Zal God toelaten dat verontreinigers de aarde vernietigen?
„TEGEN 1984 ZOU DE AARDE DOOD KUNNEN ZIJN” luidde een kop in de Londense Medical News-Tribune van 27 maart 1970. Alarmerend, maar niet alarmerender dan soortgelijke verklaringen in honderden artikelen die de afgelopen tien jaar zijn verschenen. De mensen zijn stellig herhaaldelijk voor het ernstige gevaar dat hen door de verontreiniging van land, water en lucht in ieder deel van de beschaafde wereld bedreigt, gewaarschuwd.
Geleerden, alsook wetgevers en staatslieden, zijn wakker geschud, maar in hun poging deze verderfelijke tendens te keren, stuiten deze mensen op een wezenlijke wegversperring — zelfzucht. De mensen zijn over het algemeen bereid voldoende samen te werken om de vervuiling te bestrijden — mits hierdoor geen inbreuk op hun levenswijze en bestaan wordt gemaakt. En het industriële en commerciële stelsel van deze wereld weet niet hoe het probleem op te lossen zonder de economie ernstig te beïnvloeden of de „vooruitgang” tegen te houden.
Ernstiger dan letterlijke verontreiniging, is de morele verdorvenheid en het verontreinigen van de aarde door het bloedvergieten in de oorlog, vooral in de landen die „christelijk” worden genoemd (Num. 35:33). En de handhavers van de wet in deze landen zijn gedwongen toe te geven dat zij geen succes hebben in hun strijd tegen misdaad en corruptie.
Is het probleem onoplosbaar? Het schijnt zo, aangezien de toestanden steeds erger worden. Wat valt er echter te zeggen over de Schepper van deze aarde? Bekommert hij zich er niet om dat ze tot een trieste vuilnisbelt en een jungle van misdaad wordt gemaakt in plaats van tot de paradijstuin die hij het eerste mensenpaar gebood uit te breiden? Trekt hij zich niets aan van de duizenden die ieder jaar als gevolg van zowel de letterlijke als de morele verontreiniging sterven, of van het feit dat het mensengeslacht dreigt uit te sterven?
Wij kunnen er heel zeker van zijn dat de Schepper niet is ingenomen met wat hij ziet. De aarde is zijn schepping en was bedoeld om een eer voor hem te zijn. Toen hij het mensengeslacht schiep, gaf hij hun een volmaakt begin. Nu, na bijna 6000 jaar waarin Gods wetten zijn genegeerd, is de mens er nagenoeg in geslaagd de aarde tot een onbewoonbare woestenij te maken in plaats van tot het vreugdevolle oord zoals God had bedoeld. Dit maakt de Schepper stellig niet gelukkig. Zal hij er iets aan doen? Zo ja, wat dan? Zal hij de gehele planeet, te zamen met de schepselen die erop leven, vernietigen?
Het is ondenkbaar dat de Almachtige God zoiets zou doen. Het zou een verspilling van zijn scheppingsactiviteit zijn en tonen dat hij had gefaald. Welnu, kunnen wij in deze tijd van crisis dan weten wat hij voornemens is te doen en kunnen wij er van op aan dat hij het doet? Ja. Wij kunnen dit niet alleen weten door wat hij heeft beloofd, maar bovendien door het bericht van wat hij werkelijk heeft gedaan. Laten wij eens een illustratie op kleine schaal beschouwen die is opgetekend en bewaard ter wille van ons geloof en ter geruststelling van ons in deze tijd. — Rom. 15:4; 1 Kor. 10:11.
Het was de zevende eeuw vóór onze gewone tijdrekening. Meer dan 850 jaar voordien had God de Israëlieten in het Beloofde Land gebracht en de Kanaänitische bewoners er wegens hun verdorvenheid uit verdreven. Nu waren de nakomelingen van het getrouwe geslacht dat het land was binnengegaan zelf moreel verdorven geworden; zij verontreinigden het land door afgoderij te beoefenen en op onrechtvaardige wijze onschuldig bloed te vergieten. Zelfs het land zelf was slechter geworden.
De profeet Ezechiël was in Babylon, maar hij werd gebruikt om uiting te geven aan Gods misnoegen over Israëls verdorvenheid en te vertellen wat God eraan ging doen. Hierbij richtte hij zich niet tot het volk, doch tot de „bergen van Israël”, honderden kilometers ten westen en zuiden van waar Ezechiël zich bevond. Jehovah gaf hem de opdracht:
„Mensenzoon, richt uw aangezicht naar de bergen van Israël en profeteer ertegen. En gij moet zeggen: ’O bergen van Israël, hoort het woord van de Heer Jehovah: Dit heeft de Heer Jehovah gezegd tot de bergen en tot de heuvels, tot de stroombeddingen en tot de dalen:
„Hier ben ik! Ik breng een zwaard over u en ik zal stellig uw hoge plaatsen vernietigen. En uw altaren moeten woest worden gelegd en uw reukwerktafels moeten verbroken worden, en ik wil uw verslagenen voor uw drekgoden doen vallen. En ik wil de lijken van de zonen van Israël voor hun drekgoden leggen, en ik zal stellig uw beenderen rondom uw altaren strooien. Overal waar gij woont zullen zelfs de steden verwoest worden en de hoge plaatsen zelf zullen woest en verlaten worden, opdat ze verwoest liggen en uw altaren woest en verlaten liggen en werkelijk verbroken worden en uw drekgoden werkelijk verdwijnen en uw reukwerktafels omgehouwen en uw werken uitgewist worden. En de verslagene zal stellig te midden van u vallen, en gij zult moeten weten dat ik Jehovah ben.”’” — Ezech. 6:1-7.
De „hoge plaatsen” waren plaatsen waar afgodische aanbidding werd beoefend. Door middel van hun altaren, reukwerktafels en drekgoden verontreinigden de ontrouwe Israëlieten de bergen, heuvels, dalen en oevers van de stroombeddingen van het hun door God geschonken bezit. Overeenkomstig de oorspronkelijke bedoeling van Jehovah God had dit prachtige land geheiligd moeten zijn als een plaats van zijn reine aanbidding, maar nadat de Israëlieten er 860 jaar in hadden gewoond, was het ontwijd. Doordat zij zich van de reine aanbidding van God en van het naleven van zijn wetten afkeerden, heerste er morele verdorvenheid. Bloedvergieten verontreinigde het land.
In werkelijkheid was hun verontreinigde toestand een uitvloeisel van hun slechte geesteshouding ten opzichte van Jehovah. De enige manier om het land te reinigen was daarom drastische maatregelen tegen de verontreinigers te nemen, zodat die bergen, stroombeddingen en dalen rein zouden worden en het land werkelijk zou ’weten dat Jehovah God is’.
GEESTELIJKE HOERERIJ VEROORZAAKT DE ERGSTE VERONTREINIGING
Lichamelijke hoererij is onrein en bezorgt degenen die het beoefenen allerlei leed en ziekten. Geestelijke hoererij is echter nog erger. Deze heeft elke vorm van verdorvenheid en ellende, en ten slotte veroordeling van de ware God tot gevolg. Geestelijke hoererij was de op de voorgrond tredende zonde van Israël. Hoe kwam dit? Omdat de natie ontrouw was aan haar ’huwelijksverhouding’ tot Jehovah God. Krachtens het Wetsverbond dat God in 1513 v.G.T. door tussenkomst van de profeet Mozes had gesloten, was hij de hemelse „Echtgenoot” voor Israël geworden. — Jer. 31:31, 32.
Israël had echter geen waardering voor die verhouding. Het Wetsverbond schreef de dood als straf op overspel voor. Was geestelijke immoraliteit — een ergere zonde — eveneens strafbaar? Ja. Jehovah beschreef aan Ezechiël welke straf het ontrouwe Israël zou ondergaan:
„En wanneer het [de drastische maatregelen die God zou nemen] gebeurt, zal ik u stellig als overblijfsel degenen laten die aan het zwaard ontkomen onder de natiën, wanneer gij wordt verstrooid over de landen. En uw ontkomenen zullen mij stellig gedenken onder de natiën waarheen zij gevankelijk weggevoerd zullen zijn, want ik ben gebroken wegens hun hoererende hart, dat zich van mij heeft afgekeerd, en wegens hun ogen, die in hoererij hun drekgoden achternagaan; en zij zullen stellig een walging in hun gezicht voelen wegens de slechte dingen die zij hebben gedaan in al hun verfoeilijkheden. En zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben, niet tevergeefs heb ik erover gesproken hun deze rampspoed aan te doen.” — Ezech. 6:8-10.
Degenen in het land Juda die aan het terechtstellingszwaard ontkwamen, waren slechts een overblijfsel van de hoereerders. Het grootste deel van Jeruzalems bevolking stierf door honger, pestilentie en het zwaard. De rest werd in slaafse gevangenschap gevoerd, weg van die bergen en dalen die zij hadden verontreinigd. Hun valse goden konden hen niet tegen Jehovah’s oordeel beschermen. Door harde ervaring in de verre landen van hun veroveraars kwamen zij te weten dat hij niet tevergeefs tot hen had gesproken toen hij hen herhaaldelijk waarschuwde voor de verschrikkelijke gevolgen die het feit dat zij zijn aanbidding de rug hadden toegekeerd, zou hebben.
DE CHRISTENHEID DE ERGSTE VERONTREINIGSTER
Jehovah heeft de christenheid nooit als zijn eigendom erkend, doch ze heeft daar wel aanspraak op gemaakt. (Vergelijk Matthéüs 7:22, 23.) Ze heeft zichzelf aangeprezen als de vertegenwoordigster van de God van de bijbel en als degene aan wie de waarheid van de bijbel werd toevertrouwd. Ze maakt er, evenals Israël, aanspraak op in een huwelijksverhouding tot God te staan door te beweren wegens het nieuwe verbond, met Christus als Middelaar, in een verbondsverhouding tot hem te staan.
De christenheid heeft echter geestelijk overspel bedreven door verbintenissen aan te gaan met de politieke, militaire en commerciële elementen van deze wereld en heeft binnen haar grenzen ergere dingen bedreven dan het Israël uit de oudheid. Ze heeft de bergen, heuvels, dalen en stroombeddingen verontreinigd doordat ze heidense religieuze praktijken en dingen van heidense aanbidding heeft overgenomen.
Wie kan eigenlijk het verschil zien tussen de drijfveren en daden van de zogenaamd christelijke natiën en die van de heidense natiën? In feite heeft de christenheid, hoewel ze materieel misschien rijker is dan de meeste heidense natiën, meer en ingewikkelder problemen op moreel en ander gebied dan de heidenen.
De christenheid neemt ten onrechte de positie van christelijk in, maar desondanks houdt God haar aan haar bewering en zal hij haar de verfoeilijke manier waarop ze die aanspraak heeft gelogenstraft, vergelden. Die positie en naam moeten haar ontnomen worden. Mochten er, wanneer Jehovah haar door haar te vernietigen deze naam ontneemt, aanhangers zijn die aan de terechtstelling ontkomen, dan hebben zij geen vooruitzicht op toekomstig leven in vrijheid. Zij zullen in handen komen en onder de heerschappij worden gebracht van de wereldlijke elementen van deze wereld, precies zoals Israël in gevangenschap kwam en onder de heerschappij werd gebracht van de militaristische Babyloniërs.
GOD GETROUW AAN ALLE VOORWAARDEN VAN EEN VERBOND
Evenals het oude Israël, zal de christenheid moeten leren dat God iemand is die zich aan zijn verbond houdt. Zij zullen moeten weten dat hij Jehovah is. Israël kon het verbond met Jehovah niet als slechts een vodje papier behandelen. Een verbond met God kan niet door de ontrouwe partij van het verbond op elk moment dat hij dit verkiest in stukken gescheurd en teniet gedaan worden! God is getrouw en beloont en zegent degene die zich aan het verbond houdt (Hebr. 11:6). En hij is net zo getrouw in het straffen van de verbondsverbreker overeenkomstig de straffen die in het verbond staan vermeld (Deut. 7:9, 10). Anders zou hij onbetrouwbaar zijn. Jehovah beklemtoonde dit feit toen hij vervolgens tot Ezechiël zei:
„Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Klap in uw handen en stamp met uw voet, en zeg: „Ach!” wegens alle slechte verfoeilijkheden van het huis van Israël, want door het zwaard, door de hongersnood en door de pestilentie zullen zij vallen. Wat degene betreft die ver weg is, door de pestilentie zal hij sterven; en wat degene aangaat die dichtbij is, door het zwaard zal hij vallen, en wat degene betreft die overgebleven is en die veilig bewaard is, door de hongersnood zal hij sterven en ik zal stellig mijn woede tegen hen tot voltooiing brengen. En gijlieden zult moeten weten dat ik Jehovah ben, wanneer hun verslagenen te midden van hun drekgoden komen te liggen rondom hun altaren, op elke hoge heuvel, op alle toppen van de bergen en onder elke lommerrijke boom en onder elke wijdvertakte grote boom, de plaats waar zij een rustig stemmende geur hebben geofferd aan al hun drekgoden. En ik zal stellig mijn hand tegen hen uitstrekken en het land tot een verlaten woestenij maken, ja, een verwoesting erger dan de wildernis in de richting van Dibla, overal waar zij wonen. En zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.’” — Ezech. 6:11-14.
Door deze ondervinding zouden de opstandigen ontdekken dat hij inderdaad iemand is die zich aan het door hemzelf opgestelde verbond houdt en alle voorwaarden ervan nakomt. Hij zou er geen enkele twijfel over laten bestaan dat hij, Jehovah, degene was die handelend optrad.
Wat een verlaten woestenij lieten de Babyloniërs achter toen koning Nebukadnezar, als Israëls veroveraar, het overblijfsel van overlevenden van Jeruzalem en Juda als gevangenen naar Babylon wegvoerde! „Erger dan de wildernis in de richting van Dibla”, zei Jehovah, klaarblijkelijk doelend op de kiezelachtige, kale vlakte van de Syrische woestijn die ten zuiden en zuidoosten van Ribla ligt. (Zie Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap.) Het land zou zeventig jaar lang zonder mens of huisdier zijn, totdat God vond dat het van zijn verontreiniging was gereinigd en gerust had. — Jer. 25:11, 12; 2 Kron. 36:21.
EEN GEREINIGDE AARDE
Dientengevolge zal God de Schepper in onze tijd tonen dat hij zich om zijn schepping bekommert door allen — zowel in als buiten de christenheid — die eraan meedoen de aarde te verontreinigen en te verderven, te vernietigen. Thans, nu totale vernietiging onvermijdelijk lijkt, is Jehovah’s bestemde tijd om „te verderven die de aarde verderven” zeer nabij (Openb. 11:18). Als de verontreinigers verdwenen zijn, zal de weg vrij zijn om de aarde te herstellen op de manier die de Schepper bepaalt en voorschrijft.
Zullen er dan overlevenden zijn om van een gereinigde en verfraaide aarde te genieten? Ja, want bij de vernietiging van het oude Jeruzalem waren er mensen die het verbond met Jehovah getrouw waren nagekomen. Zij werden van de dood gered toen de stad viel. Zij konden in ballingschap kinderen grootbrengen, van wie sommigen in 537 v.G.T. terugkeerden om de ware aanbidding te herstellen. Dezen vonden in het van vroegere verdorvenheid gereinigde land vrede.
Zo zijn er ook in de landen van de christenheid en in enkele andere natiën, personen die bedroefd zijn over de verontreiniging — vooral over de morele en geestelijke verontreiniging — die zij om zich heen zien. Wat kunnen dezen doen? Dit: Zich snel van alle morele en geestelijke vuilheid distantiëren, Gods wetten leren kennen en zijn schepping eerbiedigen. Verder moeten zij te weten zien te komen wat de juiste manier is om tot Hem te naderen en wat getrouwheid jegens hem inhoudt. Dit is alleen mogelijk door een juist begrip van Gods Woord de bijbel te krijgen.
Dan kan iemand, hoewel zijn gezondheid door de huidige verontreiniging van de lucht, het water en het land misschien nadelig wordt beïnvloed, geestelijk rein blijven en Gods gunst en bescherming ontvangen wanneer Hij verontreinigers verdelgt. En wat een vooruitzicht om straks, wanneer de aarde in de toestand is gebracht die de Schepper zich oorspronkelijk ten aanzien van haar had voorgenomen, zuivere lucht te ademen, schoon water te drinker, rein voedsel te eten en een rein leven te leiden! — Openb. 7:15-17; 21:1-4.