Wat voor regeerder heeft de mensheid nodig?
EEN van de wijste regeerders uit de oudheid, koning Salomo, merkte op dat „de ene mens over de andere mens heeft geheerst tot diens nadeel” (Pred. 8:9). Dit komt omdat menselijke heersers maar al te vaak trots, hardvochtig en onderdrukkend zijn geweest. Zij hebben jegens hun onderdanen niet de tederheid en zorg weerspiegeld die een oosterse herder voor zijn kudde heeft. Ja, zij zijn tiranniek geweest.
De mensheid zou stellig veel beter af zijn zonder zulke tirannieke heersers of „herders”. Zo denkt ook de Allerhoogste, de Soeverein van het universum, Jehovah God, erover. Toen de „herders” van het Israël uit de oudheid bijvoorbeeld hardvochtig jegens hun onderdanen werden, stelde Jehovah hen bij monde van zijn profeet Ezechiël aan de kaak met de woorden:
„Mensenzoon, profeteer tegen de herders van Israël. Profeteer, en gij moet tot hen zeggen, tot de herders: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: „Wee de herders van Israël, die weiders van zichzelf zijn geworden! Is het niet de kudde die de herders behoren te weiden? Het vet eet gij en met de wol kleedt gij uzelf. Het vette dier slacht gij. De kudde zelf weidt gij niet. De zieke dieren hebt gij niet gesterkt en het kranke hebt gij niet genezen, en het gebrokene hebt gij niet verbonden, en het weggedrevene hebt gij niet teruggebracht, en het verlorene hebt gij niet gezocht om het te vinden, maar met hardvochtigheid hebt gij hen in onderworpenheid gehad, ja, met tirannie. En zij werden geleidelijk verstrooid omdat er geen herder was, zodat zij al het wild gedierte van het veld tot voedsel werden, en zij bleven verstrooid worden, mijn schapen bleven dwalen op alle bergen en op elke hoge heuvel; en op de gehele oppervlakte der aarde werden mijn schapen verstrooid, zonder dat er iemand was die een onderzoek instelde en zonder dat er iemand was die zocht om te vinden.”’” — Ezech. 34:2-6.
DE HEERSERS VAN DE CHRISTENHEID ZIJN ONGEWENST
Hebben de heersers van de christenheid in hun handelwijze met hun onderdanen die beweren Gods „schapen” te zijn niet net zo gehandeld als de slechte herders van Israël? Hebben deze heersers de mensen niet behandeld alsof zij hun eigendom waren in plaats van het eigendom van de God die zij beleden te aanbidden? Zijn zij, alsook pausen, kardinalen en aartsbisschoppen die een politiek ambt hebben bekleed, niet veeleer hardvochtig dan teder geweest? Hebben zij zich niet ten koste van deze arme „schapen” vetgemest en in „schaamteloze weelde” geleefd? (Openb. 18:7) Wij hebben niet gezien dat de politieke heersers van de christenheid hun leven voor de „schapen” afleggen, zoals de Heer Jezus Christus heeft gedaan (Joh. 10:9-11). Er zijn echter overvloedig veel historische bewijzen dat de politieke heersers van de christenheid onderdrukkend zijn geweest.
De politieke „herders” der christenheid hebben onderling gestreden, de ene zogenaamd christelijke heerser tegen de andere zogenaamd christelijke heerser. Zij hebben hun met schapen te vergelijken mensen op het altaar van nationalisme of religieus sektarisme geofferd. Zelfs sommige dictators zijn in het oog springende favorieten van de religieuze geestelijken geweest. De christelijke getuigen van Jehovah hebben gewelddadige vervolging van de zijde van deze dictators en uiterst nationalistische, totalitaire heersers ondergaan. Wegens al het onrecht dat niet wordt hersteld, hebben velen van de onderdrukte mensen hun toevlucht genomen tot verscheidene pas gevormde, revolutionair georiënteerde organisaties en zijn zij het slachtoffer geworden van het materialistische radicalisme en atheïstische communisme. Er is in de christenheid noch op politiek, noch op nationaal, noch op religieus gebied eenheid. Gelijk verdwaalde schapen zonder herder worden de mensen verstrooid als prooi voor „beesten”. De situatie in de christenheid is precies zoals de situatie die in Ezechiël 34:7-10 staat beschreven, en dit geeft de positieve verzekering dat Jehovah God ervoor zal zorgen dat de heersers van de christenheid hun positie zullen verliezen. Wij lezen:
„Gij herders, hoort het woord van Jehovah: ’Zo waar ik leef’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, ’voorzeker, omdat mijn schapen tot plundering werden en mijn schapen voedsel bleven voor al het wild gedierte van het veld, omdat er geen herder was, en mijn herders mijn schapen niet zochten, maar de herders zichzelf bleven weiden en zij mijn eigen schapen niet weidden’, daarom, gij herders, hoort het woord van Jehovah. Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zie, ik ben tegen de herders, en ik zal mijn schapen stellig terugeisen van hun hand en hen doen ophouden mijn schapen te weiden, en de herders zullen niet langer zichzelf weiden; en ik wil mijn schapen uit hun mond bevrijden, en zij zullen hun niet tot voedsel worden.’”
In het geval van het Israël uit de oudheid in Ezechiëls tijd bevrijdde Jehovah zijn „schapen” uit de mond van de zichzelf weidende „herders” in regeringsplaatsen door Jeruzalem te laten vernietigen en te zorgen dat het land Juda ontvolkt werd. De koning en vorsten moesten hun regeringsambt neerleggen, aangezien zij door de Babyloniërs werden gevangen genomen en weggevoerd. Sommigen werden als straf voor hun opstand gedood. In Babylon werden de gevangen genomen heersers in de gevangenis gezet of aan beperkingen onderworpen en werd hun elke uitoefening van heerschappij ontnomen. — 2 Kon. 25:18-30; Jer. 52:24-34.
In overeenstemming met dat voorbeeld uit de oudheid zal Jehovah God ervoor zorgen dat de regeringshoofden van het gehele wereldomspannende samenstel van dingen, met inbegrip van de zogenaamd christelijke heersers van de christenheid, zullen verdwijnen. Hierdoor zullen Jehovah’s ware „schapen” van de onderdrukkende uitbuitingspolitiek van de politieke „herders” worden bevrijd. Die ontrouwe „herders” zullen zich niet meer ten koste van Jehovah’s kudde van christelijke getuigen weiden. Hoezeer dezen ook verstrooid mogen zijn door de tegenstand en vervolging van de politieke elementen, Jehovah weet waarheen zijn ware „schapen”, zijn verdreven. Als een liefdevolle Herder zal hij hen zoeken en weer in één kooi bijeenbrengen. De plechtige belofte die hij bij monde van zijn profeet Ezechiël deed, geldt ook in deze tijd. De wijze waarop hij deze belofte in het jaar 537 v.G.T. en daarna ten aanzien van het Israël uit de oudheid vervulde, was een profetische waarborg dat hij zijn belofte in de toekomst zou verwezenlijken. Wij lezen:
„Want dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Hier ben ik, ikzelf, en ik wil mijn schapen zoeken en hen verzorgen. Overeenkomstig de zorg van iemand die zijn kudde weidt op de dag dat hij te midden van zijn schapen komt die verspreid zijn, zó zal ik mijn schapen verzorgen; en ik wil hen bevrijden uit alle plaatsen waarheen zij verstrooid zijn op de dag van wolken en dikke donkerheid. En ik wil hen uitleiden uit de volken en hen bijeenbrengen uit de landen en hen op hun grond brengen en hen weiden op de bergen van Israël, bij de stroombeddingen en bij alle woonplaatsen van het land. Op een goede weidegrond zal ik hen weiden, en op Israëls hoge bergen zal hun verblijfplaats blijken te zijn. Daar zullen zij neerliggen in een goede verblijfplaats, en op een vette weidegrond zullen zij weiden op de bergen van Israël.’” — Ezech. 34:11-14.
JEHOVAH’S DADEN VERZEKEREN DAT HIJ EEN GOEDE HEERSER KAN VERSCHAFFEN
In 537 v.G.T. stelde Jehovah door bemiddeling van koning Cyrus de Pers een getrouw joods overblijfsel in staat naar Jeruzalem en het land Juda terug te keren. Evenzo heeft Jehovah in deze tijd getoond dat hij in staat is het verstrooide overblijfsel van het geestelijke Israël bijeen te brengen in een verhouding tot Hem waarin zij in religieus opzicht vrij zijn en geestelijk worden gevoed (1 Petr. 2:25). Voor hen waren de woelige tijden van de Eerste Wereldoorlog (van 1914-1918 G.T.) een „dag van wolken en dikke donkerheid” (Ezech. 34:12). Die dag werd verduisterd wegens de religieuze vervolging die de christenheid (het dominerende deel van Babylon de Grote) over het overblijfsel van het geestelijke Israël bracht. Daardoor werd het overblijfsel van geestelijke Israëlieten verstrooid en kwamen zij in zware dienstbaarheid aan Babylon de Grote.
Babylon de Grote behield haar onderdrukkende greep op het overblijfsel van geestelijke Israëlieten echter niet. In de lente van 1919 viel Babylon de Grote met betrekking tot haar positie van religieuze macht over Jehovah’s volk en werden de ketenen van dienstbaarheid aan haar verbroken. Wat hun religieuze, door God geschonken rechten en voorrechten betreft, lieten de leden van dit overblijfsel zich niet meer tot prooi of „voedsel” van de regerings-„herders” van de christenheid worden. In christelijke onbevreesdheid betraden zij als getuigen van Jehovah’s Messiaanse koninkrijk het toneel van de naoorlogse wereld. — Matth. 24:14.
Dit overblijfsel heeft de vervulling ervaren van Ezechiël 34:15, 16:
„’Ikzelf zal mijn schapen weiden en ikzelf zal hen doen neerliggen’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah. ’Het verlorene zal ik zoeken en het weggedrevene zal ik terugbrengen, en het gebrokene zal ik verbinden en het kranke zal ik sterken, maar het vette en het sterke zal ik verdelgen. Dat zal ik weiden met oordeel.’”
Jehovah heeft velen aan het oorspronkelijke overblijfsel, dat getrouw de „dag van wolken en dikke donkerheid” gedurende de Eerste Wereldoorlog overleefde, toegevoegd. Duizenden personen binnen en buiten de christenheid hoorden de Koninkrijksboodschap die door Jehovah’s herstelde overblijfsel werd gepredikt en werden ten slotte opgedragen, gedoopte discipelen van de Heer Jezus Christus. Jehovah staat niet toe dat ook maar iemand onder al deze herstelde „schapen” zijn kracht ongestraft misbruikt. Indien iemand hardvochtig en onderdrukkend als een vet, sterk schaap jegens andere „schapen” in de kudde wordt, ’verdelgt’ Jehovah zo’n liefdeloos, zelfzuchtig „schaap”. Hij snijdt hem van de kudde af als iemand die geestelijk dood is. Hij ’weidt hem met oordeel’, dat wil zeggen met het oordeel van uitsluiting uit de kudde, terwijl zo iemand in de komende „grote verdrukking”, die over de christenheid en het gehele overige deel van Babylon de Grote komt, letterlijk verdelgd zal worden.
Jehovah heeft degenen uit het midden van zijn herstelde overblijfsel van geestelijke schapen verwijderd die hebzuchtig en zelfzuchtig zijn. Er zal niemand worden geduld die de dingen voor anderen bederft en die brute kracht en horens van macht gebruikt om het beste voor zichzelf te hebben met uitsluiting van zwakke of zieke „schapen”. Jehovah heeft niet toegelaten dat zijn „schapen” in een klasse van geestelijken en een klasse van leken werden verdeeld. Hij heeft de hand gehouden aan de regel die door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus werd vastgesteld: „Maar gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. Noemt bovendien niemand op aarde uw [geestelijke] vader, want één is uw Vader, de Hemelse. Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want één is uw Leider, de Christus. De grootste onder u moet echter uw dienaar zijn” (Matth. 23:8-11). Wat Jehovah heeft gedaan komt overeen met de profetische beschrijving in Ezechiël 34:17-22:
„Wat u aangaat, mijn schapen, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Ziet, ik richt tussen een schaap en een schaap, tussen de rammen en de bokken. Is het zo iets gerings voor ulieden dat gij op de allerbeste weidegrond weidt maar de rest van uw weidegronden met uw poten moet vertrappen, en dat gij de heldere wateren drinkt maar die er overblijven moet bevuilen door te stampen met uw poten? En wat mijn schapen aangaat, op de door uw poten vertrapte weide moeten zij weiden en het door het stampen van uw poten bevuilde water moeten zij drinken?’ Daarom, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah tot hen gezegd: ’Hier ben ik, ikzelf, en ik zal stellig richten tussen een vet schaap en een mager schaap, omdat gij met flank en met schouder bleeft wegdringen en met uw horens bleeft stoten allen die ziek waren, totdat gij hen naar buiten hadt verstrooid. En ik zal mijn schapen stellig redden, en zij zullen niet langer tot plundering worden; en ik wil richten tussen een schaap en een schaap.’”
JEHOVAH’S UITVERKOREN REGEERDER
Gezien Jehovah’s grote zorg voor zijn „schapen” kunnen wij er zeker van zijn dat zijn keuze van een regeerder voor de mensheid werkelijk een grote zegen zou zijn. Maar heeft Jehovah God een regeerder gekozen? Ja, Ezechiël 34:23, 24 zegt:
„Ik wil één herder over hen verwekken, en hij moet hen weiden, ja, mijn knecht David. Hijzelf zal hen weiden en hijzelf zal hun herder worden. En ikzelf, Jehovah, zal stellig hun God worden, en mijn knecht David een overste in hun midden.”
Wij moeten uit deze belofte niet de gevolgtrekking maken dat Jehovah de oorspronkelijke koning David uit de doden opwekt om hem in dit herderlijke ambt aan te stellen. Gods „knecht David” is veeleer iemand die de koninklijke rechten van koning David heeft geërfd. Hij is de Heer Jezus Christus. Het feit dat de naam David „Geliefde” betekent, komt goed overeen met datgene wat Jehovah ten aanzien van Jezus zei: „Dit is mijn Zoon, de geliefde” (Matth. 3:17; 17:5). Jezus vergeleek zichzelf trouwens ook met een herder toen hij zei: „Ik ben de voortreffelijke herder, . . . en ik doe afstand van mijn ziel ten behoeve van de schapen.” — Joh. 10:14, 15.
Jezus Christus hééft afstand van zijn leven gedaan ten behoeve van de „schapen”. Jehovah God heeft hem echter uit de doden opgewekt. Daarom spreekt Hebreeën 13:20 over Jehovah als „de God van vrede, die de grote herder van de schapen met het bloed van een eeuwig verbond, onze Heer Jezus, uit de doden heeft doen opkomen”. Aangezien Jezus Christus bij zijn opstanding weer geestelijk leven ontving zoals hij oorspronkelijk had gehad, is hij nu een hemelse Herder. Met het oog hierop kon Jehovah alleen maar die ’ene herder’ over het overblijfsel van het geestelijke Israël verwekken, namelijk deze uit de doden opgewekte Jezus de Messías.
Wanneer deed Jehovah dit? In het jaar 1914 G.T., toen omstreeks 4/5 oktober van dat jaar de „bestemde tijden der [heidense] natiën” eindigden. Zoals over Jezus Christus was voorzegd, zou hij, in overeenstemming met zijn positie van koning, alle natiën met een ijzeren staf weiden en in stukken breken (Ps. 2:8, 9; Openb. 12:5). De geestelijke Israëlieten hebben echter een ander soort van weiden ondervonden. Jezus Christus heeft hen met geestelijk voedsel geweid. Hij is hun overste geworden in wiens voetstappen zij als „schapen” treden. Zijn God, Jehovah, is hun God geworden. In erkenning hiervan heeft het gezalfde overblijfsel in het jaar 1931 de op de bijbel gebaseerde naam „Jehovah’s getuigen” aangenomen. — Jes. 43:10-12.
Deze gezalfde christelijke getuigen van Jehovah zijn niet de enigen geweest die voordeel trekken van het voortreffelijke weiden van Jezus. Jezus zelf heeft gezegd: „Ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden” (Joh. 10:16). In het bijzonder sinds 1935 zijn deze „andere schapen” met het overblijfsel verenigd. En samen met deze geestelijke Israëlieten verheugen zij zich in de vrede en bescherming die Jehovah bij monde van zijn profeet Ezechiël heeft beloofd:
„Ik wil met hen een verbond des vredes sluiten en ik zal stellig het schadelijk wild gedierte uit het land wegdoen, en zij zullen werkelijk in zekerheid in de wildernis wonen en in de wouden slapen. En ik wil hen en de omgeving van mijn heuvel tot een zegen maken, en ik wil de stortregen doen neerdalen op zijn tijd. Zegenbrengende stortregens zullen er blijken te zijn. En het geboomte van het veld moet zijn vrucht geven en het land zelf zal zijn opbrengst geven, en zij zullen werkelijk in zekerheid op hun grond blijken te zijn. En zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben wanneer ik de houten van hun juk verbreek en ik hen heb bevrijd uit de hand van degenen die hen als slaven hadden gebruikt. En zij zullen niet langer tot plundering worden voor de natiën; en wat het wild gedierte van de aarde betreft, het zal hen niet verslinden, en zij zullen werkelijk in zekerheid wonen, zonder dat iemand hen doet beven.” — Ezech. 34:25-28.
ZEGENINGEN TEN GEVOLGE VAN GOED WEIDEN
Overeenkomstig Jehovah’s „verbond” voor christelijke vrede heeft hij alle verscheurende, beestachtige en gevaarlijke persoonlijkheden uit hun midden verwijderd en buiten gehouden. Door zijn heilige geest ten aanzien van de ware gedoopte discipelen van Christus werkzaam te doen zijn, heeft hij hun persoonlijkheid veranderd zodat zij vredelievend en onschuldig als schapen zijn. Op liefdevolle wijze trachten zij elkaar zowel op geestelijk als materieel gebied te midden van deze vijandige wereld te beschermen. Het gevolg hiervan is zoals was voorzegd: Zij zijn te weten gekomen dat de God die de houten van hun religieuze juk van dienstbaarheid heeft verbroken en hen uit de hand van hun Babylonische slavenmeesters heeft bevrijd, Jehovah is. Zij verheugen zich in het weiden waarin Jehovah door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus heeft voorzien.
Onder het weiden door Jezus Christus hebben de geestelijke Israëlieten zich verheugd in een geestelijk paradijs. Dit gebeurde als vervulling van Jehovah’s verklaring in Ezechiël 34:29, 30:
„Ik wil hun een planting verwekken tot een naam, en zij zullen niet meer weggenomen worden door hongersnood in het land, en zij zullen niet langer de hun door de natiën bezorgde schande dragen. ’En zij zullen moeten weten dat ik, Jehovah, hun God, met hen ben en dat zij mijn volk zijn.’”
De „planting” die Jehovah voor deze herstelde geestelijke Israëlieten heeft verwekt, is tot op deze dag blijven bestaan en brengt overvloediger vruchten voort dan ooit tevoren sinds het jaar 1919. Onder Jehovah’s zegeningen, die gelijk stortregens zijn, hebben zij in hun aardse staat op overvloedige wijze de „vruchten” van het koninkrijk Gods voortgebracht (Matth. 21:43). Deze produktieve planting is voor hen „een planting [geworden] tot een naam”, een befaamde of vermaarde planting. Jehovah heeft Zijn geschreven Woord, de bijbel, voor hun verstand geopend. Niet alleen delen zij het verkregen geestelijke voedsel met elkaar, maar zij stellen het ook in gedrukte vorm in zoveel mogelijk talen voor anderen beschikbaar. Zij zijn werkelijk de ’schapen van Jehovah’s weide’ en degenen die door de door Hem uitverkoren Koning, de Heer Jezus Christus, worden geweid. — Ezech. 34:31.
Werkelijk groots zijn de zegeningen geweest die het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” „andere schapen” door de liefdevolle zorg van Jezus hebben ondervonden. Indien zij zich in een vijandige wereld in zulke grootse zegeningen kunnen verheugen, zullen de zegeningen als Jezus Christus een aarde zal regeren die bevrijd is van het huidige religieuze, politieke en commerciële samenstel van dingen, stellig veel grootser zijn. Werkelijk, Jezus Christus is de Regeerder die de mensheid nodig heeft. Hebt u uw standpunt voor hem ingenomen door uw leven in overeenstemming te brengen met zijn voorbeeld?