Als Christus komt in Koninkrijksheerlijkheid
OVERAL ter wereld interesseren vele personen zich hevig voor de tijd dat Jezus Christus in Koninkrijksheerlijkheid komt. Eeuwenlang hebben godvrezende mensen ernaar uitgekeken. Jezus zelf schiep verwachting voor zijn wederkomst door tot vier van zijn discipelen die tot hem op de Olijfberg gekomen waren, te zeggen:
„Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.” — Matth. 25:31, 32.
Is er een manier om de tijd voor deze gewichtige gebeurtenis te bepalen? Jezus zou bij zijn wederkomst kennelijk niet met menselijke ogen gezien worden, aangezien hij zei dat hij met zijn onzichtbare engelen zou komen. Zijn er dus deugdelijke bewijzen in de bijbel waardoor de tijd waarop Jezus onzichtbaar in Koninkrijksheerlijkheid komt, wordt vastgesteld? Laten wij eens kijken.
„DE BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN”
Die groep van vier discipelen op de Olijfberg had Jezus gevraagd wanneer de luisterrijke joodse tempel omvergeworpen zou worden en ook wat het teken van zijn tweede tegenwoordigheid en het besluit van het samenstel van dingen, ofte wel het teken van de „eindtijd”, zou zijn (Matth. 24:1-3; Luk. 21:5-7; Dan. 12:4). Na nogal uitvoerig over deze dingen te hebben gesproken en terwijl hij nog sprak over de vernietiging die over Jeruzalem moest komen, zei Jezus: „Zij [de joden] zullen vallen door de scherpte van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd naar alle natiën; en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld.” — Luk. 21:24.
De tijdsperiode die door de uitdrukking „de bestemde tijden der natiën” wordt aangeduid, is wel degelijk uiterst gewichtig, want Jezus brengt deze nauw in verband met de bespreking van zijn tweede tegenwoordigheid, in Koninkrijksheerlijkheid. In werkelijkheid wordt hierdoor, zodra wij er begrip over ontvangen, de sleutel gevormd om afdoende de tijd van Jezus’ komst in heerlijkheid vast te stellen. Daarom is deze aangelegenheid een zorgvuldige studie waard.
BETEKENIS VAN HET GRIEKSE WOORD „TIJDEN”
Het hier in Lukas 21:24 gebruikte woord „tijden” is afkomstig van het Griekse woord kairos (meervoud: kairoi), dat volgens een Griekse autoriteit „een vastgestelde of definitieve periode, een tijdperk, soms een gelegen of geschikte tijd aanduidt”.a Zo wordt kairos in de Schrift gebruikt met betrekking tot de „oogsttijd” en „de tijd der vijgen”. — Matth. 13:30; 21:34; Mark. 11:13.
Het is interessant dat kairos eveneens in verband met toekomstige tijden of gebeurtenissen binnen Gods regeling of ’tijdtafel’ wordt gebruikt, speciaal met betrekking tot Christus’ tweede tegenwoordigheid en zijn koninkrijk. De apostel Paulus spreekt bijvoorbeeld over het „heilige geheim” dat door God is geopenbaard „aan de volledige grens van de bestemde tijden [kairon], namelijk om alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus”. — Ef. 1:9, 10; zie ook Handelingen 1:7 en 3:19.
Met het oog op de betekenis van het woord „tijden” (kairoi), zoals dit in de bijbel wordt gebruikt, kan terecht worden verwacht dat de uitdrukking „de bestemde tijden der natiën” geen betrekking heeft op iets vaags of onbepaalds. Het heeft veeleer betrekking op een „vastgestelde of definitieve periode”, een periode met een definitief begin en een definitief einde.
Wanneer beginnen de „bestemde tijden der natiën” echter? Wanneer eindigen ze? En wat gebeurt er als de vastgestelde tijdsperiode eindigt? De antwoorden op deze vragen liggen noodzakelijkerwijze opgesloten in Jezus’ toespeling op het vertreden van Jeruzalem tot de vervulling van „de bestemde tijden der natiën”.
JERUZALEM DOOR DE NATIËN VERTREDEN
Jezus verwees kennelijk naar de letterlijke stad Jeruzalem in zijn beschrijving van de vernietiging die over haar zou komen en die in het jaar 70 G.T. ook kwam. Bij die gelegenheid vernietigden de Romeinse legers de stad en maakten de luisterrijke tempel aldaar met de grond gelijk. De verklaring betreffende „de bestemde tijden der natiën” voert de profetie echter veel verder dan die tijd. Vele bijbelcommentators hebben dit opgemerkt. In het bekende commentaar van F.C. Cook staat over dit gedeelte van de tekst bijvoorbeeld: „Het dient om het strikt eschatologische gedeelte van de grote profetie [dat wil zeggen, het gedeelte dat betrekking heeft op Jezus’ tweede tegenwoordigheid], te scheiden van het deel dat terecht tot de vernietiging van Jeruzalem behoort.”
Toen Jezus dus sprak over het feit dat „Jeruzalem” vertreden zou worden „totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld”, doelde hij niet louter op het vertreden van de letterlijke stad Jeruzalem, maar op iets bijkomends en groters. Waarop? Laten wij, om dit te weten te komen, onderzoeken welke betekenis de geïnspireerde Geschriften aan Jeruzalem hechten.
Jeruzalem was de hoofdstad van de natie Israël, en van de koningen in de lijn van David werd gezegd dat zij „op den troon des HEREN” zaten (1 Kron. 29:23). Jeruzalem vertegenwoordigde derhalve de zetel van de door God ingestelde regering of het voorbeeldige koninkrijk Gods dat door middel van het huis van David werkzaam was. Met zijn berg Sion was het „de stad van den groten Koning” (Ps. 48:2, 3 1, 2). Vandaar dat Jeruzalem het koninkrijk van de dynastie van koning David ging symboliseren, zoals Washington, Londen, Parijs en Moskou de regeringsmachten van de hedendaagse natiën vertegenwoordigen en waarnaar in de nieuwsberichten ook als zodanig wordt verwezen.
Het vertreden van dat koninkrijk uit de dynastie van de Davidische regeerders begon niet pas toen Rome in 70 G.T. de stad Jeruzalem vernietigde. Het begon eeuwen daarvoor met de omverwerping van die dynastie in 607 v.G.T.b toen de Babylonische koning Nebukadnezar Jeruzalem vernietigde en de onttroonde koning uit Davids geslachtslijn, Zedekia, gevangen nam en het land woest werd gelaten (2 Kon. 25:1-26). Dit stemde overeen met de profetische woorden die in Ezechiël 21:25-27 tot Zedekia gericht werden, waar staat: „Neem weg dien tulband! zet af die kroon! Zo zal het niet blijven. . . . Een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal Ik ze maken. Maar ook zo zal het niet blijven. Totdat hij komt, die er recht op heeft en aan wien Ik het geven zal.”
In de christelijke Griekse Geschriften wordt bewezen dat Christus Jezus degene is die „recht” op de Davidische troon had die Zedekia had verloren. Met betrekking tot hem zei de engel die zijn toekomstige geboorte aankondigde: „Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” — Luk. 1:32, 33.
Toen koning Zedekia in 607 v.G.T. werd onttroond en Jeruzalem en Juda werden verwoest, oefenden de heidense machten dus over de gehele aarde heerschappij uit. Het koninkrijk van de dynastie van koning David onderging een onderbreking. Van nu af zou Jeruzalem, dat de „troon van David” vertegenwoordigde of symboliseerde — welke troon gegeven moest worden aan wie er recht op had, namelijk Jezus Christus — vertreden worden zolang Gods koninkrijk, zoals dit door middel van Davids huis functioneerde, onder de heidense machten in een vernederde toestand werd gehouden waarin het niet functioneerde.
Jezus Christus nam niet het recht in handen om in Koninkrijksheerlijkheid te regeren toen hij als mens op aarde was. Jeruzalem werd in de eerste eeuw nog steeds door de natiën vertreden. Wanneer moest dan het koninkrijk van Jehovah God door bemiddeling van zijn gezalfde, Jezus Christus, worden opgericht en aan de macht komen? Wanneer zou Christus zijn glorierijke regering beginnen? Het antwoord staat in het profetische bijbelboek Daniël, waarnaar Jezus op zijn minst twee maal verwees toen hij de profetie betreffende zijn tegenwoordigheid in Koninkrijksheerlijkheid uitsprak. — Vergelijk Matthéüs 24:15, 21 met Daniël 11:31; 12:1.
VISIOEN VAN DE SYMBOLISCHE BOOM
In het boek Daniël vinden wij een levendige beschrijving van de overheersing van de aarde door de heidense machten gedurende hun „bestemde tijden”. Deze inlichting ligt opgesloten in een symbolisch visioen dat de Babylonische koning Nebukadnezar van God ontving.
Het was het visioen van een reusachtige boom die een engel des hemels beval om te hakken. De boomtronk werd daarna omsloten door een band van ijzer en koper. Hij moest zo tussen het gras van het veld blijven staan totdat er „zeven tijden” over hem voorbij waren gegaan. De profetie luidde: „Zijn hart worde veranderd, zodat het niet meer een mensenhart is; een dierenhart worde hem gegeven; en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan. . . . opdat de levenden mogen weten dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wien Hij wil, ja, zelfs den nederigste onder de mensen daarin aanstelt.” (U gelieve het hele visioen in Daniël 4:10-17 te lezen.)
Het visioen vond heel duidelijk een vervulling in Nebukadnezar zelf. Hij was zeven jaar krankzinnig en doolde rond als een dier van het veld, waarna hij herstelde (Dan. 4:31-35). Daarom denken sommigen dat het visioen alleen op hem van rechtstreekse profetische toepassing is. Zij zien in dit visioen louter de weergave van de eeuwige waarheid van Gods oppermacht over alle menselijke of, naar men veronderstelt, goddelijke machten. En ofschoon zij wel erkennen dat die waarheid of dat beginsel ook buiten Nebukadnezars eigen geval om van toepassing is, zien zij de profetie niet als iets dat op een specifieke tijdsperiode of goddelijk schema betrekking heeft.
Een onderzoek van het gehele boek Daniël onthult echter dat het tijdselement overal in de visioenen en profetieën die erin worden weergegeven, op de voorgrond treedt. De in het boek beschreven wereldmachten en gebeurtenissen blijken niet op zichzelf te staan of willekeurig te geschieden terwijl het tijdselement in het duister wordt gelaten, doch blijken, in plaats daarvan, in de historische omlijsting of stroom des tijds te passen. — Vergelijk Daniël 2:36-45; 7:3-12, 17-26; 8:3-14, 20-25; 9:2, 24-27; 11:2-24; 12:7-13.
Daarnaast wijst het bijbelboek Daniël herhaaldelijk vooruit naar het uiteindelijke resultaat, dat aan het thema van zijn profetieën ten grondslag ligt: De oprichting van een universeel en eeuwig koninkrijk Gods, onder de heerschappij van Zijn uitverkorene, „de Zoon des mensen”. „Zie”, zegt een van de profetieën van Daniël, „met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon . . . en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is”. Dit is natuurlijk de regeerder in de Davidische geslachtslijn, Jezus Christus, die in Koninkrijksheerlijkheid komt. — Matth. 25:31; Dan. 7:13, 14; 4:17; 2:44.
Het boek Daniël onderscheidt zich in de Hebreeuwse Geschriften ook door zijn verwijzingen naar de „eindtijd” als Christus in heerlijkheid komt. — Dan. 8:19; 10:14; 11:35, 40; 12:4, 9; Matth. 24:3.
Met het oog op het bovenstaande schijnt het niet logisch te veronderstellen dat het visioen van de symbolische „boom” en de vermelding van „zeven tijden” alleen maar van toepassing is op de zeven jaar krankzinnigheid en het daarop volgende herstel en de terugkeer tot macht die een zekere Babylonische regeerder ondervond. Er zijn op zijn minst drie krachtige redenen om te geloven dat het uitvoerige visioen en de interpretatie daarvan in het boek Daniël werden opgenomen omdat ze de duur van de „bestemde tijden der natiën” en de tijd voor de oprichting van Gods koninkrijk onder zijn Christus onthullen.
Ten eerste wegens het tijdstip waarop het werd gegeven — op het kritieke punt in de geschiedenis waarop God, de Universele Soeverein, had toegelaten dat datzelfde koninkrijk dat hij onder zijn verbondsvolk had opgericht, omvergeworpen werd. Ten tweede wegens de persoon aan wie het visioen werd geopenbaard, namelijk juist aan de regeerder die als het goddelijke instrument voor een dergelijke omverwerping diende en die daardoor met goddelijke toestemming de wereldheerschappij ontving, dat wil zeggen, zonder inmenging door enig vertegenwoordigend koninkrijk van Jehovah God. En ten derde, wegens het hele thema van het visioen, namelijk: „Opdat de levenden mogen weten, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wien Hij wil, ja, zelfs den nederigste onder de mensen.” — Dan. 4:17.
Van heel veel betekenis zijn ook de symbolen die in dit profetische visioen worden gebruikt. Bomen worden op andere plaatsen in de bijbel gebruikt om regeringsmachten, met inbegrip van dat van Gods voorbeeldige koninkrijk van Jeruzalem, af te beelden. (Vergelijk Richteren 9:6-15; Ezechiël 17:1-24; 31:2-18.) Het doen ontspruiten van een tronk, en het symbool van een „rijsje” of „scheut” blijken een aantal malen het hernieuwen van de heerschappij in een bepaald geslacht of een bepaalde lijn af te beelden, speciaal in de Messiaanse profetieën (Jes. 10:33–11:10; Jer. 23:5; Zach. 6:12, 13). Jezus sprak over zichzelf als „de wortel en het nageslacht van David”. — Openb. 22:16.
BETEKENIS VAN HET VISIOEN
Het feit is zonneklaar dat het uitoefenen van onweerstaanbare soevereiniteit in het „koninkrijk der mensen” door Jehovah God de sleutel tot het visioen vormt, en dit verschaft de leidraad voor de volledige betekenis van het visioen.
De boom blijkt het eerst van toepassing te zijn op Nebukadnezar die, op dat moment in de geschiedenis, het hoofd van de dominerende wereldmacht, Babylon, was. Maar toch was, voordat Nebukadnezar Jeruzalem veroverde, het voorbeeldige koninkrijk Gods dat vanuit die stad regeerde, het werktuig waardoor Jehovah zijn rechtmatige soevereiniteit over de aarde tot uitdrukking bracht. Door echter toe te laten dat dat voorbeeldige koninkrijk te Jeruzalem omvergeworpen werd, stond Jehovah toe dat zijn eigen, door middel van de Davidische dynastie van koningen op zichtbare wijze tot uitdrukking gebrachte soevereiniteit werd besnoeid. De wereldheerschappij die, onbelemmerd door enig vertegenwoordigend koninkrijk van God, in „het koninkrijk der mensen” tot uitdrukking werd gebracht en uitgeoefend werd, ging thans in de handen der heidense natiën over. — Klaagl. 1:5; 2:2, 16, 17.
In het licht van deze feiten bezien, symboliseert de „boom”, naast zijn eerste toepassing op Nebukadnezar, wereldsoevereiniteit of wereldheerschappij door Gods koninkrijk.
God maakt hier evenwel duidelijk dat hij zulk een wereldheerschappij niet voor altijd aan de heidense machten heeft afgestaan. Het visioen toont aan dat God zich in bedwang zou houden — voorgesteld door de banden van ijzer en koper rond de „wortelstomp” van de boom — totdat „zeven tijden over hem zijn voorbijgegaan” (Dan. 4:16, 23, 25). Daarna zou Hij, aangezien „de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen”, de wereldheerschappij geven „aan wien Hij wil”. Ja, aan de verheerlijkte „Zoon des mensen”, Jezus Christus! (Dan. 4:17; 7:13, 14; Matth. 25:31) De symbolische „wortelstomp” die afbeeldt dat God het soevereine recht behoudt om in „het koningschap der mensen” wereldheerschappij uit te oefenen, moest dus weer uitspruiten in het koningschap van zijn Zoon. — Ps. 89:28, 36-38 27, 35-37.
Wanneer zou dat echter precies gebeuren? Wanneer zouden de symbolische „zeven tijden” of „bestemde tijden der natiën” eindigen? Wanneer zou er een eind komen aan het vertreden van Jeruzalem of het koninkrijk van God dat door middel van Davids huis, aangeduid door „Jeruzalem”, functioneert? Ja, wanneer zou hij „die er recht op heeft” op de „troon van David” te gaan zitten, in Koninkrijksheerlijkheid komen? — Ezech. 21:27; Luk. 1:32.
DE DUUR VAN DE „ZEVEN TIJDEN”
Volgens hetgeen Nebukadnezar persoonlijk als vervulling van het visioen meemaakte, waren de „zeven tijden” kennelijk zeven jaren, gedurende welke hij toegeeft dat hij krankzinnig werd en zijn troon opgaf om gelijk een beest in het veld gras te eten (Dan. 4:33-36). Het is opmerkelijk dat de beschrijving die de bijbel van de wereldheerschappij door de heidense machten geeft, neerkomt op een uiteenzetting met gebruikmaking van beesten die in strijd zijn met het heilige volk van God en hun „Vorst der vorsten”. (Vergelijk Daniël 7:2-8, 12, 17-26; 8:3-12, 20-25; Openbaring 11:7; 13:1-11; 17:7-14.) En wat het woord „tijden” (van het Aramese iddan) betreft zoals het in Daniëls profetie wordt gebruikt, lexicografen tonen aan dat het hier „jaren” betekent.c
Er wordt te kennen gegeven dat de lengte van een jaar dat aldus wordt gebruikt, 360 dagen is. Een bewijs ter staving wordt gevonden in Openbaring 12:6, 14, waar wordt aangetoond dat drie en een halve tijd gelijk zijn aan „duizend tweehonderd zestig dagen”. (Vergelijk Openbaring 11:2, 3.) Welnu, indien drie en een halve symbolische „tijden” 1260 symbolische dagen zijn, dan zouden twee maal drie en een halve (ofte wel zeven) symbolische „tijden” twee maal 1260 dagen, dat wil zeggen 2520 dagen, zijn. Doch in de grotere vervulling zijn dit, in verband met de duur van „de bestemde tijden der natiën”, geen letterlijke dagen. Wat zijn het dan wel?
Dat een specifiek aantal dagen in het bijbelverslag gebruikt kan worden om profetisch een gelijk aantal jaren af te beelden, kan men zien door de verslagen in Numeri 14:34 en Ezechiël 4:6 te lezen. Alleen door de daar uitgesproken formule van „een dag voor een jaar” op de „zeven tijden” van deze profetie van toepassing te brengen, kan het visioen van Daniël hoofdstuk vier, zoals de tot dusverre geboden bewijzen aanleiding geven te verwachten, een zinvolle vervulling buiten Nebukadnezars thans voorbijgegane tijd hebben. De „zeven tijden” vertegenwoordigen derhalve 2520 jaren.
De resultaten die men verkrijgt door de profetische „zeven tijden” als een periode van 2520 jaren te beschouwen, verschaffen misschien het krachtigste bewijs dat zulks de ware betekenis ervan is. Zoals werd aangetoond, dateert het begin van de „bestemde tijden der natiën” vanaf het omverwerpen en vertreden van Jeruzalem en de ontvolking van Juda, welke gebeurtenissen zich omstreeks het midden van de zevende joodse maanmaand, Tisjri, ofte wel omstreeks 1 oktober van het jaar 607 v.G.T., voltrokken. 2520 jaar vanaf die datum gerekend (terwijl wij in aanmerking nemen dat er tussen v.G.T. en G.T. geen jaar „nul” is), brengt ons in de herfst van het jaar 1914 G.T. als de tijd van de voltooiing der door God toegestane „zeven tijden” van heidense overheersing.
WAT HET BETEKENT
Dit betekent derhalve dat „de bestemde tijden der natiën” in 1914 G.T. vervuld waren. Toen kwam er een einde aan het vertreden van Jeruzalem. Gods koninkrijk, zoals dit door middel van koning Davids huis functioneerde, nam de macht op en begon te regeren. Ja, Jezus Christus, degene „die er recht op heeft”, werd toen als koning geïnstalleerd, en hem werd „de troon van zijn vader David” gegeven. — Ezech. 21:27; Luk. 1:32.
Tegen de verwachtingen van sommigen in, begon Jezus toen niet in het aardse Jeruzalem te regeren. In plaats daarvan ging hij in „het Jeruzalem dat boven is”, regeren (Gal. 4:26). Het lang verwachte Messiaanse koninkrijk is een hemelse regering, een regering die zetelt in wat de bijbel symbolisch „een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem” noemt (Hebr. 12:22). Om deze reden vertelde Jezus de vier discipelen die met hem op de Olijfberg waren, dat hij zou komen in heerlijkheid, en al zijn engelen met hem en ’op zijn glorierijke troon zou plaats nemen’. — Matth. 25:31.
Wij leven dus gelukkig in „het besluit van het samenstel van dingen”, in „de eindtijd” (Matth. 24:3; Dan. 12:4). Hetgeen sedert en na het jaar 1914 heeft plaatsgevonden, is een bevestigend bewijs van dit feit. In 1914 brak een wereldoorlog uit, de eerste in de menselijke geschiedenis. Het was het eerste conflict dat niet in verband met de kwestie van de heerschappij over uitsluitend Europa, Afrika of Azië werd gestreden, doch in verband met de heerschappij over de wereld. Een vergelijking hiervan en van de overige opvallende kenmerken van de periode die op 1914 is gevolgd, met de context van Jezus’ verwijzing naar de „bestemde tijden der natiën” onthult een duidelijke vervulling. Ja, precies de dingen waarover Jezus en zijn apostelen zeiden dat ze zijn tweede tegenwoordigheid zouden kenmerken, zijn overal duidelijk zichtbaar! — Luk. 21:7-33; 2 Tim. 3:1-5; 2 Petr. 3:3, 4; Openb. 11:15-18.
Dit betekent dat de rechtmatige regeerder Jezus Christus thans bezig is met het werk dat erin bestaat „de mensen van elkaar [te] scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt”. Hij is bezig een merkteken op u aan te brengen, hetzij tot behoudenis om „het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid” te beërven, hetzij tot vernietiging in de snel naderbij komende strijd van Armageddon. Voor een uitvoerige uiteenzetting over hetgeen u moet doen om tot de grote schare der mensheid te behoren die uit Armageddon wordt gered, verwijzen wij u naar de bladzijden 9-22 van De Wachttoren van 1 januari 1968. — Matth. 25:31 tot 46.
[Voetnoten]
a Expository Dictionary of New Testament Words, door W.E. Vine, 1962, Deel IV, blz. 138.
b Een aantekening in de chronologische tabel in het voorwoord van The ’Holy Scriptures’ — A New Translation from the Original Languages, (1949) door J.N. Darby, luidt: „Nebukadnezar regeert, eerst samen met Nabopolassar — en voert de joden naar Babylon weg. De ’tijden der heidenen’ beginnen. Begin van 70 jaar gevangenschap in Babylon.”
c Zie Lexicon in Veteris Testamenti Libros, door Köhler en Baumgartner, bladzijde 1106; A Hebrew and English Lexicon of the Old Testament, door Brown, Driver en Briggs, bladzijde 1105.