Is een vurig einde werkelijk nabij?
WIJ hebben ons leven lang gehoord dat ’de aarde eens door vuur zal vergaan’. Sommige religies geloven dat dit door toedoen van God zal gebeuren. Volgens sommige geleerden zal dit ten slotte gebeuren doordat de zon zich in haar doodsstrijd uitzet, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de aarde wordt verzwolgen en verbrandt.
Zijn deze beweringen juist?
Een Britse geleerde, H. W. Chatfield, verschaft in zijn boek A Scientist in Search of God (Een geleerde op zoek naar God) overvloedig veel bewijzen waaruit blijkt dat de superieure geest van een grote Schepper de aarde en het leven daarop heeft ontworpen en van tevoren in een voortdurende voorraad van alle levensbehoeften, vooral voor de mensheid, heeft voorzien. Vervolgens toont hij in het laatste hoofdstuk aan waarom dit aantoont dat ook Gods belangstelling voor de mens zou voortduren:
„Schepping op grootse schaal die zichzelf eeuwigdurend in stand houdt, strookt niet erg met een Ontwerper die uitsluitend belangstelling voor het werk had zolang het in de maak was, en die zich daarna in het geheel niet bekommerde om de wezens die, althans gedeeltelijk, naar zijn gelijkenis werden geschapen.”
Integendeel, iemand die de mens naar zijn eigen beeld heeft ontworpen en geschapen, zou hem evenmin in de steek laten als een liefdevolle vader zijn kinderen plotseling zou verlaten. Chatfield vervolgt:
„Wetenschappelijk kan worden aangetoond dat het scheppingsproces volgens menselijke berekening eeuwen in beslag heeft genomen en het schijnt onlogisch dat de architect na zo’n uitgebreide belangstelling helemaal niet meer naar het levende resultaat zou omzien.”
Welnu, de Schepper die alles op zo’n voortreffelijke wijze heeft gemaakt en er zo’n zorg en tijd aan heeft besteed, zou zich logischerwijs ook met zijn met verstand begaafde schepping, de mens, onderhouden. Te meer daar hij de mens met het toezicht over zijn aardse schepping belastte (Gen. 1:26-28). Hij onderhoudt zich met de mens door middel van de bijbel, waarin Gods instructies en zijn voornemen staan opgetekend. Ondersteunt de bijbel de gedachte dat de aarde en het leven daarop voor altijd zullen blijven bestaan?
DE AARDE EN HET LEVEN DAAROP ZULLEN BLIJVEN BESTAAN
God toonde dat het zijn wens en zijn voornemen was de aarde voortdurend en voorgoed met dieren en mensen gevuld te hebben toen hij vertegenwoordigers van zowel de mens als de verschillende diersoorten door de wereldomvattende vloed van Noachs dagen heen bewaarde. Waarom zou God dit doen als hij zich niet om zijn schepping bekommerde, of als hij voornemens was te eniger tijd zowel mens als dier weg te vagen? — Gen. 7:1-3; 8:1, 17.
Ook zag God er zorgvuldig op toe dat zijn volk Israël een gedetailleerd geslachtsregister bijhield, vooral van de geslachtslijn waarin de Messías zou komen. Waarom een bericht bijhouden als de afstammingslijn in de vergetelheid zou eindigen? En waarom kwam de Messías, de Zoon van God, naar de aarde? Voor het behoud van leven en om het volmaakte leven dat Adam door opstandigheid voor zijn nageslacht verloren had doen gaan, terug te brengen. Bijgevolg wordt Christus, door in een losprijs voor de stervende mensheid te voorzien, „de laatste Adam” en de „Eeuwige Vader”. Aldus gaf God op de grootst mogelijke wijze van zijn zorg voor de mensheid blijk. — 1 Kor. 15:45; Jes. 9:6.
Bovendien zingt de geïnspireerde psalmist over God: „Hij heeft de aarde op haar vaste plaatsen gegrondvest; ze zal tot onbepaalde tijd, of voor eeuwig, niet aan het wankelen worden gebracht.” Na vervolgens het wonder van Gods scheppingswerken, in het bijzonder zijn voorzieningen voor het dierenrijk, te hebben beschreven, voegt deze schrijver er profetisch aan toe: „De heerlijkheid van Jehovah zal tot onbepaalde tijd blijken te zijn. Jehovah zal zich over zijn werken verheugen” (Ps. 104:5, 31). Hoe zou de Schepper zich over deze werken kunnen verheugen als hij ze zou verbranden?
EEN VURIG EINDE GEPROFETEERD, AFGESCHADUWD
Wat bedoelt de bijbel dan wanneer daarin staat dat God een vernietigend vuur op de aarde gebruikt? Laten wij ons tot een voorbeeld in de bijbel wenden waaruit duidelijk blijkt wat het betekent en ook wat er heel binnenkort zal plaatsvinden, waardoor wij de gelegenheid krijgen aan de vurige vernietiging te ontkomen.
Vreemd genoeg kwam in het voorval dat wij zullen bespreken, het vuur over een volk dat beweerde de natie van God te zijn. Hierdoor wordt onthuld dat louter de bewering dat men God dient, of zelfs louter omgang met degenen die hem werkelijk dienen, geen veiligheid waarborgt.
Wij doelen op een visioen dat de profeet Ezechiël in het jaar 612 v.G.T. in Babylon ontving, te zamen met de vervulling van dat visioen vijf jaar later. Er verscheen een ontzagwekkend hoge wagen, een oorlogswagen, aan Ezechiël, waarop zich een gestalte bevond waardoor Jehovah God werd afgebeeld als de berijder van de hemelse wagen. Ezechiël had de visionaire wagen in het eerste deel van zijn verslag (hoofdstuk 1) beschreven, waarin hij vertelt over de hoogte van de wielen en over de levende schepselen die de wagen vergezellen. Later bevond de wagen, die Ezechiël in het visioen in Jeruzalem zag staan, zich buiten de noordelijke poort die toegang verleent tot het binnenste voorhof van de tempel. Jehovah’s heerlijkheid had zich van boven de wagen verplaatst naar de drempel van het Allerheiligste van de tempel. — Ezech. 8:3, 4; 9:3.
Wegens Jeruzalems opstandigheid tegen Jehovah en omdat er zulke buitensporig verfoeilijke, onreine praktijken in die stad werden beoefend, had Jehovah Ezechiël reeds eerder op zinnebeeldige wijze getoond dat hij de goddelozen in die stad zou vernietigen. Maar eerst gebood hij een visionaire figuur, een ’man in linnen gekleed’, door het midden van de stad te gaan en rechtgeaarde mensen in de stad met het oog op hun behoud te kentekenen. Naast deze man zag Ezechiël ook nog zes andere mannen met ’verpletteringswapens’ in hun hand. — Ezech. 9:2-7.
EEN „VUUR” VANUIT DE HEMEL
Ezechiël vertelt ons nu wat er daarop gebeurde:
„Vervolgens zag ik, en zie! op het uitspansel dat boven het hoofd van de cherubs was, was iets gelijk saffiersteen, iets dat eruitzag als de gelijkenis van een troon, dat boven hen verscheen. En hij zei voorts tot de in het linnen geklede man, ja, hij zei: ’Ga naar binnen tussen het wielwerk, naar binnen onder de cherubs, en vul de holten van uw beide handen met kolen vuur van tussen de cherubs en strooi ze uit over de stad.’ Dus ging hij voor mijn ogen naar binnen.” — Ezech. 10:1, 2.
Het vuur waardoor de stad Jeruzalem verbrand zou worden, zou van tussen de wagenwielen komen. Aangezien Jehovah’s heerlijkheid de tempel vervulde, was het duidelijk dat hij aanwezig was om erop toe te zien dat zijn rechterlijke beslissing ten uitvoer werd gebracht. — Ezech. 10:3-5.
Vervolgens beschrijft Ezechiël wat de man in linnen deed:
„Het geschiedde dan dat toen hij de in het linnen geklede man gebood, zeggende: ’Neem vuur van tussen het wielwerk, van tussen de cherubs’, hij daarop naar binnen ging en naast het wiel ging staan. Toen stak de cherub zijn hand uit van tussen de cherubs naar het vuur dat tussen de cherubs was en droeg het en legde het in de holten van de handen van degene die in het linnen gekleed was, die het nu nam en naar buiten ging. En er werd gezien dat de cherubs iets toebehoorde dat de vorm had van een hand van de aardse mens, onder hun vleugels.” — Ezech. 10:6-8.
Het was geen door mensen gemaakt vuur waardoor Jeruzalem in het visioen werd verbrand. Het was wonderbaarlijk vuur dat afkomstig was van Gods hemelse, met een wagen te vergelijken organisatie. Wat beduidt dit? Dat de volkomen vernietiging van Jeruzalem, ALS HET WARE door vuur, een uitdrukking kon zijn van Jehovah’s toorn en verbolgenheid over die stad. In zijn boek getiteld Klaagliederen vergelijkt de profeet Jeremia Jehovah’s woede (waardoor Jeruzalem werd vernietigd) met vuur, hoewel het zwaard, hongersnood en pestilentie, alsook vuur, werden gebruikt. — Klaagl. 2:2-4; 4:11.
VOORAF GEGEVEN WAARSCHUWING
Door middel van de in het linnen geklede man stelde Jehovah de inwoners van Jeruzalem er van tevoren van in kennis dat hij zijn vurige woede over de stad zou uitstorten. Evenzo wordt door de hedendaagse tegenhanger van de in het linnen geklede man, namelijk de gezalfde, door de geest verwekte broeders van Jezus Christus, de vurige boodschap uit Gods Woord over de gehele christenheid uitgestrooid. Hierdoor wordt ze er van tevoren van in kennis gesteld dat in de komende „grote verdrukking” Jehovah’s vurige toorn tegen haar tot uitdrukking gebracht zal worden. — Matth. 24:21.
Door dit aan Ezechiël gegeven visioen wordt aangetoond dat de gezalfde christelijke getuigen van Jehovah de christenheid niet werkelijk in brand zullen steken, noch zullen zij een actief aandeel aan de vernietiging van haar hebben. Het was niet de in het linnen geklede man die het vernietigingswerk deed. Dit werd door de „zes mannen” met verpletteringswapens gedaan (Ezech. 9:2, 4, 5). Insgelijks verkondigen Jehovah’s getuigen in deze tijd slechts de „dag der wraak van de zijde van onze God”, welke wraak tegen de christenheid gericht is. Zij voltrekken geen wraak. — Jes. 61:1, 2; Rom. 12:19.
Jehovah’s getuigen hebben deze vurige boodschap van Jehovah via zijn hemelse organisatie, zijn hemelse „wagen”, gekregen. Een van de hemelse cherubs die tot die hemelse wagen behoort, heeft deze symbolische „kolen vuur van tussen de cherubs” als het ware in de holten van hun handen gelegd opdat zij zouden heengaan en ze als een waarschuwende kennisgeving over de stad van de christenheid zouden uitstrooien.
Jehovah’s onzichtbare hemelse organisatie onder leiding van de verheerlijkte Jezus Christus zal er echter de hand in hebben om de christenheid letterlijk weg te vagen. Onder hemelse leiding zullen er ook radicale aardse werktuigen worden gebruikt om een gewelddadige vernietiging over de christenheid te brengen, net zoals de Babyloniërs in 607 v.G.T. het huichelachtige Jeruzalem gewelddadig hebben vernietigd.
BEHOOR NIET TOT DEGENEN DIE „ROUW” ZULLEN BEDRIJVEN
De christenheid staat dus vlak voor een vurige vernietiging. Haar religieuze organisaties zullen worden verwoest. De apostel Johannes hoorde vanuit de hemel profetische woorden die van toepassing waren op Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, waarvan de religies van de christenheid het voornaamste deel vormen: „Daarom zullen op één dag haar plagen komen, dood en rouw en hongersnood, en ze zal geheel verbrand worden met vuur, want Jehovah God, die haar heeft geoordeeld, is sterk.” — Openb. 18:8.
Er zullen personen zijn die rouw zullen bedrijven over de vernietiging van Babylon de Grote, ofschoon deze vernietiging volledig in overeenstemming met de gerechtigheid is. Over hen zegt de stem van de engel uit de hemel: „En de koningen der aarde, die hoererij met haar hebben bedreven en in schaamteloze weelde hebben geleefd, zullen over haar wenen en zich in droefheid om haar slaan, wanneer zij naar de rook kijken die van haar verbranding afkomt, terwijl zij op een afstand staan uit vrees voor haar pijniging en zeggen: ’Wat jammer, wat jammer, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen!’” — Openb. 18:9, 10.
De Schrift vertelt ons vervolgens dat zowel degenen die rouw bedrijven over Babylon de Grote als alle anderen die Gods Soevereine Heerschappij loochenen en zijn schepping verontreinigen, Babylon de Grote in de vernietiging zullen volgen. Het is daarom gevaarlijk om als sympathisant met die grote organisatie van valse religie verbonden te blijven. — Openb. 11:18; 19:19-21.
Hoewel er dus een vurig einde komt, zal de aarde erdoor gereinigd worden van degenen die zelfzuchtig geen achting hebben voor hun medemensen die wel wensen te leven en rechtvaardige beginselen wensen te volgen (2 Petr. 3:12, 13). Degenen die zich uitsluitend om zichzelf en niet om God of zijn schitterende schepping bekommeren, moeten als het ware door vuur worden weggevaagd (Mal. 4:1). Gods toorn is in het bijzonder tegen de christenheid ontbrand, omdat ze de grootste smaad op zijn naam heeft gebracht (Openb. 18:5-7). Indien u het leven liefhebt en van Gods schepping geniet, verlaat dan NU de christenheid en andere valse religies. Vermijd de vurige vernietiging die over degenen komt die haar ondersteunen en „rouw” over haar bedrijven.