Waarom de veranderingen in wereldregeringen sinds 1914?
WIJ LEVEN in een tijd waarin de instellingen die het stevigst zijn gegrondvest, ten val komen of hun beginselen en structuur radicaal veranderen ten einde een volledige ondergang te vermijden. Let maar eens op de afbrokkeling van het koloniale regeringsstelsel en de onrust en onbestendigheid die door het opkomende getij van socialisme en communisme worden veroorzaakt. Personen die de geschiedenis en de wereldtoestanden scherp observeren, merken op dat, speciaal met betrekking tot regeringskwesties, het keerpunt in menselijke aangelegenheden door het jaar 1914 werd gekenmerkt. Uitdrukkingena zoals „het keerpunt van onze tijd”, „in geschiedkundig opzicht een scheidslijn”, „vanuit de ’gouden eeuw’ in een vulkanisch tijdperk”, „1913 was het laatste geheel normale jaar in de geschiedenis”, „Sinds 1914 waggelt de wereld dronken haar ondergang tegemoet”, zijn alle afkomstig van dergelijke personen die zich over het jaar 1914 hebben uitgesproken.
2 Deze woorden zouden niet veel troost bevatten, ware het niet dat Jehovah, de God van alle vertroosting, ons een volledig antwoord heeft gegeven op de vragen die met betrekking tot de oorzaak en de uitslag van deze veranderingen rijzen, of er nu een bedoeling achter schuilt of niet. Hij heeft het verslag over het koninkrijk Juda met zijn droevige einde niet louter uit geschiedkundig oogpunt bewaard. Het is een feit, dat wij juist op deze vragen een bevredigend antwoord kunnen krijgen en dat wij in een tijd die elke zekerheid mist, een zekere, betrouwbare gids kunnen hebben.
3 God liet Juda een bepaalde rol spelen om dingen af te beelden die op een veel grotere schaal zouden plaatsvinden. Hij grondvestte de troon van David in Jeruzalem en deze werd „Jehovah’s troon” genoemd. Dit was echter louter een voorafschaduwing, want geen enkele aardse troon kon werkelijk die van de soevereine Regeerder van het universum, God zelf, zijn. Er werd door te kennen gegeven, dat er Iemand zou komen, veel groter dan David, die de troon van wereldheerschappij blijvend zou gaan bezetten. Dit wordt door David zelf bevestigd, wanneer hij profetische woorden over het komende Koninkrijk spreekt. — Ps. 110:1, 2; Luk. 20:41-44; Hand. 2:32-36, NW.
4 Jehovah God bezit het volledige gezag over de wereldsoevereiniteit of wereldheerschappij. Zolang de koningen van Juda getrouw waren, kon geen regering ter wereld hen omverwerpen, maar toen Juda goddeloos werd als de heidense naties en het niet langer de rechtvaardige hoedanigheden van Zijn soevereiniteit weerspiegelde, brak de tijd aan dat Jehovah het bevel uitvaardigde de natie omver te werpen. Hierdoor werd Gods naam natuurlijk gesmaad en het was voor de naties een schijnbare reden om hem te belasteren (Ezech. 36:20). Degenen die werkelijk onder Gods rechtvaardige, soevereine regering wilden leven, waren gebroken van smart doordat zij onder Gods toelating door Babylon gevangen werden gehouden en dit veel smaad over hen bracht. Hun psalmist gaf een gevoelige beschrijving van deze droevige situatie:
„Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion gedachten. Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers; want daar begeerden zij die ons gevangen hielden, van ons een lied, en zij die ons mishandelden, vreugdebetoon: Zingt ons een der liederen van Sion. Hoe zouden wij des HEREN lied zingen op vreemden grond? Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand; mijn tong kleve aan mijn verhemelte, als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde. . . . Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde, gelukkig hij, die u zal vergelden hetgeen gij ons hebt aangedaan; gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren.” — Ps. 137:1-9.
DE OPMARS DER WERELDMACHTEN
5 Uit Jesaja’s en Jeremia’s profetieën wisten deze joden, dat Babylon omvergeworpen zou worden (Jes. 47:1-3; Jer. 51:1-4). Daniëls profetieën zouden verdere details verschaffen. Daniël was een van de jonge joodse gevangenen die in 617 v. Chr. met koning Jojachin als ballingen werden weggevoerd. Na drie jaren speciaal opgeleid te zijn, werden Daniël en drie van zijn metgezellen uitzonderlijk bekwaam bevonden toen zij als raadgevers voor koning Nebukadnezar werden gebracht (Dan. 1:1-21). Dit gebeurde in het twaalfde jaar van Nebukadnezars koningschap, of in 614 v. Chr. In het tweede jaar nadat Nebukadnezar in 607 v. Chr. Jeruzalem had vernietigd, hetgeen het twintigste jaar van zijn koningschap over Babylon maar het tweede jaar van zijn wereldheerschappij was, had hij een droom welke een van God afkomstige profetie was (Dan. 2:1). In de droom zag hij een enorm beeld met een gouden hoofd, borst en armen van zilver, buik en dijen van koper en de benen van ijzer, terwijl de voeten van ijzer en leem waren. De droom uitleggend, verklaarde Daniël dat dit gouden hoofd Nebukadnezar voorstelde (het omvatte ook zijn dynastie) in de positie van wereldheerschappij, maar hij zei tevens: „Na u zal een ander koninkrijk ontstaan, geringer dan het uwe” (Dan. 2:37-39). Duidelijk bleek dat Babylon niet door Gods koninkrijk ten val zou worden gebracht, want dit zou het beeld volgens de voorzegging bij zijn voeten treffen en het verbrijzelen. Babylons val zou door een wereldmacht worden teweeggebracht die door de borst en armen van het beeld werd voorgesteld en Babylon als wereldmacht zou opvolgen. Al deze wereldmachten, vier in aantal na Babylon, zouden niet blijvend zijn, maar gevolgd worden door een van permanente aard, het door de God des hemels opgerichte koninkrijk.b Daniël zei:
„Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid, juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen van den berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde. De grote God heeft den koning bekend gemaakt wat na dezen zal geschieden; de droom is waarachtig en zijn uitlegging betrouwbaar.” — Dan. 2:44, 45.
6 Worden ons door de soevereine God die deze tijden en gebeurtenissen beheerst, ook inlichtingen verschaft aan de hand waarvan wij de vastgestelde tijd kunnen bepalen waarop deze gehele wereldschokkende verandering zal plaatsvinden? Ja, dank zij de God van vertroosting hebben wij een duidelijke en definitieve openbaring welke bijbelonderzoekers de grootste vertroosting schenkt. Dezelfde profeet Daniël heeft nog een droom van Nebukadnezar opgetekend, en in deze droom zag hij een reusachtige boom die in opdracht van een engel uit de hemel moest worden omgehakt. De stronk werd vervolgens met een ijzeren en een koperen band omsloten en moest in deze toestand tussen het gras van het veld blijven staan, totdat er „zeven tijden” over zouden zijn voorbijgegaan. „Zijn hart worde veranderd, zodat het niet meer een mensenhart is; een dierenhart worde hem gegeven; en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan.” Met welke bedoeling? „Opdat de levenden mogen weten, dat de Allerhoogste macht heeft over het [koninkrijk] der mensen en dat geeft aan wien Hij wil.” — Dan. 4:1-18, NW.
JEHOVAH BEHEERST DE WERELDSOEVEREINITEIT
7 Wie werd door de boom gesymboliseerd? Nebukadnezar! Daniël zei namelijk: „Dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden, wiens grootheid zo is toegenomen, dat zij tot aan den hemel reikt, en wiens heerschappij zich uitstrekt tot aan het einde der aarde.” Ten tijde van zijn droom bezat Nebukadnezar de wereldheerschappij en had hij dienst gedaan als Jehovah’s instrument of oordeels-„beker”. Vandaar dat de boom, vertegenwoordigd door deze koning van de Derde Wereldmacht, een afbeelding vormde van wereldsoevereiniteit of wereldheerschappij. Ter ondersteuning van deze uitleg zegt Daniël 4:26 (NW): „Omdat zij zeiden dat de wortelstok van de boom gelaten moest worden, zal uw koninkrijk zeker voor u zijn.” Hij zou van zijn troon het veld ingedreven worden om gras te eten als de stieren. Net als die boomstronk zou zijn koninkrijk echter voor hem bewaard worden totdat hij „zeven tijden” als een stier in het grasland zou hebben doorgebracht. Dan zou hij zijn verstand terugkrijgen en moeten erkennen dat de Allerhoogste God de opperste regeerder is en het koninkrijk der mensheid geeft aan wie hij wil.
8 Deze voorzegging ging met betrekking tot koning Nebukadnezar een jaar later werkelijk in vervulling. Toen Nebukadnezar zich eens beroemde op hetgeen hij in Babylon tot stand had gebracht, maakte een stem uit de hemel bekend, dat de droom van de boom nu over hem in vervulling zou gaan. Er maakte zich een krankzinnigheid van hem meester zoals die waarmee lycanthropie of wolfswaanzin gepaard gaat. In plaats dat hij op zijn troon wilde zitten, ging hij het veld in om gras te eten. Zijn troon werd niet met geweld door een ander in bezit genomen, maar God zorgde ervoor dat deze tot zijn terugkeer aan het eind van „zeven tijden” of zeven letterlijke jaren, voor hem bewaard bleef. Toen hij op zijn troon werd hersteld, erkende hij God als de Universele Soeverein en zei hij: „Zijn heerschappij [is] een eeuwige heerschappij . . . en zijn [Koninkrijk] van geslacht tot geslacht. Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht; Hij doet naar zijn wil met het heir des hemels en de bewoners der aarde; en niemand is er, die zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: wat doet Gij?” Voorts verklaarde hij nog: „Hen die in hoogmoed wandelen, vermag [hij] te vernederen.” — Dan. 4:19-37, SV.
9 Door dit herstel van het koningschap werd niet Gods koninkrijk opgericht, want Nebukadnezar, die nooit een aanbidder van de ware God was geweest, aanbad de Babylonische afgoden, hetgeen blijkt uit zijn poging Daniëls drie getrouwe metgezellen Sadrach, Mesach en Abednego ertoe te dwingen het grote gouden afgodsbeeld dat hij op de vlakte van Dura had laten oprichten, te aanbidden. Doordat zij Jehovah’s soevereiniteit hoog hielden en voor het afgodsbeeld weigerden te buigen, wierp hij hen in een oververhitte oven, om slechts tot de ontdekking te komen, dat Jehovah superieur is, wat bleek uit het feit dat Hij deze drie onbuigzame aanbidders van de ware God beschermde (Daniël, hoofdstuk 3). Zelfs nadat Nebukadnezar na zeven jaren van krankzinnigheid hersteld was, bouwde hij niet een tempel voor Jehovah God, maar wel vierenvijftig tempels in Babylon voor al de valse goden, welke goden alleen maar de hoedanigheden van Bel en zijn zoon Mardoek, of Merodach, symboliseerden. Hij voerde ook grote openbare werken uit, en maakte Babylon tot de wonderstad van de antieke wereld. Om aan de gevoelens van heimwee van zijn Medische koningin tegemoet te komen, legde hij de beroemde Hangende Tuinen van Babylon aan, die tot de zeven wereldwonderen uit de oudheid werden gerekend.
HET KONINKRIJK JUDA NOOIT HERSTELD
10 Vanaf het ogenblik dat met David en zijn afstammingslijn het koninkrijksverbond was gesloten, was de troon in Jeruzalem voortdurend bezet geweest door iemand die van Jehovah het recht had ontvangen om te regeren, en daarom hadden de heidense wereldmachten bij hun streven naar de volledige wereldheerschappij steeds het koninkrijk Juda als een hinderpaal op hun weg gevonden. Toen Juda echter werd neergeveld en in 607 v. Chr. in ballingschap raakte, ging de wereldheerschappij, door het koninkrijk Juda gesymboliseerd, te beginnen met Nebukadnezar over in de handen van heidense regeerders. In het geval van Juda werd het koninkrijk echter niet na zeven jaren hersteld, noch ten tijde van hun bevrijding van een terugkeer uit Babylon jaren later in 537 v. Chr., want zelfs dit vond plaats op gezag van een andere heidense macht, Perzië, welke Babylon als wereldmacht was opgevolgd en in het door Daniël (hoofdstuk 2) opgetekende droombeeld van Nebukadnezar door de borst en armen van het beeld werd voorgesteld die na het hoofd van goud kwamen. Later, 152 jaar nadat de Babyloniërs Jeruzalem hadden vernietigd, namelijk in 455 v. Chr., gaven de joden dit zelf toe. In een openbaar gebed dat door de levieten in aanwezigheid van het bijeengekomen volk in de herbouwde tempel tot Jehovah God werd opgezonden, verklaarden zij:
„Toen hebt Gij hen in de macht van de volken der landen gegeven. Maar in uw grote barmhartigheid hebt Gij niet voor goed met hen afgerekend en hen niet verlaten, want Gij zijt een genadig en barmhartig God. . . . Zie, wij zijn heden slaven, en het land dat Gij aan onze vaderen gegeven hadt om de vrucht en het goede daarvan te genieten — zie, wij zijn daarin slaven; het geeft zijn rijke opbrengst aan de koningen die Gij over ons gesteld hebt wegens onze zonden, en zij heersen over ons lichaam en over ons vee naar hun welgevallen; daarom zijn wij in grote benauwdheid.” — Neh. 9:4, 5, 30-37.
11 De lange periode van heidense wereldheerschappij wordt in de Schrift de „bestemde tijden der natiën” genoemd. Meer dan vijfhonderd jaar nadat de joden uit Babylon bevrijd en in Jeruzalem hersteld waren, zei Jezus: „Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld” (Luk. 21:24, NW). Hoewel Jeruzalem toentertijd nog steeds bestond, was het koningschap van een koning uit Davids afstammingslijn nog niet hersteld. De joden werden onderdrukt door de Zesde Wereldmacht, het Romeinse Rijk, en later, in 70 n. Chr., zou hun natie door deze wereldmacht worden vernietigd. Het door Jeruzalem voorgestelde koninkrijksrecht werd toen dus zeer beslist vertreden en de natie was in de macht van heidense regeerders.
12 Nebukadnezar, een heiden die nooit een aanbidder van Jehovah God is geworden, was zelf niet belangrijk, en hoewel hij zijn koninkrijk na zeven jaren van krankzinnigheid weer terugkreeg, werd dit drama niet in zíjn belang opgevoerd. Bovendien was Juda slechts een voorbeeldig koninkrijk en het hiermee verbonden koningschap werd nooit hersteld. Daarom is er een grote, een belangrijker vervulling. Dit houdt in dat de „zeven tijden” een grotere, uitgebreidere betekenis hebben en dat aan het eind van deze „tijden” Gods koninkrijk onder Silo zou worden opgericht. Wat is de lengte van een symbolische „tijd” en van de „zeven tijden”?
LENGTE VAN DE BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN
13 Bij de joodse en de Babylonische kalender varieerde een jaar van slechts 354 dagen tot wel 385 dagen. Maar bij een bijbelse symbolische of profetische „tijd” of een profetisch jaar is het aantal dagen vastgesteld op 360. Zeven van dergelijke jaren zouden 7 × 360 = 2520 dagen opleveren. Dit wordt bevestigd door de verklaring in Openbaring 12:6, 14 (NW), waar sprake is van „een tijd en tijden en een halve tijd”, ofte wel drie en een halve tijd, welke periode gelijk wordt gesteld met 1260 dagen. Indien wij 1260 door drie en een half (3,5) delen, komen wij op driehonderd zestig (360) dagen voor een „tijd” of jaar.
14 Met betrekking tot de grotere tijdsduur die door deze 2520 dagen wordt afgebeeld, vinden wij in een profetie van Ezechiël, die in dezelfde tijd als Daniël profeteerde en in zijn profetie ook over de „banden” sprak, de regel van ’voor elk jaar een dag’. Bijbelgeleerden brengen dezelfde regel ook van toepassing op een andere profetie van Daniël, en wel die welke betrekking heeft op de eerste komst van de Messias, namelijk de profetie van de „zeventig weken”. — Ezech. 4:6; Dan. 9:24, 25. Zie ook Numeri 14:34, waarin gesproken wordt over een straftijd of een periode waarin Jehovah’s afkeuring op het volk zou rusten.
15 In de vervulling van de profetie zouden de 2520 dagen van de „zeven tijden” derhalve 2520 jaren zijn, en dan niet jaren van elk 360 dagen, maar volledige kalenderjaren. Wij moeten namelijk niet vergeten, dat de variaties van de joodse kalender alleen maar ten doel hadden het maanjaar met het zonnejaar te laten overeenstemmen. Het kon een „lunisolair” jaar of een „gebonden maanjaar” worden genoemd. Bij tussenpozen werden dagen of maanden ingevoegd om het verschil van circa elf dagen tussen het maanjaar en het zonnejaar goed te maken. Hierdoor vielen de jaargetijden op de kalender altijd in de juiste tijd.c Hun kalender liep door deze regeling bijna precies gelijk met de thans in gebruik zijnde Gregoriaanse kalender. De 2520 jaren moeten derhalve als zonnejaren worden geteld.
16 Deze 2520 jaren begonnen te tellen in 607 v. Chr., toen God de wereldheerschappij, zoals vertegenwoordigd door zijn voorbeeldige koninkrijk op aarde, op een andere natie liet overgaan. Dit gebeurde toen Jehovah Nebukadnezar gebruikte om Jeruzalem en zijn tempel te vernietigen, koning Zedekia van „Jehovah’s troon” te verjagen en hem als balling weg te voeren, waarna vrees voor de Chaldeeën de armen die in het land waren achtergelaten, ertoe bracht naar Egypte te vluchten en het gebied van Juda ontvolkt en zonder bestuurder verlaten lag; Juda kon nu niet meer tussenbeide komen of een belemmering vormen. Hiermee ’houwde’ Nebukadnezar ’de boom om’ die de wereldheerschappij welke nu naar Babylon verplaatst werd, vertegenwoordigde. Aldus werd de verwoesting in de zevende maanmaand van het jaar 607 v. Chr. voltooid. Eerst toen begon Jeruzalem als vertegenwoordiger van Gods koninkrijk vertreden te worden en begonnen derhalve de tijden der heidenen, „de bestemde tijden der natiën”. Nu zwaaide de heidense heerschappij, zonder hierin door Gods koninkrijk belemmerd te worden, de scepter over de aarde. Bovendien traden de heidense wereldmachten op beestachtige of dierlijke wijze op, net als Nebukadnezar gedurende zijn „zeven tijden” van krankzinnigheid.
17 Wanneer de 2520 jaren bij de zevende maanmaand (Tisjri) van 607 v. Chr. beginnen te tellen, eindigen ze in het midden van de maand Tisjri (of omstreeks 1 oktober) van 1914 n. Chr. Dat is een onvergetelijk jaar, want in 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit en het heidense samenstel van dingen is sindsdien nooit meer het oude geweest.
18 In de droom van de boom was de stronk in de aarde achtergelaten, waaruit bleek dat Jehovah zijn koninkrijksverbond met Davids afstammingslijn niet de rug had toegekeerd en zijn universele heerschappij niet voor altijd had opgegeven. Sterke banden van koper en ijzer werden om de stronk bevestigd, waardoor Jehovah’s beteugelende macht wordt afgebeeld en wordt getoond dat hij zich er van weerhield gedurende de „zeven tijden” waarin hij de heidense naties zou toestaan te regeren, de universele heerschappij in bezit te nemen en zijn koning op de troon te plaatsen. In 1914 was de tijd aangebroken om deze banden te verwijderen, de tijd waarop de symbolische boomstronk weer zou uitspruiten doordat Jehovah zijn soevereiniteit ging uitoefenen, hetgeen tot gevolg had dat hij de universele heerschappij aanvaardde en zijn theocratische koninkrijk oprichtte. — Openb. 11:15-18; Luk. 21:24, NW.
HET OP DE TROON PLAATSEN VAN SILO SCHOKT DE NATIES
19 Toen Nebukadnezar op zijn troon terugkeerde, betekende dit niet dat God zijn universele heerschappij weer aanvaardde, maar kreeg Jehovah alleen van Nebukadnezar de erkenning dat Hij de Allerhoogste was en in het koninkrijk der mensheid recht oefende. De in 1914 ingestelde regering was echter niet iets tijdelijks, illustratiefs of zinnebeeldigs, maar het werkelijke Koninkrijk onder Silo, aan wie het toebehoort. Hij is Davids koninklijke afstammeling die overeenkomstig Jehovah’s verbond met koning David voor een eeuwig koninkrijk, het wettelijke recht op het koningschap bezit. Sinds 1914 heeft Silo, net als Nebukadnezar, in het openbaar erkend dat Jehovah de „Koning des hemels” is. Op aarde zijn de heidense machten echter in een vernietigender tempo dan ooit tevoren met hun beestachtige handelwijze blijven voortgaan. — Gen. 49:10; Ezech. 21:27, NW.
20 Jehovah nodigde deze Silo, Jezus Christus, toen hij hem 1900 jaar geleden uit de doden opwekte, uit in de hemel aan zijn rechterhand te komen zitten totdat zijn tijd om al Silo’s vijanden tot zijn voetbank te maken, zou zijn aangebroken. Daar hij in 1914 op de troon is geplaatst en de wereldheerschappij heeft aanvaard, regeert hij thans te midden van zijn vijanden (Ps. 110:1, 2, NW). Deze vijanden die van plan zijn hun eigen politieke heerschappij te handhaven en pogingen doen om de wereldheerschappij op onwettige wijze te behouden, zullen hun positie niet zonder strijd opgeven. Zij worden echter op een verschrikkelijke manier geschokt. Christus laat de boodschap dat Jehovah God zijn soevereine heerschappij weer heeft aanvaard en het koninkrijk is opgericht, op wereldomvattende schaal bekendmaken. Op iedereen doet hij een beroep dit koninkrijk te erkennen, want het is reeds „zonder toedoen van mensenhanden” uit de berg gehouwen en beweegt zich in de richting van het grote beeld van wereldregeringen om deze in de strijd van Armageddon te vernietigen en woest te maken. Dit zal elke mogelijkheid uitbannen dat een heidense regering een belemmering vormt. Daar God door middel van zijn koninkrijk zijn soevereiniteit tot uitdrukking zal brengen, zal alle beestachtigheid van onderdrukkende wereldregeringen uit de weg worden geruimd en zullen de mensheid een tot in alle eeuwigheid gezonde regering en de zegeningen van eeuwig leven en vrede ten deel vallen. Voor degenen die rechtvaardigheid liefhebben, is het een troost dat hun zo duidelijk onthuld is waar de ontwikkelingen in de wereld precies op duiden en dat zij zien dat de huidige labiele wereldomstandigheden erop wijzen dat God door middel van het opgerichte koninkrijk onder Christus zijn soevereiniteit tot uitdrukking brengt en dat politieke heerschappij door onvolmaakte mensen bezig is te verdwijnen. In de hierna verschijnende uitgaven van dit tijdschrift zullen de profetieën worden besproken die ons verder verzekeren dat God op de door hem zelf bepaalde tijden de wereldheerschappij volledig op zich zal nemen.
[Voetnoten]
a Zie voor bronnen The Watchtower van 1 december 1954, blz. 711.
b Zie „Uw wil geschiede op aarde”, door de Watchtower Bible and Tract Society in 1961 gepubliceerd [in het Engels in 1958]; de hoofdstukken 2 en 4 van Daniël worden er uitvoerig in besproken.
c Zie The Jewish Encyclopedia, onder „Calendar”.