Israël en de „tijden der heidenen”
„Jeruzalem zal van de heidenen [gojim] vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.” — LUKAS 21:24, Statenvertaling.
1. Hoe gingen Jezus’ woorden met betrekking tot Jeruzalem in vervulling, maar welke vraag moet nog beantwoord worden?
ZEVENENDERTIG jaar nadat Jezus Christus bovenstaande woorden had uitgesproken, werd de stad Jeruzalem in het jaar 70 G.T. door de Romeinse legioenen onder generaal Titus verwoest. Maar hoe staat het met de rest van zijn profetie, het gedeelte over de periode waarin Jeruzalem vertreden zou worden door de heidenen, de gojim, zoals de joden hen thans noemen?
2. (a) Betekenden Jezus’ woorden dat de stad niet herbouwd en opnieuw bewoond zou worden? (b) Hoe werd Jeruzalem, ondanks het feit dat de heilige stad tijdelijk door de kruisvaarders werd bezet, tot het einde van de „tijden” nog steeds door de heidenen vertreden?
2 Die woorden betekenden niet dat Jeruzalem pas herbouwd en opnieuw bewoond zou worden nadat ’de tijden der heidenen (gojima) vervuld zouden zijn’. Tijdens de daaropvolgende eeuw werd de stad herbouwd en gedurende de middeleeuwen streden de zogenaamde kruisvaarders om het bezit ervan. Die met bloed bevlekte kruisvaarders van de christenheid bleken zelf heidenen of gojim te zijn, evenzeer als dit gezegd kon worden van degenen die de stad voorheen in bezit hadden gehad en van degenen die haar later met geweld op de kruisvaarders veroverden. Tot de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 bleven die gojim („ongelovigen”, zoals zij gewoonlijk door de christenheid werden genoemd) de stad die voor de joden zo heilig is, vertreden.
3. Wat zei de Engelse minister van Buitenlandse Zaken Balfour in een aan lord Rothschild gerichte verklaring toen de verovering van Jeruzalem in december 1917 door de Britse troepen ophanden was, maar welke bestuursoverdracht kwam na de oorlog ten aanzien van Palestina tot stand?
3 Op 9 december 1917 veroverden de Britse troepen onder generaal Allenby Jeruzalem op de Turken, die zich verbonden hadden met keizer Wilhelm van het Duitse Rijk. Toen die overwinning ophanden was, zond de Britse minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour zijn „declaratie” van 2 november 1917 aan lord Rothschild, van de vermaarde joodse familie Rothschild, waarin hij verklaarde dat de regering van Zijne Majesteit gunstig beschikte ten aanzien van de oprichting van een nationaal tehuis voor de joden in Palestina. Toen de Eerste Wereldoorlog was geëindigd, gaf de Volkenbond (bond van gojim), die in 1920 was opgericht, het mandaat over Palestina (met inbegrip van Jeruzalem) echter aan Groot-Brittannië, welk mandaat tot het jaar 1948 zou voortduren. Er werd niet specifiek vermeld wie na het aflopen van het mandaat bezit zou nemen van Jeruzalem.
4. Wat deden de belanghebbende partijen nadat het Britse mandaat over Palestina in 1948 was geëindigd?
4 Toen het Britse mandaat in 1948 eindigde, gingen de belangstellende partijen onmiddellijk tot handelen over. De mohammedanen namen het bestuur over vrijwel het gehele oostelijke deel van het gebied over, met inbegrip van de ommuurde stad Jeruzalem en haar heiligdom voor Allah’s aanbidding. De joden namen het westelijke deel van Palestina in bezit en richtten de hedendaagse staat Israël op. Maar pas in de zesdaagse oorlog van 1967 werd de ommuurde stad Jeruzalem aan de Arabieren ontworsteld, met inbegrip van de Klaagmuur, waarboven lang geleden de joodse tempel van aanbidding uittorende. Zegevierend namen de joden vervolgens het bestuur over de westelijke Jordaanoever en zijn mohammedaanse bevolking over.
5. (a) Hoe werd het huidige Jeruzalem, als gevolg van de zesdaagse oorlog van 1967, niet langer door de heidenen vertreden? (b) Waarom missen wij iets, ondanks het feit dat Jeruzalem sinds 1967 vrij is?
5 Tot 1967 werd het aardse Jeruzalem dus nog steeds door de heidenen vertreden. Maar naar het zich laat aanzien, wordt Jeruzalem sindsdien niet meer door de heidenen vertreden. Toch voelen wij ons verplicht te zeggen: „En wat dan nog?” Heeft het feit dat Israël destijds in het jaar 1967 een eind heeft weten te maken aan de heidense vertreding van Jeruzalem, zegeningen voor de gehele mensheid tot gevolg gehad? In plaats dat het bestaan van Israël als een zegen wordt aanvaard, zijn veel natiën er verbolgen over. De oprichting van de hedendaagse staat Israël heeft beslist niet tot de oprichting van het koninkrijk van de joodse Messías geleid. Het is duidelijk dat Israël niet naar de God van Abraham, Isaäk en Jakob, namelijk Jehovah, opziet voor hulp en redding. Israëls regering is geen koninkrijk onder de heerschappij van een op een troon in Jeruzalem zetelende ware nakomeling van de koninklijke geslachtslijn van koning David uit de oudheid.
6. Wat moeten wij met betrekking tot de rol van het aardse Jeruzalem sinds 1967 en de profetie van Jesaja 2:1-4 erkennen?
6 In het geval van het aardse Jeruzalem sinds 1967 zien wij dus geen vervulling van de profetie van Jesaja 2:2-4:
„En het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën [gojim] stromen. En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En hij zal stellig richten onder de natiën [gojim] en de zaken rechtzetten met betrekking tot vele volken. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie [goj] zal tegen natie [goj] geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren.”
7. Wat zien wij, in sterke tegenstelling tot de profetie van Jesaja 2:1-4, in deze tijd, en hoe staat het met de profetie van Zacharia 8:23?
7 In plaats dat de heidense natiën oorlogswapens in vredeswerktuigen veranderen, zijn ze zwaarder voor oorlog bewapend dan ooit tevoren, evenals de republiek Israël zelf dit is. Bovendien zien wij in deze tijd niet de vervulling van Zacharia 8:23, waar wij lezen:
„Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, zeggende: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.”’”
8. Wat wordt als gevolg van al het voorgaande twijfelachtig in verband met de datum 1967?
8 Al het voorgaande doet twijfel ontstaan over de juistheid van de datum 1967, het jaar van de zesdaagse oorlog, als de tijd voor de vervulling van de profetie: „Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn” (Luk. 21:24, Statenvertaling). In werkelijkheid waren „de tijden der heidenen” eerder geëindigd. Laten wij de bewijzen die dit aantonen, eens onderzoeken.
9. (a) Naar welk „Jeruzalem” verwees Jezus toen hij zei dat ’Jeruzalem vertreden zou worden’, en wat werd door dat „Jeruzalem” vertegenwoordigd? (b) Wat zal er logischerwijs gebeuren wanneer er een eind is gekomen aan het vertreden van „Jeruzalem”?
9 Toen Jezus zei dat „Jeruzalem” door de heidenen vertreden zou worden, had hij in gedachten wat het aardse Jeruzalem was voordat het door de heidenen vertreden begon te worden. Even eerder had hij gezegd: „Zweert in het geheel niet, noch bij de hemel, want dat is Gods troon . . . noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning” (Matth. 5:34, 35). Toen de heidenen in de uitoefening van hun wereldheerschappij Jeruzalem begonnen te vertreden, vertraden zij dus Gods koninkrijk zoals dit door de koninklijke stad Jeruzalem werd vertegenwoordigd. Hieruit kan logischerwijs de conclusie worden getrokken dat Gods koninkrijk aan het besluit van de tijden der heidenen, toen er een eind kwam aan het vertreden van datgene wat door Jeruzalem werd vertegenwoordigd, opnieuw werd opgericht, in handen van de koninklijke nakomeling van koning David, de Messías.
10. (a) Welke woorden in Ezechiël werden tot de laatste Davidische koning gericht? (b) Wie bleek het „wettelijke recht” te bezitten om te regeren, en wat deed God voor hem?
10 In dit verband luidt de profetie van Ezechiël 21:25-27, die tot de laatste Davidische koning was gericht: „Wat u betreft, o dodelijk gewonde, goddeloze overste van Israël, wiens dag gekomen is in de tijd van de dwaling van het einde, dit heeft de Heer Jehovah gezegd: ’Verwijder de tulband en zet af de kroon. Deze zal niet dezelfde zijn. Verhoog zelfs wat laag is en verlaag zelfs de hoge. Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven.’” Degene die het „wettelijke recht” heeft om te regeren, bleek niemand anders te zijn dan Jezus Christus, de Nakomeling van koning David. Destijds in 33 G.T. werden meer dan vijfhonderd joden getuigen van het feit dat Jezus Christus op de derde dag vanaf zijn marteldood, door God was opgewekt. — 1 Kor. 15:3-20.
De Messías onderwerpt zich aan de tijden der heidenen
11. Waarom trachtte Jezus zich niet zelf tot koning te Jeruzalem te maken, en wat zei hij derhalve tot de bestuurder Pontius Pilatus?
11 De Messías Jezus heeft noch vóór noch na zijn opstanding uit de doden getracht in het aardse Jeruzalem als Koning op de troon plaats te nemen. Hij heeft geen moeite gedaan om Pontius Pilatus, die destijds de Romeinse bestuurder van Juda en Jeruzalem was, uit het zadel te werpen. Eén reden hiervoor was dat „de tijden der heidenen”, waarover hij in Lukas 21:24 sprak, toen reeds aan de gang waren. Daarom onderwierp hij zich aan die goddelijke regeling. In overeenstemming hiermee zei hij tot Pilatus: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” — Joh. 18:36.
12. Wanneer en met welke gebeurtenis waren de tijden der heidenen begonnen, zoals Jezus als een kenner van de Hebreeuwse Geschriften wist, en welke vraag rijst er derhalve met betrekking tot die „tijden”?
12 Als iemand die de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften kende, wist de Messías Jezus dat de tijden der heidenen waren begonnen voordat de Romeinen Jeruzalem hadden ingenomen en daar bestuurders hadden aangesteld. Hij wist dat ze waren begonnen toen Jeruzalem in het jaar 607 vóór onze gewone tijdrekening voor de eerste maal met de grond gelijk werd gemaakt. God had de heidense koning Nebukadnezar van Babylon, die hij „mijn knecht” noemde, gebruikt om Jeruzalem en Juda omver te werpen (Jer. 43:10). De heidense overheersing van de wereld bleef tijdens de dagen van de Messías Jezus en tot Gods vastgestelde tijdstip waarop de tijden der heidenen zouden aflopen, voortbestaan. Pas dan kon het koninkrijk van de Messías, het koninkrijk dat „geen deel van de wereld” zou zijn, worden opgericht. Over een periode van hoeveel „tijden”, gerekend vanaf 607 v.G.T., zou de heidense heerschappij zich derhalve uitstrekken?
13. Op welke wijze gaf God aan de koning van Babylon te kennen hoeveel „tijden” er zouden zijn, en welke uitwerking had dit op de koning?
13 Jehovah God gaf het aantal te kennen in een droom aan Nebukadnezar, die hij als Zijn „knecht” had gebruikt. Hoewel Nebukadnezar was gebruikt om „de stad van de grote Koning”, Jeruzalem, te vernietigen, moest hij als resultaat van de vervulling van de droom ten aanzien van hem toch erkennen dat Jehovah „de Allerhoogste” en „de Koning van de hemel” is (Matth. 5:35; Dan. 4:34, 37). Met deze „knecht” van hem liet de Allerhoogste God en „Koning van de hemel” in 607 v.G.T. de periode van „de tijden der heidenen” beginnen.
14. Welke verklaringen hebben acht geestelijken met het oog op de oorlogsontwikkelingen die zich in 1917 in het Midden-Oosten voordeden, in hun te Londen uitgegeven manifest afgelegd?
14 Het is interessant op te merken dat acht van Engelands bekendste geestelijken tegen het einde van 1917, het jaar waarin het hedendaagse herbouwde Jeruzalem tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Britse troepen werd veroverd, in Londen bijeenkwamen en een manifest uitgaven dat zeven opvallende verklaringen bevatte. Enkele hiervan luiden:
„TEN EERSTE. Dat de huidige crisis op het einde van de tijden der heidenen duidt. . . .
TEN VIERDE. Dat Israël in ongeloof in zijn eigen land zal worden hersteld en daarna door de verschijning van Christus ten bate van Israël zal worden bekeerd.
TEN VIJFDE. Dat alle menselijke plannen voor wederopbouw ondergeschikt moeten zijn aan de tweede komst van onze Heer, omdat alle natiën aan zijn heerschappij onderworpen zullen zijn. . . .
TEN ZEVENDE. Dat de in deze verklaring opgenomen waarheden de hoogste praktische waarde hebben ter bepaling van het christelijk karakter en de christelijke handelwijze met betrekking tot de dringende problemen van het ogenblik.”
15. (a) Wat werd in Nebukadnezars droom afgebeeld door de wijdvertakte boom? (b) Wat gebeurde er tijdens Nebukadnezars krankzinnigheid met de wereldheerschappij die door het Babylonische Rijk werd uitgeoefend? (c) Hoe werd wereldheerschappij uitgeoefend nadat Babylon niet langer een wereldrijk was?
15 In de droom die Jehovah God aan zijn „knecht”, koning Nebukadnezar, gaf, was sprake van „zeven tijden” die van de hemel uit waren verordend. Hoe houden deze verband met „de tijden der heidenen” of hoe vallen ze met deze tijden samen en worden ze er identiek mee? Op de volgende wijze: In de profetische droom beeldt de hoog in de lucht torenende en wijdvertakte boom wereldheerschappij in abstracte zin af. Aangezien Nebukadnezar, de „knecht” van Jehovah God, ten tijde van de droom een dergelijke wereldheerschappij uitoefende, wordt de boom met hem persoonlijk in verband gebracht, zodat er gezegd kon worden dat de boom Nebukadnezar afbeeldt. Maar werd zijn wereldheerschappij omvergehaald toen hij krankzinnig werd en niet meer op de troon van zijn wereldrijk zat? Kwam er een eind aan de wereldheerschappij door het Babylonische Rijk? Neen, het bleef functioneren totdat Nebukadnezar weer in zijn functie werd hersteld, en ook nog tijdens het bestuur van zijn opvolgers, Evil-Merodach, Nabonidus en Belsazar. Daarna werd de heidense wereldheerschappij voortgezet door de elkaar opvolgende wereldmachten Perzië, Griekenland, Rome, en de uitwas van Rome, de Brits-Amerikaanse wereldmacht.
16. Wiens wereldheerschappij werd gedurende deze opeenvolging van heidense wereldmachten in werkelijkheid omvergehaald, en hoeveel „tijden” zouden er over de stronk van de symbolische boom voorbijgaan?
16 Wiens wereldheerschappij, vooral zoals deze door Jeruzalem als de „stad van de grote Koning” werd vertegenwoordigd, werd gedurende deze lange tijdsperiode in werkelijkheid omvergehaald en neergeworpen? Het was de heerschappij van Degene die door Nebukadnezar „de Allerhoogste” en „de Koning van de hemel” werd genoemd — Jehovah. De boomstronk, met de banden van ijzer en koper, vertegenwoordigde Zijn tijdelijk opgeschorte wereldheerschappij. Jehovah God verordende dat er „zeven tijden” over die symbolische stronk voorbij zouden gaan.
17. (a) Hoe geven verscheidene vertalers de Hebreeuwse uitdrukking voor „zeven tijden” weer? (b) Hoe kwam het dat Jeruzalem, zelfs nadat de stad werd herbouwd, nog steeds door de heidenen werd vertreden?
17 In plaats van „zeven tijden” komt in de Groot Nieuws Bijbel, de vertaling door Moffatt, Today’s English Version en An American Translation de uitdrukking „zeven jaar” voor. Nebukadnezars krankzinnigheid, waarschijnlijk een toestand die bekendstaat als lycantropie, duurde zeven jaar. Bij zijn herstel erkende hij de God die hem had genezen, maar hij herstelde Gods volk niet in hun vaderland. Jehovah God had verordend dat Jeruzalem en het land Juda zeventig jaar lang woest zouden liggen. Daarom duurde het vertreden van Jeruzalem door de heidenen voort, zelfs nadat Jeruzalem vanaf 537 v.G.T. door de gerepatrieerde joden werd herbouwd. Hoe dat zo? Omdat zij onderworpen bleven aan heidense heerschappij, zonder dat een nakomeling uit de koninklijke geslachtslijn van David als onafhankelijke koning op de troon in Jeruzalem zat. Het is derhalve duidelijk dat de „zeven tijden” vanuit Jehovah’s standpunt bezien symbolisch zijn en derhalve langer duren dan zeven jaar gerekend vanaf 607 v.G.T. — Dan. 4:16, 23, 25, 32. (In de Groot Nieuws Bijbel: Dan. 4:13, 20, 22, 29.)
18. Hoe lang duurden die „zeven tijden” overeenkomstig de symboliek die in de bijbel wordt gebruikt, en wanneer eindigden ze dus?
18 Volgens de profetische tijdrekening van de bijbel wordt een maanjaar berekend op 360 dagen. Vandaar dat een symbolisch jaar, of een symbolische ’tijd’, 360 kalenderjaren duurt. Zeven symbolische „tijden” of „jaren” bedragen derhalve 7 × 360, of 2520 jaar. Gerekend vanaf het jaar 607 v.G.T., toen Jeruzalem, „de stad van de grote Koning”, door Jehovah’s „knecht” Nebukadnezar werd verwoest, als gevolg waarvan het vertreden van Jeruzalem door de heidenen begon, zouden die 2520 jaar in de herfst van het jaar 1914 van onze gewone tijdrekening eindigen.
19. (a) Hoe werd het jaar 1914 op aarde gekenmerkt? (b) Wat zou „de Koning van de hemel” in dat jaar in zijn hemelse woonplaats doen?
19 Op aarde werd dat jaar gekenmerkt door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, die om de kwestie van de wereldheerschappij werd gestreden. Maar daarboven in de woonplaats van „de Koning van de hemel” was voor hem de tijd aangebroken om aan te tonen dat „de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid, en dat hij het geeft aan wie hij wil” (Dan. 4:25, 32). De bestemde tijd was aangebroken voor de komst van degene „die het wettelijke recht heeft” en aan wie de Allerhoogste de kroon zou geven (Ezech. 21:25-27). Dit was de verheerlijkte Messías, degene die door de Koning van de hemel was verwekt om zijn geestelijke Zoon te zijn, namelijk Jezus Christus, die tot leven in de hemel was opgewekt (Ps. 2:1-7). Voor de Koning van de hemel was de tijd aangebroken om tot hem te zeggen: „Ga onderwerpen te midden van uw vijanden” (Ps. 110:1, 2). Dit betekende beslist dat „de tijden der heidenen” definitief waren geëindigd.
[Voetnoten]
a Merk in Genesis 14:1 de titel „Thidal, koning van Gojim” op (De Pentateuch, joodse vertaling, door J. Vredenburg). De Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap geeft de zinsnede als volgt weer: „Tideal, de koning der volken.” Zie voor het gebruik van de uitdrukking Gojim ook Genesis 14:9 en Jozua 12:23.
Weet u het antwoord?
□ Waaraan scheen een eind gekomen te zijn toen de joden in 1967 het aardse Jeruzalem in bezit kregen, maar maakte dit een eind aan het „vertreden” van „Jeruzalem” door de heidenen?
□ Wanneer begonnen „de tijden der heidenen”, en met welke gebeurtenis?
□ Hoe wordt vastgesteld dat de tijden der heidenen 2520 jaar, of tot 1914 G.T., zouden duren?
□ Wat wordt door de wijdvertakte boom van Daniëls profetie afgebeeld, en wat betekent het dat de boom wordt omgehouwen en daarna weer uitspruit?