Een vaste datum waar alles om draait
1. Waarom geeft Jehovah zijn volk een nauwkeurig verslag van de tijd waarop hij ten aanzien van de mensheid handelt?
JEHOVAH God laat bepaalde gebeurtenissen precies op tijd geschieden. Hij stelt de tijd vast voor gebeurtenissen die verband houden met het ten uitvoer brengen van zijn voornemens en ziet erop toe dat deze tijd stipt in acht wordt genomen. Het verslag dat hij ons geeft van de wijze waarop hij met de mensheid handelt, is van een nauwkeurige tijdsaanduiding voorzien. Dit is niet alleen zeer nuttig voor historische doeleinden, maar stelt ons ook in staat de tijd voor de vervulling van enkele van zijn profetieën vast te stellen. Wij worden er ook door geholpen een beter begrip te krijgen van de profetieën, doordat aan de bewijzen van de zichtbare feiten, de dingen die wij voor onze ogen zien gebeuren, een chronologisch getuigenis wordt toegevoegd.
2. Wat is noodzakelijk om te weten op welke tijdstippen bijbelse gebeurtenissen zijn geschied?
2 De bijbel geeft ons over al zijn belangrijke gebeurtenissen chronologische inlichtingen. Om te kunnen weten wanneer deze gebeurtenissen met betrekking tot onze tijd zijn geschied, moeten wij een bijbelse gebeurtenis op een betrouwbare en onmiskenbare wijze met een datum in de geschiedenis samenklinken. Met andere woorden, wij moeten een bijbelse gebeurtenis zien te vinden die op een bepaalde datum volgens onze kalender is geschied. Hebben wij dat tijdstip eenmaal vastgesteld, dan kunnen wij dat als uitgangspunt nemen voor de bijbelse chronologie — waarbij dus zowel vóór- als achterwaarts in de geschiedenis wordt gerekend — en de vele andere in de bijbel genoemde datums vaststellen.
3. Welke datum treedt op de voorgrond als een vaste datum waar alles in de geschiedenis om draait, en waarvan voorziet het vaststellen van deze datum ons?
3 Een beschouwing van gebeurtenissen die in de oude Hebreeuwse Geschriften staan opgetekend, brengt één datum aan het licht die volledig aan deze vereisten voor een vaste datum waar de gehele bijbelse chronologie om draait, voldoet. Over de andere historische gebeurtenissen die volgens de bijbel in die tijd gebeurd moeten zijn, bestaat veel verschil van mening, maar deze datum kan onweerlegbaar aan de hand van de historische verslagen worden vastgesteld. Het voorziet ons van een beginpunt waardoor wij kunnen vaststellen wanneer de in de Hebreeuwse Geschriften genoemde gebeurtenissen volgens onze kalender geschied moeten zijn, terwijl ook de vervulling van enkele profetieën erdoor wordt bevestigd. Die datum is het jaar 537 v.G.T.a, het jaar waarin Kores de Pers het besluit uitvaardigde dat de joden naar hun geboorteland mochten terugkeren. Het verslag van deze gebeurtenis treffen wij in Ezra 1:1-4 aan:
4. Welke in de bijbel genoemde belangrijke gebeurtenis geschiedde in 537 v.G.T.?
4 „In het eerste jaar van Kores, den koning van Perzië, wekte de HERE, opdat het woord des HEREN, door Jeremia verkondigd, zou worden voltrokken, den geest van Kores, den koning van Perzië, op, om door zijn gehele koninkrijk, ook in geschrifte, dezen oproep te doen uitgaan: Zo zegt Kores, de koning van Perzië: alle koninkrijken der aarde heeft de HERE, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort — zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda, en bouwe het huis van den HERE, den God van Israël, dat is de God, die in Jeruzalem woont. En ieder die overgebleven is, van welke plaats ook, waar hij als vreemdeling vertoeft, dien moeten zijn plaatsgenoten ondersteunen met zilver en goud, met have en vee, behalve de vrijwillige gave voor het huis van den God, die in Jeruzalem woont.”
WANNEER KONING KORES’ REGERING BEGON
5. (a) Op grond waarvan was het voor Kores mogelijk een besluit uit te vaardigen dat Jeruzalem betrof, en hoevelen trokken voordeel van zijn besluit? (b) Op wie was het besluit niet van toepassing? (c) Welke datum noemen wereldlijke geschiedschrijvers als het jaartal van Babylons val, en was dit het eerste jaar van Kores? Leg dit uit. (d) (voetnoot) Wanneer begon de regering van Kores te tellen, volgens The Jewish Encyclopedia?
5 De bijbel vermeldt dat 42.360 joden Babylon verlieten, te zamen met 7337 slaven en slavinnen en 200 zangers en zangeressen (Ezra 2:1-67). Dit besluit betreffende Jeruzalem kon door Kores worden uitgevaardigd omdat hij, toen hij Babylon in 539 v.G.T. veroverde, niet alleen in het bezit kwam van Babylonië zelf, maar ook van alle andere landen die onder Babylons bestuur hadden gestaan, met inbegrip van Syrië, Palestina en het deel van Assyrië dat Kores nog niet bezat. Het was echter niet van toepassing op de gevluchte joden in Egypte, aangezien Egypte pas na Kores’ dood, in de dagen van zijn zoon en opvolger Cambyses, aan het Perzische rijk werd toegevoegd. Wereldlijke geschiedschrijvers noemen de datum 539 v.G.T. als het jaartal waarin Babylon, de Derde Wereldmacht, door de Meden en Perzen werd veroverd, waardoor het Perzische rijk de vierde wereldmacht werd. In Daniël 5:30, 31 en 6:1 wordt aangetoond dat Daríus, de Meder, éérst in Babylon regeerde onmiddellijk nadat dit rijk was gevallen. Daniël spreekt in Babylon over „het eerste jaar van Darius, den zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën” (Dan. 9:1; 11:1; 6:2, 7, 10, 26, 29 1, 6, 9, 25, 28). Het bevrijdingsbesluit werd niet in dat jaar uitgevaardigd, want in dat jaar kwam Daniël door studie te weten dat de bevrijding aan het einde van de zeventig jaar zou komen (Dan. 9:1-18). Aangezien Daríus, de Meder, op zijn minst één jaar en mogelijk een gedeelte van een tweede jaar heeft geregeerd, kan het eerste jaar van koning Kores de Pers dus niet eerder dan in het jaar 538 v.G.T. zijn begonnen, waarna het zich tot in het volgende jaar, 537 v.G.T., uitstrekte.b
6. (a) Waarom zou het de joden niet veel tijd kosten zich op het vertrek uit Babylon voor te bereiden, en waarom zouden de voorbereidingen toch nog enige tijd in beslag nemen? (b) Wanneer moet het besluit van Kores zijn uitgevaardigd, en hoe komen wij tot deze conclusie? (c) Waarom is de datum 537 v.G.T. voor alle bijbelonderzoekers zo uiterst belangrijk? (d) (voetnoot) Welke inlichtingen verschaffen spijkerschriftinscripties waardoor wij worden geholpen vast te stellen in welk jaar Kores zijn bevrijdingsbesluit uitvaardigde?
6 De joden hebben Babylon vanzelfsprekend zo snel mogelijk na Kores’ besluit verlaten, want door hun kennis van Jehovah’s door bemiddeling van Jeremia en Jesaja uitgesproken profetieën hadden zij zich van tevoren op het vertrek voorbereid. Het zou echter enige tijd in beslag nemen om alle voorbereidingen op het vertrek van 49.897 mensen te voltooien, terwijl de terugreis naar het land Juda ruim vier maanden zou duren. Zij kwamen daar vlak voor de zevende maand, Tisjri, aan (Ezra 2:70; 3:1). Het besluit van Kores moet derhalve tegen het einde van de winter en het begin van het voorjaar van het jaar 537 v.G.T. zijn uitgevaardigd.c Deze datum is voor alle bijbelonderzoekers van het allergrootste belang, want aan de hand hiervan kunnen wij de tijd vaststellen van het begin van de verwoesting van het land Juda en het begin van de „tijden der heidenen” of „de bestemde tijden der natiën”. — Luk. 21:24, NBG; NW.d
7. Wat wordt in 2 Kronieken 36:20-23 aangetoond met betrekking tot het einde van Jeruzalems zeventigjarige verwoesting?
7 Dat de zeventigjarige verwoesting als gevolg van Kores’ besluit zou eindigen, wordt duidelijk onder woorden gebracht in 2 Kronieken 36:20-23:
„Ook voerde [Nebukadnezar] hen die aan het zwaard ontkomen waren, naar Babel, . . . om het woord des HEREN, door Jeremia verkondigd, in vervulling te doen gaan: totdat het land zijn sabbatjaren vergoed gekregen heeft. Al de dagen die het woest lag, heeft het gerust, om zeventig jaar vol te maken. Maar in het eerste jaar van Kores, den koning van Perzië, wekte de HERE, opdat het woord des HEREN, door Jeremia verkondigd, zou worden voltrokken, den geest van Kores, den koning van Perzië, op, om door zijn gehele koninkrijk, ook in geschrifte, dezen oproep te doen uitgaan: . . .”
8. Hoe weten wij dat het besluit van Kores officieel werd opgetekend?
8 Kores’ besluit werd in de officiële statuten van Perzië opgenomen. In Ezra 6:1-5 lezen wij namelijk dat de Pers Daríus I, de opvolger van Kores’ zoon Cambyses, de staatsstukken liet nazoeken, waarna de rol met het officiële besluit in Ecbatana (Achmetha, NBG), de vroegere hoofdstad van Media en de zomerresidentie van koning Kores, ten noordoosten van Babylon, werd gevonden.
WANNEER DE ZEVENTIGJARIGE VERWOESTING EINDIGDE
9. (a) Maakte Kores’ besluit een einde aan de periode van de zeventigjarige verwoesting? Leg dit uit. (b) Wat waren enkele van de redenen waarom niet alle joden in Babylonië naar Jeruzalem terugkeerden, en waren al deze redenen deugdelijk? (c) Welke beweegredenen bezaten degenen die terugkeerden?
9 Maakte het besluit van Kores op zich een einde aan de zeventigjarige verwoesting van Jeruzalem en het land Juda? Neen. Waarom niet? De verbannen joden moesten voordeel trekken van het besluit en zij moesten Babylon verlaten en naar hun vaderland terugkeren en het opnieuw in bezit nemen om aan deze periode van verwoesting een einde te maken. Om verscheidene redenen, zoals ouderdom, konden sommige joden de terugtocht niet aanvaarden; vele anderen waren echter helemaal in het uiterst materialistische Babylonië ingeburgerd en zij gaven er de voorkeur aan in gerieflijke omstandigheden te blijven verkeren in plaats van zich in te spannen en zich de ontberingen te getroosten van een reis door een onaanlokkelijk gebied naar een land dat absoluut woest en verlaten was. Het getrouwe joodse overblijfsel dat terugkeerde verlangde er echter vurig naar Jehovah’s bevel te gehoorzamen. Deze joden beijverden zich voor de ware aanbidding op de plaats waar Jehovah zijn naam had gevestigd. Zij wilden uit het onreine Babylon wegtrekken ten einde rein te zijn om Jehovah’s heilige vaten van aanbidding naar de plaats van zijn heilige tempel te kunnen terugbrengen. — Jes. 52:11; Jer. 50:8; 51:6.
10. Wie werd tot bestuurder over de terugkerende joden aangesteld, en welke andere belangrijke persoon ging met hem mee?
10 Kores stelde Sesbazzar als bestuurder over de terugkerende joden aan en vertrouwde hem de leiding toe over de mee te voeren heilige gebruiksvoorwerpen. In Ezra 3:2, 8 wordt Sesbazzar vereenzelvigd met Zerubbábel, de zoon van Seálthiël, een nakomeling van koning David (Matth. 1:6-13, NW). De joodse hogepriester Jesua, de zoon van Jozadak, vergezelde de bestuurder Zerubbábel op zijn tocht naar de plaats waar Jeruzalem had gelegen.
11. (a) Waarom waren er in Juda, toen de joden daarheen terugkeerden, geen andere mensen om hen tegen te houden? (b) In welk opzicht vormde de aankomst van de joden een precieze vervulling van de profetie over de zeventig jaren?
11 Toen de joden naar Juda terugkeerden, bevond zich niemand in het land om hen tegen te houden, want God had er door zijn macht voor gezorgd dat het land niet werd bewoond, zodat het ten volle kon genieten van zijn verdiende sabbatjaren en door niemand werd verbouwd. Elk jaar dat het woest lag, stond gelijk aan een sabbatjaar, zoals in Jehovah’s door bemiddeling van Mozes gegeven wet werd voorgeschreven (Lev. 25:1-12). In welk opzicht vormde dit een uiterst nauwkeurige vervulling van de profetie over de zeventigjarige verwoesting? Welnu, in de zevende maand van het jaar van Jeruzalems vernietiging bleef het land Juda als gevolg van de vlucht van de arme joden die niet door Nebukadnezar waren weggevoerd, totaal ontvolkt en verlaten achter. Toen zij in de zevende maand vluchtten, namen zij de profeet Jeremia met zich mee naar Egypte (2 Kon. 25:22-26; Jer. 41:1 tot 43:8). Dat was ook de maand waarin de sabbat- en jubeljaren begonnen, namelijk „in de zevende maand op den tienden van de maand; op den verzoendag” (Lev. 25:9, 10). De verklaring in Ezra 3:1 (NW), „toen de zevende maand [Tisjri] aanbrak, waren de zonen van Israël in hun steden”, vormt een officiële bevestiging van de zuivere vervulling van deze profetie.
WANNEER JERUZALEMS VERWOESTING BEGON
12. Hoe berekenen wij de tijd van de totale verwoesting en ontvolking van Jeruzalem en Juda?
12 Bijbelonderzoekers interesseren zich voor de tijd van de totale verwoesting en ontvolking van Juda en Jeruzalem. Nu deze vaste datum, waar de gehele bijbelse chronologie om draait, eenmaal is vastgesteld, behoeft men slechts zeventig jaar terug te gaan, namelijk van de zevende maand van het jaar 537 v.G.T. tot de zevende maand van 607 v.G.T., om te weten wanneer Jeruzalem en Juda totaal waren verwoest en ontvolkt. In 607 v.G.T. begon de maand Tisjri op 22/23 september, de dag voor de viering van het feest van de nieuwe maan. In die maand van het jaar 607 v.G.T. begonnen de „zeven tijden” of „de tijden der heidenen”, „de bestemde tijden der natiën” (Dan. 4:16, 23, 25, 32; Luk. 21:24, NBG; NW). Dit was twee maanden nadat de stad Jeruzalem in puin was gelegd en haar tempel was geplunderd, vernield en verbrand, waarna de twee belangrijkste priesters van de stad werden gedood. — 2 Kon. 25:5-21.
13. Welke fout maken de tijdrekenkundigen van de christenheid, en hoe vermijden wij deze fout?
13 Wanneer wij de nauwkeurige, in de bijbel opgetekende tijdsbepaling van Jehovah God volgen, is het ons duidelijk dat Juda van 607 tot 537 v.G.T. woest heeft gelegen. Wij vermijden hierdoor de fout van de tijdrekenkundigen der christenheid, die de profetie van de zeventigjarige verwoesting negeren en 587 v.G.T als datum voor de vernietiging van Jeruzalem opgeven. Zij beperken de verwoesting van Jeruzalem en het land Juda tot slechts vijftig jaar en geven hiermee te kennen de onbetrouwbare berekeningen van heidense geschiedschrijvers hoger aan te slaan dan het onfeilbare Woord van God. — 2 Kron. 36:19-23.
14. (a) Waarmee werd het terugkerende overblijfsel vergeleken? (b) Wat beloofde Jehovah hun?
14 Elf jaar voordat Jeruzalem werd verwoest en het land Juda werd ontvolkt, zag Jeremia het terugkerende overblijfsel in een visioen als een korf vol „goede vijgen”. De ijverige repatriërenden waren als deze vijgen, omdat zij terugkeerden om de zuivere aanbidding van Jehovah in de plaats waar hij zijn naam had gevestigd, te herstellen. In Jeremia 24:1-7 zegt Jehovah: „Ik zal hen naar dit land doen terugkeren; Ik zal hen bouwen en niet afbreken, hen planten en niet uitrukken; Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HERE ben, en zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, wanneer [omdat, NW] zij zich van ganser harte tot Mij bekeren.”
DE WARE AANBIDDING OPNIEUW INGESTELD
15. (a) Hoe heeft Jehovah Kores, zoals was voorzegd, gebruikt? (b) Wat deed het herstelde overblijfsel bij aankomst het eerst?
15 Zoals 200 jaar voordien in Jesaja 44:28 (NW) was voorzegd, had Kores Jehovah’s schapen in feite zodanig geweid dat zij naar hun juiste schaapskooi in het land Juda terugkeerden. Jehovah voorzei hier ook het leggen van het tempelfundament. In de zevende maand, vlak na hun aankomst, kon het fundament vanzelfsprekend nog niet gelegd zijn, maar de hervatting van Jehovah’s aanbidding werd hierdoor niet uitgesteld. Alhoewel zij door bitter vijandige naties werden omringd, gingen zij er eerst toe over een aanvaardbaar altaar te bouwen, zoals wij lezen:
16. Hoe beschrijft Ezra het herstel van de ware aanbidding op de door God aangewezen plaats?
16 „En Jesua, de zoon van Jozadak, met zijn broeders, de priesters, en ook Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met zijn broeders, maakten zich op en bouwden het altaar van den God van Israël, om daarop brandoffers te offeren, zoals voorgeschreven is in de wet van Mozes, den man Gods. Zij richtten het altaar op zijn fundamenten op, want vrees voor de volken der landen was over hen gekomen, en zij offerden daarop brandoffers voor den HERE, brandoffers voor den morgen en voor den avond. Ook vierden zij het loofhuttenfeest, zoals voorgeschreven is, en brachten dag aan dag brandoffers in het vereiste aantal, dagelijks het voor dien dag vastgestelde; en van toen af ook het dagelijks brandoffer, en dat voor de nieuwe maanden en voor al de heilige feesten des HEREN, en voor ieder die den HERE een vrijwillig offer bracht.” — Ezra 3:2-5.
17. Welke ’heilige bijeenkomsten’ nam het herstelde overblijfsel in acht, en wie vierden deze eveneens?
17 In Ezra 3:6 wordt gezegd: „Van den eersten dag der zevende maand af begonnen zij den HERE brandoffers te offeren; het fundament van den tempel des HEREN was echter nog niet gelegd.” Volgens de Gregoriaanse kalender gebeurde dit op 28/29 september van het jaar 537 v.G.T.e Op de eerste dag van de maand vierden zij derhalve de nieuwe maan van de zevende maand van dat jaar (Num. 10:10; 28:11; 1 Sam. 20:5, 18, 24). Op de vijftiende dag van die maand hielden zij Gods wet door met de viering van het zevendaagse loofhuttenfeest, het feest der inzameling, te beginnen (Lev. 23:33-43; Ex. 23:16; 34:22). Voor het getrouwe joodse overblijfsel, te zamen met hun metgezellen, de Nethinim, die met hen waren teruggekeerd en die in verband met het altaar dienst verrichtten door hout en water aan te voeren, vormden deze „heilige samenkomsten” ongetwijfeld buitengewoon vreugdevolle vieringen. — Ezra 2:70.
HET TEMPELFUNDAMENT GELEGD
18. Wanneer werd het fundament van de herstelde tempel gelegd, en met welke uitwerking op hen die aan de bouw deelnamen?
18 Nu moest in vervulling gaan wat Jehovah over de tempel had geprofeteerd: ’Uw fundament zal worden gelegd.’ Dit gebeurde ook:
„In het tweede jaar [536 v.G.T.] na hun aankomst bij het huis Gods te Jeruzalem, in de tweede maand [Ziv of Ijar, de maand waarin koning Salomo de eerste tempel was begonnen te bouwen], begonnen Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en Jesua, de zoon van Jozadak, met hun overige broeders, de priesters en de Levieten, en allen die uit de gevangenschap naar Jeruzalem gekomen waren, de Levieten aan te stellen van twintig jaar en daarboven om toezicht te houden op het werk aan het huis des HEREN. . . . Toen nu de bouwlieden het fundament van den tempel des HEREN legden, stelden zij de priesters op, gekleed in ambtsgewaad, met trompetten, en de Levieten, de zonen van Asaf, met cimbalen, om den HERE te loven naar de aanwijzing van David, den koning van Israël. . . . Maar velen van de priesters, van de Levieten en van de familiehoofden, de ouden die het eerste huis hadden gezien [dat door Salomo was gebouwd], weenden luid, toen de grondlegging van dit huis voor hun ogen plaats had; terwijl velen de stem verhieven met gejuich en vreugdebetoon.” Deze uiteenlopende geluiden werden ver in de omtrek gehoord. — Ezra 3:8-13.
19. (a) Wie stonden de tempelbouw tegen? (b) Welk succes hadden zij?
19 Dit werk geschiedde echter niet zonder moeilijkheden. Aangezien alleen reine, opgedragen handen een aandeel konden hebben aan de herbouw van Jehovah’s huis, werd het de mensen van de omliggende landen niet toegestaan aan het werk deel te nemen. Zij begonnen de bouw tegen te werken. Ja, zij maakten van alle mogelijke middelen gebruik om „hun plan te verijdelen, zolang Kores, de koning van Perzië, leefde, tot de regering van Darius, den koning van Perzië, toe” (Ezra 4:1-5). Ten slotte slaagden zij erin de koning van Perzië een bevelschrift te laten uitvaardigen waarin werd bepaald dat de joden de bouw moesten staken. „Zo werd de arbeid aan het huis Gods te Jeruzalem gestaakt en bleef stil liggen tot het tweede jaar van de regering van Darius, den koning van Perzië” (Ezra 4:6-24). Dit was vanzelfsprekend niet Daríus de Meder, maar koning Daríus I de Pers, die in 522 v.G.T. over het rijk begon te regeren.
20. Voor wie is de datum 537 v.G.T. belangrijk, en waarom?
20 In onze twee volgende uitgaven zullen wij zien dat de vijanden van God de herbouw van de tempel en van Jeruzalem zelf — waarvoor Jehovah eveneens nauwkeurig de tijd had bepaald — niet werkelijk konden dwarsbomen. Het voorgaande toont echter in voldoende mate aan dat de datum 537 v.G.T. zeer belangrijk is. In Jehovah’s ogen en ook voor het getrouwe joodse overblijfsel dat uit Babylon terugkeerde, was deze datum destijds belangrijk. Ook voor bijbelonderzoekers in deze tijd is hij van groot belang, want door middel van deze datum kunnen zij de tijdsduur vaststellen dat de mens op aarde is en de tijd bepalen van de vloed van Noachs dagen, het sluiten van het Abrahamitische verbond, de exodus uit Egypte, de veertigjarige tocht van de Israëlieten door de woestijn en van talrijke andere, uiterst belangrijke gebeurtenissen. Ja, deze datum is voor een ieder van ons belangrijk, want aan de hand hiervan kunnen wij extra kracht verlenen aan het getuigenis van de om ons heen gebeurende zichtbare feiten en kunnen wij aantonen dat de „zeven tijden”, „de bestemde tijden der natiën”, in 1914 zijn geëindigd en dat toen Gods koninkrijk onder Christus in de hemel werd opgericht.
[Voetnoten]
a Zie Ontwaakt! van 8 augustus 1965, blz. 16.
b Op bladzijde 404 van Deel 4 van The Jewish Encyclopedia wordt gezegd: „Kores schikte zich altijd naar de tradities van de tronen die hij overweldigde en betuigde, te zamen met zijn zoon Cambyses, eer aan de inheemse godheden. Op de eerste dag van het jaar, 1 Nisan (20 maart) 538 greep hij in overeenstemming met de Babylonische gewoonte de handen van het gouden standbeeld van Bel-Mardoek en werd aldus tot monarch gewijd. Deze ceremonie vormt het begin van het eerste jaar van zijn regering als ’Koning van Babylon, Koning van alle Landen’.” Aldus had Kores zich zelf uitgeroepen tot koning van Babylon en tot de wettelijke opvolger van de onttroonde koning Nabonidus. Door dit te doen, behoefde hij het Babylonische rijk niet te heroveren. Babylons buitenlandse bezittingen, Syrië, Foenicië, Palestina en de grenslanden van de woestijn werden alle aan Kores schatplichtig. — Zie The Westminster Historical Atlas to the Bible (1956) blz. 75, par. 3.
c Als wij de spijkerschriftinscripties in plaats van de bijbel als maatstaf aanhouden, moeten wij het standpunt innemen dat Daríus de Meder en Kores de Pers een tijd lang samen hebben geregeerd. Het opvolgingsjaar (een onvolledig maanjaar) van Kores als koning van Babylon zou dan zijn begonnen op 23 oktober van het jaar 539 v.G.T., toen hij de stad, nadat deze door zijn troepen was veroverd, (overdag) binnentrok. Zijn eerste regeringsjaar (een volledig maanjaar) begon derhalve op 1 Nisan 538 v.G.T. of op 17/18 maart 538 v.G.T., Gregoriaanse tijd.
Op het kleitablet getiteld „Strassmaier, Kores No. 11” wordt Kores’ eerste regeringsjaar genoemd. Aan de hand van dit tablet wordt berekend dat dit jaar 17/18 maart 538 v.G.T. begon en op 4/5 maart 537 v.G.T., Gregoriaanse tijd, eindigde. Kores’ tweede regeringsjaar begon derhalve de volgende dag, op 5/6 maart 537 v.G.T. In dit geval moet Kores’ besluit vóór laatstgenoemde datum zijn uitgevaardigd, dat wil zeggen, laat in het jaar 538 of in het begin van 537 v.G.T. Zie de bladzijden 14 en 29 van Babylonian Chronology 626 B.C. — A.D. 75, uitgave van 1956, door Parker en Dubberstein.
d Zie voor verdere details over de authenticiteit van de datum 537 v.G.T., de verwoesting van Juda en de „tijden der heidenen” de boeken „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules! en „Uw wil geschiede op aarde” door de Watch Tower Bible and Tract Society, Brooklyn, New York.
e Of, volgens de Juliaanse kalender, 4/5 oktober 537 v.G.T. Zie Babylonian Chronology 626 B.C. — A.D. 75 (uitgave van 1956), door Parker en Dubberstein, blz. 29.