelwijze te volgen, is dat van de oude stad Babylon, de zetel van satanische valse religie na de vloed van Noachs dagen. Dit is niet slechts een bewering, want de bladzijden van de bijbel en van de wereldse geschiedenis, die door iedereen als bewijs geraadpleegd kunnen worden, vermelden haar bedrieglijke en hoogmoedige optreden tegenover God en de vernederende gevolgen ervan. (Zijdelings is het hier belangwekkend op te merken, dat het verslag in Job 1:17 vertelt hoe de Duivel zich van de Chaldeeën [Babyloniërs] bediende bij zijn pogingen om zijn lasterlijke aanklacht tegen Jehovah en zijn dienstknecht Job waar te maken.)
6. Met welke namen beschrijft Jehovah prachtig hoe hij over Babylons overmoedige houding tegenover hem denkt?
6 In zijn tegen Babylon gerichte profetie in hoofdstuk vijftig van het bijbelboek Jeremia, spreekt Jehovah haar aan met „het land Merathaïm” en haar burgers met „de inwoners van Pekod”. „Het land Merathaïm” wil zeggen, „het land van dubbele opstand”, en „de inwoners van Pekod” betekent, „de inwoners van het land van bestraffing”.a Hoe treffend wordt zelfs door de namen die Jehovah aan Babylon gaf, haar overmoed en het rampzalige einde dat haar wachtte, beschreven.
7. Waarom kon Babylon met recht „het land van dubbele opstand” worden genoemd?
7 Waarom was Babylon een „land van dubbele opstand”? In de eerste plaats werd het door Nimrod gebouwd, die, toen hij werd vergoddelijkt, Merodach werd genoemd. Volgens sommigen betekent deze naam „grote opstandeling”. Nimrod was een opstandeling tegen Jehovah, en Babylon was dit in dubbele mate geweest omdat ze te vuur en te zwaard het koninkrijk van Jehovah’s volk had omvergeworpen, zijn tempel had vernietigd, een slachting had aangericht onder zijn volk en duizenden van hen had weggevoerd naar het land Sinear, waaruit de Hebreeuwse patriarch op Gods bevel was weggetrokken. En hoe triomfantelijk had ze dit alles gedaan! Derhalve was ze meer dan opstandig. Ze was in dubbele mate opstandig. Daarom verdiende ze het door God bezocht of gestraft te worden.
8. (a) Hoe gaf Babylon tegenover Jehovah zelf blijk van overmoed? (b) Hoe was Babylon de hamer die de gehele aarde beukte, en hoe luidde Jehovah’s vonnis over haar?
8 Babylon dacht van zich zelf dat ze de soevereiniteit over de wereld bezat. Zou haar god Merodach haar niet in die soevereine positie handhaven? Dientengevolge nam ze een overmoedige houding aan tegenover de grote Universele Soeverein Jehovah, en ging daarbij zelfs zover dat ze onbeschaamd en vermetel een aanval deed op Jehovah’s troon, dat wil zeggen, de troon van de koningen uit de geslachtslijn van David. En het toppunt van haar overmoed was wel gekomen toen ze Jehovah’s tempel verwoestte. Hoe werd ze door haar trots opgeheven voor een verpletterende val! Gods rechtvaardige vonnis luidde:
„Verwoest ze en wijd ze ten ondergang . . . Oorlogsrumoer in den lande, en een grooten breuke! Hoe is afgehouwen en verbroken de hamer die de gansche aarde [Babylon had vele naties verwoest] beukte! hoe is Babel onder de natiën geworden tot een voorwerp van ontzetting! Ik legde u strikken, en werkelijk liet gij u vangen, Babel, geheel onvoorziens; gij werdt betrapt en ook gegrepen, omdat gij met Jahwe den strijd hadt aangebonden.” — Jer. 50:21-24, LV.
EEN VERBAZINGWEKKENDE VAL
9. Waarmee was de inneming van Babylon te vergelijken, en waarom was ontkoming onmogelijk?
9 Degene die het bevel kreeg Babylon af te houwen, was Kores II, de Pers, en hij deed het met kennis van zaken. Totaal verrast werd het machtige, soevereine Babylon overrompeld, waardoor haar verdedigingswerken waardeloos waren. Kores’ legers ontmoetten praktisch geen verzet toen ze als door een wonder uit de rivierbedding van de Eufraat omhoogklommen en door haar opengelaten en slecht bewaakte binnenpoorten de stad binnendrongen. Het was precies alsof Jehovah haar op kundige wijze in een strik of een val had laten lopen en haar geheel onvoorziens, voordat ze wist wat er gebeurde, had gevangen! Babylon stond perplex. Waarom had ze niet kunnen ontkomen? Het had eenvoudigweg onmogelijk geleken dat zo iets ooit zou gebeuren. Oh, maar het was niet aan de sterkte van Kores’ legers te wijten. Neen, overmoedig Babylon, je had er niets tegen kunnen beginnen, want ’gij hadt met Jahwe de strijd aangebonden’. Daarom moest je val wel opzienbarend zijn. Jehovah openbaart dat hij zelf je verbazingwekkende ineenstorting leidde:
10. Leg Jehovah’s beschrijving van Babylons opzienbarende val uit.
10 „Jahwe opende zijn schatkamer en haalde de werktuigen zijner gramschap [zijn oorlogswapens, in het bijzonder de Meden en de Perzen] te voorschijn; want de Heer, Jahwe der heirscharen, heeft een taak te verrichten in het land der Chaldeeën. Trekt tot den laatsten man [zelfs uit Armenië en van de Ararat] tegen haar op! opent haar schuren en stapelt den inhoud op als koornschelven [leg haar rijkdommen buiten op hopen zodat de plunderaars ze kunnen meenemen], wijdt haar ten ondergang [als iets wat aan God „gewijd” is en niet langer door de mens gebruikt mag worden], niets blijve van haar over [geen opvolgers]! Doodt al haar stieren [haar wereldleiders], dat zij afdalen ter slachting. Wee over hen! want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking.” — Jer. 50:25-27, LV.
11. Wanneer werd het geluid van „vluchtelingen” gehoord, en wie waren zij?
11 Hoe stond het echter met de gevangenen die zich in haar bevonden en die onder haar overmoedige handelwijze te lijden hadden gehad? God zegt: „Hoor, vluchtelingen en ontsnapten uit het land van Babel om in Sion te boodschappen de wraak van den HERE, onzen God, de wraak voor zijn tempel” (Jer. 50:28). In het bijzonder hoorde men dit toen Kores de Grote in het eerste jaar van zijn regering (in 537 v. Chr.) een decreet uitvaardigde dat alle joden die dit wilden, naar Sion mochten terugkeren om daar de tempel van hun God te herbouwen (Ezra 1:1-4). Zij vertrokken daarom op een ordelijke manier en met een goedgekeurd doel, maar zij waren zo geestdriftig, vurig en gelukkig dat het was alsof zij uit een gevangenis wegvluchtten waar zij in knechtschap waren geweest en waar zij hun God niet op een volledige en hem welgevallige wijze hadden kunnen dienen.
12. (a) Waarom juichten de Israëlitische „vluchtelingen”, en hoe werd Merodach vernederd? (b) Hoe beschrijft Jehovah in Jeremia 50:29, 30 wat het loon voor de overmoed is?
12 Terwijl Babylon dus beschaamd was gemaakt, juichten Gods dienstknechten. Kores stond hun toe de heilige gebruiksvoorwerpen die de Babyloniërs uit Jehovah’s tempel hadden gestolen, mee terug te nemen, en krachtens de officiële verordeningen konden zij in Sion, op de plaats waar eens de tempel van Salomo had gestaan, een nieuwe tempel opbouwen. Wanneer zij daar eenmaal terug waren, zouden zij de overmoed van Babylon aan de kaak kunnen stellen en kunnen verhalen hoe Jehovah zich op haar had gewroken omdat ze de tempel en de bijbehorende gebruiksvoorwerpen voor de aanbidding had ontheiligd. Tot grote verlegenheid van Merodach moest zijn eigen tempel de gestolen gebruiksvoorwerpen van Jehovah’s tempel afstaan. Jehovah zegt vervolgens:
„Roept schutters tegen Babel op . . . belegert het aan alle kanten, er zij geen ontkoming! Vergeldt het naar zijn werk, doet het naar al hetgeen het gedaan heeft, want tegen den HERE is het overmoedig geweest, tegen den Heilige Israëls. Daarom zullen zijn jonge mannen op zijn pleinen vallen en al de krijgslieden te dien dage omkomen.” — Jer. 50:29, 30.
VERGELDING
13. In welk opzicht was Jehovah’s overwinning op Babylon een nauwkeurige vergelding?
13 De profeet Jeremia zong het volgende klaaglied voor Sion toen Babylon Jeruzalem in 607 v. Chr. verwoestte: „Moeten vrouwen haar eigen kroost eten, de kinderen, die zij koesteren? Moeten in het heiligdom des Heren gedood worden priester en profeet? Op de straten liggen ter aarde knaap en grijsaard; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn gevallen door het zwaard. Ten dage van uw toorn hebt Gij ze gedood, meedogenloos geslacht” (Klaagl. 2:20, 21). Als vergelding schoten de Medische en Perzische schutters derhalve alle Babyloniërs neer die trachtten te ontkomen. Zij drongen de stad binnen, doodden werkelijk hun jongemannen op de pleinen en maakten er de krijgslieden onbarmhartig af.
14. Hoe overmoedig was Babylon in Jehovah’s ogen, en wat moest ze leren?
14 Babylon was de verpersoonlijkte overmoed zelf geweest. Jehovah zegt: „Zie, Ik heb het tegen u, Overmoed. . . . Want gekomen is uw dag, de tijd dat Ik u ter verantwoording roep. Struikelen zal Overmoed en vallen, en niemand is er die haar opricht. En Ik zal het vuur aan haar [steden] ontsteken, en het zal geheel haar omgeving verslinden” (Jer. 50:31, 32, in de door Romen uitgegeven katholieke vertaling; NW). Babylon had niets geleerd van wat haar machtigste koning Nebukadnezar van de hand van Jehovah was overkomen toen hij zeven jaar lang krankzinnig was; nadat hij genezen en op de troon hersteld was, erkende hij de Koning der hemelen en zei: „Hen die in hoogmoed wandelen, vermag [Hij] te vernederen” (Dan. 4:1-37). Neen, ze moest door schade en schande de waarheid van de spreuken leren: „Iedere hooghartige is den HERE een gruwel”, en „Hovaardij gaat vooraf aan het verderf, en hoogmoed komt vóór den val” (Spr. 16:5, 18). Deze spreuken werden harde werkelijkheid voor zijn kleinzoon, koning Belsazar, die juist toen hij zich tegen Jehovah verhief door de tempelvaten tijdens een dronkemansfeest te ontheiligen, ten val werd gebracht.
15. (a) Hoe ernstig was Babylons val? (b) Welke vernederende daad moest Babylon verrichten voordat God zijn zaak tegen haar volledig zou afhandelen?
15 Babylons val was zo groot dat ze de wereldheerschappij nooit zou kunnen herwinnen. Alhoewel latere Babylonische koningen, Nebukadnezar III en Nebukadnezar IV, tegen de Perzische overheersing in opstand zijn gekomen, faalden zij. Waarom? Omdat Gods toorn tegen haar bleef woeden totdat ze als het ware „een uitgebranden berg” was geworden (Jer. 51:25, Lu). Doch voordat ze volkomen zou uitbranden, zou ze als een onderdeel van Gods wraak, gedwongen worden Gods volk los te laten en moeten zien hoe Sion en zijn tempel herbouwd waren: „Geweld hebben de kinderen van Israël geleden, en de kinderen van Juda met hen. Allen die ze gevangen wegvoerden, houden ze vast en weigeren hun de vrijheid te geven. Maar sterk is hun Verlosser: Jahve der legerscharen is zijn naam. Krachtig neemt hij hun zaak ter hand, zodat er rust komt over de aarde, maar onrust over het volk van Babel.” — Jer. 50:33, 34, KB.
OVERMOED EN AFGODERIJ LEIDEN TOT KRANKZINNIGE DADEN
16. (a) Hoe trad Jehovah op als de Verlosser van zijn volk? (b) Hoe beschreef Jehovah de onrust die Babylon beving toen hij de zaak tegen haar krachtig ter hand nam?
16 Babylon vergat dat alhoewel God zijn volk had „verkocht”, Babylon hem niets had betaald. Hij leverde Israël in feite om zijn zonden aan slavernij over (Jes. 52:3). Nu hij echter rechtmatig als de Verlosser, als de Eigenaar van de gehele schepping optrad, betaalde hij de natie die Israël bevrijdde wél. God gaf Perzië een ander volk in ruil voor zijn volk, namelijk Egypte, dat onder de heerschappij van Cambyses, de zoon van Kores de Grote, kwam te staan. Hoe pijnlijk Babylon verontrust was toen God zijn zaak krachtig ter hand nam en het recht liet zegevieren, wordt in Jehovah’s volgende woorden beschreven:
„Het zwaard over de Chaldeeën, . . . en over de inwoners van Babel en over zijn vorsten en over zijn wijzen! Het zwaard over de snoevers, dat zij verdwaasd worden! Het zwaard over zijn helden, dat zij verschrikt worden! Het zwaard over zijn paarden en zijn wagens en al de gemengde troepen in zijn midden, dat zij tot vrouwen worden! Het zwaard over zijn schatten, dat zij geplunderd worden! Het zwaard over zijn wateren, dat zij uitdrogen! Want een land van gesneden beelden is het en door schrikwekkende beelden [visioenen, NW] laten zij zich verdwazen. Daarom zullen er boskatten met jakhalzen huizen, ook zullen er struisvogels huizen, en het zal niet meer bestaan in eeuwigheid, noch in stand blijven van geslacht tot geslacht.” — Jer. 50:35-39.
17. Hoe waarschuwde Jehovah Babylon eerlijk voor de gevolgen van haar overmoed?
17 Als een eerlijke waarschuwing voor de Babyloniërs zei Jehovah in feite: ’Ja, overmoedige Babyloniërs, snoeven jullie maar voor onbepaalde tijd op de bestendigheid en de voortdurende grootheid van Babylon. Lege woorden! Blazen jullie je zelf maar moed in, helden. Jullie moed zal in ontzetting veranderen. Paarden en wagens — nutteloos zullen ze zijn. Huursoldaten — jullie zullen als zwakke vrouwen worden. Schatten — geplunderd zullen ze worden. De Eufraat, omgelegd, zal als bescherming voor de overmoedige stad waardeloos zijn. Jullie gesneden beelden kunnen jullie niet redden, want afgoderij schenkt geen enkel volk gezond verstand. Schrikwekkende visioenen zullen het enige zijn wat jullie kunnen krijgen wanneer deze beelden jullie in jullie plotselinge ellende in de steek laten, totdat jullie tot verdwaasdheid of uitzinnigheid worden gedreven.’
BABYLON TEN SLOTTE EEN VOLKOMEN WOESTENIJ
18. (a) Tot in welke mate zou Babylon worden gestraft omdat ze zo overmoedig was geweest om tegen God te strijden? (b) Welk vreesaanjagende beeld schildert Jehovah van Babylons overwinnaars?
18 Omdat Babylon niet alleen de zonde van afgoderij had bedreven maar daarnaast ook nog zo overmoedig was geweest tegen Jehovah te strijden, zou Babylons straf als een brand blijven woeden totdat haar organisatie volkomen en voor eeuwig vernietigd zou zijn: „Zoals God Sodom en Gomorra met hun naburen onderstboven keerde, luidt het woord des HEREN, zal daar niemand wonen en geen mensenkind daar verblijven” (Jer. 50:40). Jehovah schildert in het vervolg van de profetie een vreesaanjagend beeld van haar overwinnaars:
„Zie, een volk komt uit het Noorden, een grote natie met machtige koningen breekt op van het uiteinde der aarde. Boog en spies omklemmen zij, meedogenloos zijn zij en zonder erbarmen. Hun rumoer bruist als de zee en zij rijden op paarden; het is toegerust als een man tot den strijd, tegen u, dochter van Babel.” — Jer. 50:41, 42.
19. (a) Wanneer en hoe trof de volle draagwijdte van de profetie in Jeremia 50:43 Belsazar, en welke uitwerking had dit op hem? (b) Waarmee vergeleek Jehovah de Babyloniërs en hun overwinnaar?
19 De inwoners van Babylon konden er niet aan ontkomen: Nabonedos en zijn legers waren buiten Babylon verslagen en Nabonedos was naar Borsippa gevlucht. De legers van de uiteinden der aarde, zelfs uit het gebied ten noorden van Babylon, kwamen met één doel voor ogen: Babylon in te nemen. Niettemin waren de burgers van Babylon nog steeds zo trots dat zij zich veilig voelden. Wat koning Belsazar echter betreft, toen hij in het paleis feestvierde werd Babylons ondergang beslist krachtig onder zijn aandacht gebracht door de uitleg die Daniël van de woorden van het schrift op de muur gaf (Dan. 5:25-28). De volle draagwijdte van de profetie in Jeremia 50:43 moet hem toen getroffen hebben: „Babels koning heeft zijn gerucht gehoord en zijn handen zijn verslapt, benauwdheid heeft hem aangegrepen, smart als een barende.” Geen wonder dat Belsazars knieën knikten toen hij ontdekte dat de stad bij verrassing was ingenomen en hij zijn machtige krijgslieden als vrouwen zag worden en hen die nacht in hun dronkenschap zag vluchten. Babylon had Jehovah’s volk wreed behandeld en daarom vergelijkt Jehovah de door hem aangestelde overwinnaar Kores met een Jordaanse leeuw wanneer hij zegt:
„Zie! Iemand zal net als een leeuw opkomen uit het trotse struikgewas langs de Jordaan naar de duurzame woonplaats, maar in een ogenblik zal ik ze van haar doen weglopen. En degene die uitgekozen is, zal ik over haar aanstellen. Want wie is er als ik, en wie zal mij uitdagen, en wie is nu de herder die voor mijn aangezicht kan staan? Hoort daarom, o mensen, de raad van Jehovah die hij tegen Babylon heeft geformuleerd en zijn gedachten die hij tegen het land van de Chaldeeën heeft uitgedacht. De kleinen van de kudden zullen stellig worden rondgesleept. Ter wille van hen zal hij er stellig voor zorgen dat hun woonplaats verwoest wordt. Op het geluid dat Babylon genomen is, zal de aarde stellig aan het wankelen worden gebracht, en onder de naties zal zelfs geschreeuw worden gehoord.” — Jer. 50:44-46, NW.
20. Hoe ging de profetie in Jeremia 50:44-46 in vervulling?
20 Daar Kores voor Jehovah handelde, kon hem evenmin iets in de weg staan als Jehovah iets in de weg had kunnen staan. Daarom waren de inwoners van Babylon zo dwaas, toen zij dachten dat zij de Jordaanse leeuw die van Jehovah was geordineerd een halt konden toeroepen en hem op de vlucht konden jagen. Zij hadden naar de raad van Jehovah moeten luisteren: „Lammeren van hun kudde zullen stellig worden vernietigd; weidegronden zullen stellig van hen worden afgesneden” (Jer. 50:45, LXX, Engelse vertaling van Bagster).b Ja, de Babyloniërs waren bij de symbolische Jordaanse leeuw als lammeren, voortgesleept ter vernietiging. Hun hoofdstad die zo duurzaam had geleken, zou ten slotte tot een woestenij worden gemaakt. De aarde, in het bijzonder het land der Chaldeeën, werd tot wankelen gebracht bij het reusachtige geluid toen Babylon viel — ongeneeslijk gewond, zoals in latere artikelen besproken zal worden. Babylons kreten van verbazing en smart werden onder alle naties gehoord waaronder ze als Derde Wereldmacht de boventoon voerde — het rampzalige gevolg van haar overmoed tegenover God.
21. (a) Welke waarschuwing dient Babylons droevige en onterende lot voor ons in te houden? (b) Welke spreuk wordt hierdoor diep in onze geest gegrift?
21 Dit dient voor allen die beweren dienstknechten van God te zijn, de waarschuwing in te houden dat zij er heel erg voor op hun hoede moeten zijn hun leiders in een eventuele overmoedige gedragslijn te volgen en zich te verlaten op de woorden van mensen en hun overleveringen, die in strijd zijn met Gods Woord of waarin Gods woord meer of minder duidelijk wordt verworpen. Het dient ons eveneens te doen beseffen dat het zelfmoord betekent wanneer wij vertrouwen op het gesnoef van mensen — of zij nu filosofen, geleerden of geestelijken zijn — op wat de mens allemaal zal kunnen doen om dit huidige goddeloze samenstel van dingen, dat door het grote, valse, religieuze wereldrijk Babylon de Grote wordt geregeerd, in stand te houden. Wij beseffen wat de wijze schrijver van Spreuken bedoelde:
„Als overmoed komt, komt schande mee, maar wijsheid is bij de ootmoedigen.” — Spr. 11:2.
[Voetnoten]
a Deze gedachte wordt bevestigd in de vertaling van Jeremia 50:21 in The Twenty-four Books of the Holy Scriptures, door de joodse geleerde Isaac Leeser: „Tegen het land van tweevoudige opstand — ja, trekt gij daartegen op, en tegen de inwoners van het land van bestraffing.” — Uitgave van 1853.
b In The Bible — A New Translation, door J. Moffatt, luidt Jeremia 50:45 als volgt: „Hoor dan het plan van de Eeuwige tegen Babylon, zijn voornemen voor de Chaldeeën: hun herdersknapen zullen weggesleept worden, en de hoeve zal ontzet zijn over hun lot!” Vergelijk hiermee de weergave door de KB en ook de vertaling van G. Lamsa uit de Aramese Pesjittha.