De voltooiing van het werk van de secretaris van de Koning
1, 2. (a) Welke vragen rijzen er met betrekking tot het „kenteken” in deze tijd, en welke daaraan voorgaande vraag moeten wij onszelf stellen met betrekking tot de kwestie wie het waard zijn, en waarom? (b) Over welke andere verfoeilijkheden die in het land werden bedreven, licht Jehovah Ezechiël in?
IN DEZE tijd is een uiterst belangrijke vraag: Bent u in uw voorhoofd gekentekend door de hedendaagse ’in het linnen geklede man’? Kijk niet in de spiegel om te zien of u een letterlijk kenteken op uw voorhoofd hebt. In Ezechiëls visioen was het een letterlijk kenteken, maar in deze tijd niet. Wat is het kenteken dan, en hoe wordt het als het ware op het voorhoofd van mensen gegrift? Een vraag die daaraan nog voorafgaat, is: Verdient u het in uw voorhoofd gekentekend te worden? Destijds in Ezechiëls tijd werden degenen gekentekend die aanbidders van Jehovah waren. Wij weten dat omdat degenen die gekentekend werden, loyaal waren jegens Jehovah en geloofden in zijn reine aanbidding en daarom ’zuchtten en kermden’ om al de verfoeilijk heden die bedreven werden in wat de heilige stad Jeruzalem zou moeten zijn. Tot die verfoeilijkheden behoorde afgoderij in de tempel van Jehovah. Daarnaast vertelde Jehovah Ezechiël over andere verfoeilijkheden met de woorden:
2 „De dwaling van het huis van Israël en Juda is zeer, zeer groot en het land is gevuld met bloedvergieten en de stad is vol verkeerdheid; want zij hebben gezegd: ’Jehovah heeft het land verlaten, en Jehovah ziet het niet.’” — Ezech. 9:9.
3. Wat is dat kenteken in deze tijd, en wat wordt erdoor te kennen gegeven dat het figuurlijk op het voorhoofd wordt gezet?
3 Daar de gekentekenden destijds de loyale, zuivere aanbidders van Jehovah waren, moet u zich afvragen: ’Ben ik een ware, loyale aanbidder van Jehovah?’ Dan is het identificerende kenteken te zien. Ja, het symbolische kenteken thans, is dat wat u kenmerkt of identificeert als een aanbidder van de Soevereine Heer Jehovah. Het wordt figuurlijk op uw voorhoofd gezet, niet om af te beelden dat er bijbelkennis over Jehovah God in uw hoofd is gebracht en in uw hersenen is gegrift. Veel mensen binnen en buiten de christenheid hebben de bijbel verscheidene malen helemaal doorgelezen, en ondanks de kennis in hun hoofd zijn zij niet gekentekend als Jehovah’s aanbidders die tot in hun hart bedroefd zijn over de Jehovah onterende dingen die overal in de christenheid word en bedreven, zoals haar onoprechtheid, haar bloedvergieten, haar religieuze dwaling, de verschillende manieren waarop ze niet Jehovah maar andere dingen vereert.
4. Wat is er, behalve louter kennis in uw hoofd, derhalve nog meer nodig, en sinds wanneer en door wie wordt het kentekenwerk verricht?
4 Er is zoveel meer nodig dan slechts kennis in uw hoofd. Niet dat wat u in uw hoofd hebt telt, maar wat u werkelijk als persoonlijkheid bent. Alsof het op uw voorhoofd gestempeld staat, wordt het duidelijk zichtbaar en leesbaar voor allen die naar u kijken en u bestuderen. Deze persoonlijkheid, waarvan bijbelkennis wel de basis is, moet in u ontwikkeld worden. En hier gaat de hedendaagse „in het linnen geklede man” een rol spelen. Na de gebeurtenissen van het reeds genoemde jaar 1931 is deze samengestelde „man”, namelijk het gezalfde overblijfsel van de christelijke getuigen van Jehovah, druk bezig geweest met het kentekenen van het voorhoofd van degenen die het waard zijn.
5. Welke noodzaak werd na verloop van tijd door het gezalfde overblijfsel ingezien, en wat begonnen zij omstreeks 1936 te doen en waarom?
5 Het is waar dat dit gezalfde overblijfsel van opgedragen, gedoopte christenen van huis tot huis, van deur tot deur, van stad en dorp tot stad en dorp is gegaan, dat het bijbelse lectuur verspreidt, en dat het bijbelse toespraken vanaf openbare podiums houdt zonder geld voor de zitplaatsen te vragen en zonder collectes te houden. Maar er is meer nodig dan mensen alleen deze lectuur als een hulp om de bijbel te begrijpen, te laten lezen. De lezers hebben verdere persoonlijke hulp nodig om te begrijpen wat zij lezen en hoe het gelezene in praktijk te brengen. In de loop der tijd werd deze behoefte vollediger beseft, en omstreeks het jaar 1936 werden er voor het eerst nabezoeken gebracht bij personen die lectuur hadden ontvangen. Er werd dan een huisbijbelstudie bij de belangstellenden begonnen en geleid door leden van het gezalfde overblijfsel, met welk doel er wekelijks of nog vaker nabezoeken bij de belangstellenden werden gebracht.
6. Hoe werden personen geholpen de ’verfoeilijke’ dingen in de christenheid volledig te onderscheiden, en hoe werden zij gekentekend?
6 Deze pas geïnteresseerden walgden misschien al van wat zij in de christenheid opmerkten. Maar toen hun ogen werden geopend voor de bijbelse waarheden over de reine aanbidding van de ene levende en ware God, onderscheidden zij beter welke „verfoeilijkheden” er door religieuze huichelaars in de christenheid werden bedreven. Met het oog hierop zagen zij er de noodzaak van in zich terug te trekken en vrij te maken van elk deelgenootschap met de christenheid en van elke morele steun aan haar bij het bedrijven van haar „verfoeilijkheden”. Het gezalfde overblijfsel heeft deze personen die loyaal waren aan Jehovah, geholpen dusdanig in kennis en inzicht te groeien dat zij persoonlijk hun beslissing namen en zich door bemiddeling van Jezus Christus, zijn Zoon, aan Jehovah opdroegen en deze opdracht symboliseerden door in water ondergedompeld te worden. Door aldus „discipelen” van Jehovah’s Zoon, Jezus Christus, te worden, werden zij in hun voorhoofd gekentekend. — Matth. 28:19, 20.
7. Wie moesten gekentekend worden, zoals het gezalfde overblijfsel in 1935 inzag, en wat moesten zij aandoen dat als een kenteken op hun voorhoofd zou dienen?
7 In het jaar 1935 zag het gezalfde overblijfsel door een bestudering van Openbaring hoofdstuk zeven, de verzen negen tot en met zeventien, in dat een „grote menigte”, een „grote schare” uit alle naties, stammen, volken en talen, in hun voorhoofd gekentekend moesten worden als mensen die in het openbaar voor de troon van God en van zijn geofferde Lam, Jezus Christus, staan en zeggen: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.” Symbolisch gesproken worden de leden van deze „grote schare” geïdentificeerd door lange witte gewaden”, want, zoals Openbaring 7:14 zegt: „Zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam.” Niet alleen genieten zij goedgekeurde erkenning „voor de troon van God”, maar tevens „verrichten [zij] dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel”. Dit eist gehoorzaamheid van hen aan het schriftuurlijke gebod: „Doet de Heer Jezus Christus aan en maakt niet van tevoren plannen voor de begeerten van het vlees” (Rom. 13:14). Is de persoonlijkheid gelijk Christus die zij aldus aandoen geen goedgekeurd kenteken dat hen openlijk onderscheidt alsof zij duidelijk in hun voorhoofd gekentekend waren? Beslist!
8. Hoe worden degenen die tot deze „grote schare” behoren actief geholpen hun gekentekende voorhoofd openlijk te vertonen, en wat verklaart waarom het aantal van de „grote schare” van jaar tot jaar blijft toenemen?
8 Deze opgedragen, gedoopte leden van de „grote schare” worden verder geholpen om een aandeel aan het van-huis-tot-huiswerk te hebben en zo nog anderen op te sporen die „zuchten en kermen over al de verfoeilijkheden” die binnen de christenheid worden bedreven. Op die manier hebben zij een aandeel aan het kentekenwerk onder toezicht van het gezalfde overblijfsel. Door dit te doen vertonen zij voor heel de wereld, binnen en buiten de christenheid, openlijk het symbolische „kenteken” op hun voorhoofd. Als resultaat hiervan blijken duizenden en nog eens duizenden anderen die de reine aanbidding van Jehovah zoeken, geschikt te zijn om het identificerende „kenteken” op hun gemakkelijk zichtbare voorhoofd te ontvangen. Zo werden er bijvoorbeeld alleen al in het dienstjaar 1971 overal ter wereld 133.785.116 nabezoeken gebracht bij belangstellenden en werden 149.808 personen in water gedoopt om hun opdracht aan Jehovah God te symboliseren. Dit verklaart waarom het aantal leden van de „grote schare” van jaar tot jaar blijft groeien. Welke waarde heeft dat identificerende kenteken echter?
TERECHTSTELLINGSWERK DOOR DE „ZES MANNEN” KOMT NADERBIJ
9. Door welke bevelende woorden die vervolgens door Jehovah worden geuit, worden wij geholpen in te zien dat het „kenteken” waarde heeft?
9 Indien wij ons aardse leven naar waarde schatten, zullen wij belang stellen in de waarde die aan het „kenteken” verbonden is. Wij leren dit inzien als wij horen wat koning Jehovah vanaf zijn troon zegt nadat hij de „in het linnen geklede man” gezegd heeft wat te doen. De profeet Ezechiël vertelt ons wat Jehovah vervolgens in het visioen zegt: „En tot deze anderen zei hij ten aanhoren van mij: ’Trekt achter hem aan de stad door en slaat neer. Laat uw oog geen leed gevoelen en voelt helemaal geen mededogen. Grijsaard, jongeling en maagd en klein kind en vrouwen dient gij te doden — ten verderve. Maar nadert geen enkele man op wie het kenteken is, en bij mijn heiligdom dient gij te beginnen.’” — Ezech. 9:5, 6.
10. (a) Door welk gebod wordt, ondanks ogenschijnlijke wreedheid, Jehovah’s barmhartigheid geopenbaard? (b) Wat in verband met het „kenteken” kunnen wij hierdoor beter begrijpen, en wie zullen wij derhalve actief in zijn werk ondersteunen?
10 Klinkt het wreed als Jehovah zegt: „Grijsaard, jongeling en maagd en klein kind en vrouwen dient gij te doden — ten verderve”? Ja, maar denk ook eens aan de goddelijke barmhartigheid die tot uiting komt in Jehovah’s uitdrukkelijke bevel aan de symbolische „zes mannen” die met verpletteringswapens uitgerust zijn: „Maar nadert geen enkele man op wie het kenteken is”! Ah, nu beseffen wij dat er beschermende waarde in dat kenteken schuilt. Indien wij in de komende „grote verdrukking” over de christenheid en het gehele overige verfoeilijke samenstel van dingen, gespaard wensen te worden door Jehovah’s engelenlegers, dan zullen wij nu oprechte pogingen doen om het „kenteken” dat ons behoud betekent, te verwerven. Wij zullen proberen anderen te helpen ook het „kenteken” te verwerven, opdat zij deel mogen gaan uitmaken van de „grote schare”.over wie profetisch geschreven staat: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam” (Openb. 7:14). Als wij inzien dat het kentekenwerk ten einde loopt en dat spoedig de symbolische „zes mannen” de niet-gekentekende hoofden gaan verpletteren, zullen wij liefdevol trachten het levenreddende werk van de secretaris van de Koning te ondersteunen.
11. (a) Wat dienen ongekentekende personen op grond van de geschiedenis niet in verband met de komende terechtstellingstijd te veronderstellen, en waarom niet? (b) Welke vraag rijst er met betrekking tot onze kinderen die nog niet voldoende verstand bezitten?
11 Laten wij niet egotistisch veronderstellen dat wij zonder kenteken op ons voorhoofd, op de een of andere manier in staat zullen zijn aan de aandacht van de gewapende „zes mannen” te ontsnappen. Toen het oude Jeruzalem in 607 v.G.T. door de Babyloniërs werd verwoest, werden, zo leren de harde feiten, zowel kleine kinderen als maagden, vrouwen, jonge mannen en oude mannen verdelgd. Stierven de baby’s niet van honger of aan een besmettelijke ziekte of door de hand van de wrede Babylonische soldaten, dan stierven zij wel door de meedogenloze hand van hun eigen uitgehongerde moeders, die hen opaten als kannibalen. De profeet Jeremia, die in Jeruzalem gevangen zat totdat de stad de belegeraars in handen viel, vertelt ons dit (Klaagl. 2:20, 21). Hoe staat het met uw kinderen die nu nog te jong zijn om zich met verstand op te dragen en gedoopt te worden als symbool dat zij discipelen van Jezus Christus zijn geworden? Zij kunnen nog te jong zijn om persoonlijk het kenteken op hun voorhoofd te krijgen.
12. (a) Welke vragen dienen ouders met betrekking tot zowel zichzelf als hun kinderen te stellen? (b) Wat dienen ouders jegens wie vanwege hun eigen gekentekende voorhoofd barmhartigheid wordt betoond, niet als vanzelfsprekend aan te nemen?
12 Maar bent u zelf gekentekend met dat kenteken van opdracht en van een christelijke persoonlijkheid? Streeft u ernaar te doen waartoe de christelijke apostel Paulus ouders aanmaant, namelijk hen groot te brengen in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah, en reageren zij gehoorzaam op uw liefdevolle krachtsinspanningen? (Ef. 6:1-4) Alleen indien dit het geval is, kunt u erop vertrouwen dat de verdienste van het „kenteken” op uw eigen voorhoofd zich tot uw minderjarige kinderen zal uitstrekken en dat zij barmhartig met u gespaard zullen blijven voor het vernietigende oordeel in de naderende „grote verdrukking . . . als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen” (Matth. 24:21). Nu, in de korte tijd die ons nog rest, is het de tijd om dit te doen, voordat de hedendaagse „in het linnen geklede man” het kentekenen van elk voorhoofd dat dit waard is beëindigd heeft en de symbolische „zes mannen” hun verpletteringswapens beginnen te gebruiken tegen alle niet-gekentekende voorhoofden die zij ontdekken. Ouders, wilt u dat uw kinderen niet als „onrein” maar als „heilig” worden beschouwd wegens uw gekentekende voorhoofd op Jehovah’s dag van wraakoefeningen? Natuurlijk wilt u dat. Neemt echter niet als vanzelfsprekend aan dat uw kinderen die intelligent genoeg zijn om een beslissing te nemen en zich persoonlijk door bemiddeling van Christus aan Jehovah op te dragen, onder de verdienste van uw gekentekende voorhoofd zullen komen
13. Waarom moeten wij, met het oog op degenen tegen wie de „zes mannen” hun verpletteringswapen begonnen te gebruiken, eveneens op onze religieuze verbintenissen letten?
13 Nog iets om nu op te letten, zijn onze religieuze verbintenissen. Houd in gedachten dat de „zes mannen” de opdracht kregen met het verbrijzelen van de hoofden te beginnen bij Jehovah’s heiligdom, waar degenen zich bevonden die trachtten Jehovah’s zuivere aanbidding met onreine heidense aanbidding te vermengen. De „zes mannen” hadden geen mededogen of medelijden met de huichelachtige religieaanhangers, want wij lezen vervolgens: „Dus begonnen zij bij de oude mannen die vóór het huis waren. En hij zei verder tot hen: ’Verontreinigt het huis en vult de voorhoven met de verslagenen. Gaat uit!’ En zij gingen uit en sloegen neer in de stad” (Ezech. 9:6, 7; 8:10-12). Later werden zowel de tempel als de stad door de Babyloniërs verwoest. Kunnen wij dan, indien wij blijven omgaan met die huichelachtig religieuze menigte binnen de christenheid, redelijkerwijs verwachten door de secretaris van de Koning in ons voorhoofd gekentekend te worden en voor het rampzalige einde van die verstokte valse aanbidders gespaard te blijven? Beslist niet!
14, 15. (a) Op welke schaal zal er een eind aan levens worden gemaakt, en welke angstige indruk zou men als gevolg hiervan kunnen krijgen? (b) Wiens standpunt dienen wij in te nemen, en hoe dienen wij over de terechtgestelden te denken?
14 Op zo’n grote schaal zal er in de christenheid en in het hele wereldomvattende samenstel van dingen een eind aan levens worden gemaakt, dat het zal lijken alsof er niemand gespaard blijft en ontkomt. Maar wij mogen niet denken dat Jehovah te ver gaat met zijn oordeelsvoltrekking, noch mogen wij medelijden hebben met degenen die door Gods werktuigen en vertegenwoordigers worden terechtgesteld. Jehovah God is niet onrechtvaardig, en wij moeten hem respecteren door zijn standpunt in te nemen. Om ons hiervan te doordringen, is het goed op te merken wat Ezechiël ons vervolgens vertelt, toen hij het afslachten zag voortgaan:
15 „Nu geschiedde het dat terwijl zij neersloegen en ik overbleef, ik voorts op mijn aangezicht viel en het uitschreeuwde en zei: ’Ach, o Heer Jehovah! Brengt gij alle overgeblevenen van Israël ten verderve terwijl gij uw woede over Jeruzalem uitstort?’ Hij dan zei tot mij: ’De dwaling van het huis van Israël en Juda is zeer, zeer groot en het land is gevuld met bloedvergieten en de stad is vol verkeerdheid; want zij hebben gezegd: „Jehovah heeft het land verlaten, en Jehovah ziet het niet.” En ook wat mij betreft, mijn oog zal geen leed gevoelen, noch zal ik mededogen tonen. Hun gedrag zal ik stellig op hun eigen hoofd doen neerkomen.”’ — Ezech. 9:8-10.
16. (a) Wat is onze houding in dit opzicht ten aanzien van de beschuldiging dat God wreed en onrechtvaardig is? (b) Wat zeggen degenen die God negeren en tarten in feite, en waarom verdienen zij het dat hun gedrag op hun eigen hoofd doet neerkomen?
16 Is dat onnodige wreedheid van Gods zijde? Is het onrechtvaardig wanneer hij overtreders van de goddelijke wetten de vrucht van hun eigen daden laat eten en hen het verschrikkelijke resultaat van de door hen zelf verkozen handelwijze laat ondergaan? Ter rechtvaardiging van Jehovah God zeggen wij Neen! Alle mensen op wier voorhoofd nu geen kenteken wordt gezet, zeggen in feite: ’Jehovah heeft de aarde verlaten en nu hebben wij de plicht de aarde te beheersen en erover te regeren op de wijze die wij verkiezen. Hij ziet niet wat wij doen; hij is blind, ja, dood wat ons betreft, en daarom kunnen wij alles wat wij doen ongestraft doen. Dus vooruit met de valse aanbidding! Laten wij maar doorgaan met bloedvergieten! Met de dwaling van onze handelwijze! Met de verkeerdheid van onze daden!’ Mensen die Jehovah God zo negeren en tarten, verdienen terecht dat Hij hun gedrag op hun niet-gekentekende hoofd doet neerkomen. Het aan Ezechiël gegeven visioen, dat in 609-607 v.G.T. historisch aan het oude Jeruzalem in vervulling ging, geeft ons de zekerheid dat Hij dit zal doen. Toen Zijn „in het linnen geklede man” hun een bezoek bracht, sloegen zij er geen acht op.
VERSLAG UITGEBRACHT OVER HET VOLEINDIGDE WERK
17. (a) Wat is de verstandigste reactie op het bezoek dat de secretaris van de Koning iemand brengt, nu hij herkend kan worden? (b) Hoe grondig zal het werk van de secretaris worden verricht, en welke waarborg schenkt Ezechiëls visioen ons in dit verband?
17 Heeft de hedendaagse „in het linnen geklede man”, de secretaris van de regerende koning Jehovah, u onlangs een bezoek gebracht? U kunt deze vraag met verstand beantwoorden, want u weet nu hoe hem te identificeren, hoe hem te herkennen. Een doorslaggevender vraag is: Hoe hebt u hem ontvangen? De verstandige ontvangst, die tot eeuwig leven in Gods nieuwe samenstel van dingen leidt, is deze secretaris van de Koning schriftuurlijk gesproken met zijn kentekenwerk op uw voorhoofd te laten beginnen. Het levenreddende werk van deze samengestelde „in het linnen geklede man” nadert nu zijn einde. In weerwil van de tegenstand die dit werk van de huichelachtige religieaanhangers ondervindt, zal het stellig voltooid worden, in overeenstemming met de goddelijke wil. Wat de profeet Ezechiël in zijn visioen zag, waarborgt dit succesvolle besluit, want Ezechiël vertelt ons aan het eind van dit visioen: „En zie! de in het linnen geklede man, aan wiens heupen de inkthoorn was, bracht verslag uit, zeggende: ’Ik heb gedaan juist zoals gij mij geboden hebt.”’ — Ezech. 9:11.
18. (a) Als dit laatste kenmerk van Ezechiëls visioen wordt vervuld, waar kunnen degenen die in het voorhoofd gekentekend zijn, dan terecht blij om zijn? (b) Wat zal in het laatste verslag dat door de secretaris van de Koning wordt uitgebracht, zijn opgenomen?
18 Hierdoor wordt te kennen gegeven dat de hedendaagse „in het linnen geklede man” getrouw zal zijn in het volbrengen van zijn opdracht van de Soevereine Heer Jehovah. Hoe blij kan de mensheid hierom zijn! Pas nadat hij het laatste waardige voorhoofd duidelijk en onuitwisbaar heeft gekentekend, zal hij de Koning kunnen rapporteren: „Ik heb gedaan juist zoals gij mij geboden hebt.” Hoe blij zullen alle godvrezende mensen die in hun voorhoofd zijn gekentekend zijn, dat de secretaris van de Koning hen onlangs, of sinds dat gedenkwaardige jaar 1935, een bezoek heeft gebracht! Hoe blij zullen zij zijn dat zij goed konden doen aan deze secretaris van de Koning en daarmee hun loyaliteit en toewijding aan de Koning zelf konden tonen! Zij zullen blij zijn dat zij het zeldzame voorrecht hebben gehad de secretaris van de Koning te steunen en te helpen bij het kentekenwerk dat hij op zo’n uitgebreide, wereldomvattende schaal deed. Als het laatste verslag door de secretaris van de Koning wordt uitgebracht, zal daarin ook opgenomen zijn wat degenen die hij in het voorhoofd heeft gekentekend, hebben gedaan om hem te assisteren en te steunen.
19. (a) Waar zullen de met schapen te vergelijken personen zich bevinden als de met bokken te vergelijken personen met hun niet-gekentekende voorhoofd worden verpletterd, en welke woorden zullen hun dan zoet in de oren klinken? (b) Waarom zal de in het linnen geklede man zich verheugen wanneer hij die woorden tot zulke personen hoort spreken?
19 Wanneer binnenkort de met bokken te vergelijken mensen met hun koppige, niet-gekentekende voorhoofd, door het uit de „zes mannen” bestaande verdelgingsleger van de Koning, ten dode toe worden verpletterd, zullen de met schapen te vergelijken personen met gekentekend voorhoofd zich aan de rechterhand van Jehovah’s Messiaanse Koning, Jezus Christus, bevinden. Zoet zullen hun dan de woorden van het Lam Gods in de oren klinken: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” De man die als de secretaris van de Koning in linnen is gekleed, zal zich ook verheugen als hij zulke woorden hoort spreken tot die toekomstige erfgenamen van het paradijselijke, aardse grondgebied van Christus’ koninkrijk, want daardoor zal hij weten dat zijn werk met de „inkthoorn van een secretaris” een hartverwarmend succes en niet tevergeefs is geweest. — Matth. 25:31-46.
[Illustratie op blz. 436]
Christelijke ouders dienen hun kinderen in het strenge onderricht van Jehovah groot te brengen. Alleen als zij hier gehoorzaam gunstig op reageren, kan de verdienste van het ouderlijke „kenteken” zich tot hun minderjarige kinderen uitstrekken
[Illustratie op blz. 437]
Kunnen mensen die met de huichelachtige religieuze menigte van de christenheid verbonden blijven, werkelijk verwachten door de secretaris van de Koning gekentekend te worden?