Zekerheid gedurende „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”
In deze tijd, nu ontwapeningsbijeenkomsten en zelfs topconferenties van staatshoofden aan de orde van de dag zijn om een oorlog waarvan men vreest dat niemand deze zal overleven, uit te stellen of te voorkomen, publiceren wij dit artikel ten einde de aandacht te richten op de uit de hemel afkomstige raadgevingen welke de wereldleiders over het hoofd zien, maar die tot ware zekerheid leiden. Het zal van uw zijde van wijsheid getuigen wanneer u deze boodschap, welke tijdens een reeks congressen in grote steden over de gehele aardbol aan een omvangrijk openbaar gehoor is bekend gemaakt, leest en bestudeert. Dat deze actuele boodschap u mag helpen de nodige zekerheid te vinden, is de wens van de Uitgevers.
1. Waarom is de „oorlog van de grote dag” een absolute noodzakelijkheid, en waarom behoeven mensen van goede wil het vooruitzicht van deze oorlog niet akelig te vinden?
WAT zal dat een „grote dag” zijn — de dag van de oorlog die alle oorlogen zal doen ophouden. Zij die op onzelfzuchtige wijze vrede en broederschap liefhebben, hebben naar deze dag, die tot een wereld van blijvende vrede onder mensen van goede wil zal leiden, uitgezien. De oorlog van die grote dag is een absolute noodzakelijkheid. Alleen door deze oorlog zullen de oorlogsgezinde en tot oorlog aanstokende verstoorders van de gehele menselijke maatschappij voor eeuwig worden weggevaagd. Hoewel nóg een wereldoorlog iets verschrikkelijks zou zijn, behoeven mensen van goede wil bij de gedachte dat er nog een oorlog van universele omvang moet komen, toch niet te huiveren. Zij behoeven het niet akelig te vinden dat grote en kleine oorlogen door een dergelijke oorlog voor altijd tot een einde gebracht zullen worden. Voor het overleven van die „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” zal er voor mensen van goede wil ruimschoots in zekerheid worden voorzien.
2. Waarom zal deze oorlog met betrekking tot het overleven ervan van een derde wereldoorlog verschillen?
2 Daar sommigen de zekerheid zullen ontvangen dat zij deze oorlog zullen overleven, moet dit wel een ander soort van oorlog zijn. Wanneer men thans over een derde wereldoorlog spreekt, ziet men geen mogelijkheid dat iemand deze zou kunnen overleven, want het is alom bekend wat een dergelijk conflict in deze eeuw van kernenergie en geleide projectielen zou betekenen. Gedurende de tien jaren die er sedert 1950 zijn verstreken, hebben geleerden en militaristen zo’n grote hoeveelheid dodelijk oorlogstuig uitgevonden, dat de mensheid thans datgene heeft geperfectioneerd wat door de dagbladcommentator C.L. Sulzberger „het vermogen tot totale vernietiging, dat vroeger alleen maar aan God werd toegeschreven”, wordt genoemd.a De mensheid bezit reeds genoeg vernietigende stoffen om — indien ze over het vermogen zou beschikken om zichzelf een opstanding te geven en de destructieve daad te herhalen — zichzelf meerdere malen te vernietigen.
3, 4. (a) Door welke andere middelen van oorlogvoering wordt ons leven behalve dan door ruimteprojectielen, nog meer bedreigd? (b) Tot in welke mate zijn er gassen voor oorlogsdoeleinden geproduceerd, en welke vrees wordt voortdurend groter?
3 Thans worden wij niet alleen door een bombardement van geleide projectielen van de vier natiën die reeds in de „atoom-club” zijn, bedreigd, maar verkeren wij eveneens in gevaar door een gasoorlogvoering op verschrikkelijke wijze vernietigd te worden. Er bestaan thans middelen zoals gifgassen, ziekte verbreidende gassen en zenuwgassen — gassen die psychochemische gassen worden genoemd, en die invloed uitoefenen op iemands psyché, ziel, of de beheersing van geest en zenuwen. Sommige van deze gassen kunnen in enkele minuten tienduizenden mensen doden. Enkele ervan kunnen een gehele stadsbevolking krankzinnig maken; weer andere kunnen hele bevolkingsgroepen lichamelijk verlammen zonder de mensen te doden, zodat daardoor de weg wordt geplaveid om steden van de bezetting door vijandelijke troepen te bevrijden.
4 In het aanleggen van een heel arsenaal van verschillende gassen heeft communistisch Rusland een voorsprong van zes jaar op de Verenigde Staten; het zou alle gassen hebben waarover de Verenigde Staten thans beschikken, en misschien zelfs nog meer, aldus dr. C.M. Coggins, voormalig lid van de dienst voor chemische oorlogvoering van het Amerikaanse leger. Op 23 februari 1960 zei hij tot de „California Medical Association” dat sommige van de gifgassen „veel verschrikkelijker van uitwerking waren dan atoombommen”. Enkele dagen daarvoor, op 5 februari, was er bekendgemaakt dat de Verenigde Staten ermee waren opgehouden zenuwgas te produceren, omdat het land er nu „genoeg” van bezat. Om het met de woorden van een democratisch lid van het Amerikaanse congres uit de staat Colorado te zeggen, betekent „genoeg” een hoeveelheid die voldoende is „om elke man en vrouw en elk kind in de wereld te doden”. Iedereen die iets dergelijks zou willen bewerkstelligen, zou natuurlijk als krankzinnig worden beschouwd. Toch bestaat er thans een grote, ja, een voortdurend toenemende vrees, dat er door de een of andere krankzinnige, of alleen maar per ongeluk of door een misrekening, een derde wereldoorlog waarin dergelijke duivelse werktuigen tot massavernietiging op de mensheid zouden worden losgelaten, ontketend zal worden.
5. Alleen van welke bron kan ’s mensen middel om in leven te blijven, komen, en waarom?
5 De gehele mensheid verkeert schijnbaar in gevaar zichzelf binnen de komende tien kritieke jaren door haar eigen middelen op krankzinnige wijze te vernietigen. De plannen voor „schuilkelders tegen radioactieve neerslag” en atoomeeuw-steden met ondergrondse schuilkelders, zullen na een op wereldomvattende schaal gevoerde atoom- en gifgasoorlog niet in werkelijke veiligheid en zekerheid op aarde voorzien. ’s Mensen enige middel om in leven te blijven, moet van een bron hoger dan de mens, van iets machtigers dan de mens, komen. Die bron zou zeer goed de Schepper van zowel de mens als de aarde waarop hij woont, kunnen zijn.
6. Tot wie bidden natiën in tijd van oorlog, en aan wie kunnen hun overwinningen toch niet worden toegeschreven?
6 Mogelijk met uitzondering van het godloze communisme, bidden alle natiën in tijd van oorlog tot hun goden of deze hen willen helpen de oorlog te winnen. In het geval van de christenheid bidden haar natiën tot één en dezelfde God, alsof deze partijdig en nationalistisch zou zijn en de ene zogenaamde christelijke natie ten opzichte van een andere „christelijke” natie zou bevoordelen. Geen enkele natie der christenheid die een militaire overwinning heeft behaald, kan haar overwinning aan de God des hemels toeschrijven en deze overwinning verklaren door de woorden aan te halen die in Gods bijbel, in Zacharia 4:6 (NW), worden gevonden, namelijk: „’Niet door een militaire strijdmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” Door voor de overwinning in de oorlog een beroep te doen op goddelijke hulp geven zij echter toe dat God machtiger is dan alle natiën. Hun oorlogsgebeden zijn echter niet verhoord geworden, en natiën die gebeden hebben opgezonden, hebben van de vijand een nederlaag te incasseren gekregen. Volgens hun gedachtengang moet God derhalve tegen die verslagen natiën gekant zijn geweest.
7. Over welke praktische vragen met betrekking tot de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” dienen wij diep na te denken?
7 Welke positie zullen de natiën van de christenheid en van de rest van de wereld in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” voor de God des hemels innemen? Wiens oorlog zal het zijn? Zal „God de Almachtige” zelf in die oorlog strijden? Indien ja, tegen wie dan, en waarom tegen hen? Dit zijn praktische en zeer ernstige vragen waarover alle natiën diep zouden moeten nadenken. Ja, dit zijn vragen die ons állen diep tot nadenken dienen te stemmen, want wij allen komen steeds dichter bij die oorlog der oorlogen! Wij hebben dergelijke inlichtingen zeer hard nodig.
8, 9. (a) Waarom staat het in tegenstelling tot een derde wereldoorlog vast dat de „oorlog van de grote dag” komt? (b) Waar wordt er speciaal van die oorlog melding gemaakt, en hoe wordt deze oorlog gewoonlijk genoemd?
8 De „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” zal geen derde wereldoorlog zijn waarin alle moderne afschuwelijke middelen van oorlogvoering worden gebruikt. Over de komst van een derde wereldoorlog hebben wij geen zekerheid, maar van de „oorlog van de grote dag” is op gezaghebbende wijze voorzegd dát hij zal komen. Deze oorlog zal zeer beslist komen. Wij hebben de woorden van God de Almachtige zelf, die ons hiervan verzekert. In Gods geschreven Woord geeft de geïnspireerde christelijke apostel Johannes in het laatste boek ervan, dat bekendstaat als De Openbaring of Apocalypse, zijn profetische visioen in de volgende bewoordingen weer:
9 „De zesde [engel] goot zijn schaal [van de gramschap Gods] uit op de grote rivier de Eufraat, en het water ervan droogde op, opdat voor de koningen van de opgang der zon de weg bereid zou worden. En ik zag drie onreine geïnspireerde uitingen die er als kikvorsen uitzagen, uit de bek van de draak [Satan de Duivel], de bek van het wilde beest en de mond van de valse profeet komen. In werkelijkheid zijn ze uitingen die door demonen zijn geïnspireerd, en ze doen tekenen, en ze gaan uit tot de koningen der gehele bewoonde aarde, om hen te vergaderen tot de oorlog van de grote dag van God de Almachtige. . . . En ze vergaderden hen tot de plaats die in het Hebreeuws Har–Magedon [Armageddon] wordt genoemd” (Openb. 16:12-16, NW, voetnootlezing). Dat hier de plaats van het strijdtoneel wordt vermeld, vormt er de reden voor waarom de oorlog, zelfs door politieke, militaire en religieuze figuren uit onze tijd, gewoonlijk de strijd van Armageddon wordt genoemd.
10. (a) Ondanks wat voelt de mens zich onzekerder dan ooit? (b) Tot wat worden de natiën vergaderd, en waardoor?
10 Nog nooit eerder in de geschiedenis is de bewapening van de verschillende natiën zo omvangrijk, zo verschrikkelijk, zo vernietigend geweest. Ondanks de grote nationale bewapening hebben wij ons nog nooit onzekerder gevoeld. Uit het aan de apostel Johannes gegeven profetische visioen blijkt dat de aldus bewapende natiën tot de „oorlog van de grote dag” worden bijeenvergaderd, hetgeen niet door de heilige geest van God de Almachtige geschiedt, maar door een bepaalde propaganda, leerstelling of leer, door „onreine geïnspireerde uitingen”, „uitingen die door demonen” — vijanden van God de Almachtige — „zijn geïnspireerd”. Dit kan voor de natiën niets goeds betekenen. Alleen maar oorlog met God!
DE „CASUS BELLI” OF STRIJDVRAAG
11. Welke vragen rijzen er met betrekking tot de oorlog, en hoe kunnen wij beslissen wat ons standpunt moet zijn?
11 In elke oorlog is er de een of andere strijdvraag waarom de oorlog wordt gevoerd. Wat is in deze „grote dag van God de Almachtige” de strijdvraag? Is deze, daar de oorlog plaatsvindt op de „dag van God de Almachtige”, er een tussen de christenheid en het heidendom, of tussen de westelijke democratie en het godloze communisme? Waarom kan dit geschil alleen door een oorlog worden beslecht? Zal de oorlog voor geen der partijen een overwinning opleveren? Zou het kunnen zijn dat deze oorlog voor allen rampspoed en voor niemand zekerheid en veiligheid betekend? De antwoorden op deze van levensbelang zijnde vragen komen aan het licht wanneer wij Degene in aanmerking nemen gedurende wiens dag de oorlog wordt gestreden. Wie is deze „God de Almachtige”? Waar bekommert hij zich op die dag om en waar heeft hij belangstelling voor? En móet hij tot oorlog zijn toevlucht nemen? Wanneer wij de antwoorden vernemen, kunnen wij beslissen wat ons standpunt moet zijn.
12. Aan wie maakte God zich voor het eerst als de Almachtige bekend, en in welk land?
12 De uitdrukking „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” is ontleend aan het laatste boek van de bijbel. In het allereerste boek van dat heilige Werk maakt God zichzelf bekend. Dit deed hij aan een man in wie Hij zeer veel belang stelde, en voor wie ook wij allemaal belangstelling dienen te hebben, namelijk, Abram, een achterkleinzoon van Noachs zoon Sem. Abram werd 352 jaar na de grote vloed van Noachs tijd geboren. Daar hij een onwankelbaar geloof in de onzichtbare God der hemelen aan de dag legde, werd hij „een vriend van God” genoemd (Jak. 2:23). Meer dan drieduizend negenhonderd jaar geleden riep God Abram uit de bij het lagere deel van de vlakte van Mesopotamië gelegen stad Ur om naar een onbekend land te gaan ten aanzien waarvan God de belofte deed dat hij het te zijner tijd aan Abrams nakomelingen zou geven. Abram gaf gehoor aan deze oproep, en na de dood van zijn vader trok hij de rivier de Eufraat over en betrad hij het Beloofde Land waar de stad Salem was gelegen welke later Jeruzalem zou worden (Genesis, de hoofdstukken 12–14). Vierentwintig jaar lang zwierf Abram door dit Beloofde Land; toen verscheen God aan hem en maakte zich aan hem bekend.
13. Welke naamsverandering gaf God zijn aardse vriend nadat hij zich als almachtig had bekendgemaakt?
13 In het eerste boek van de bijbel, hoofdstuk zeventien, de verzen een tot en met vijf, lezen wij: „Toen . . . verscheen de HERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk; . . . Wat Mij aangaat, zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden; en gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb.” Deze nieuwe naam van Abraham betekent „Vader van een menigte”.
14. Hoe gaf Jehovah er bij die gelegenheid tegenover Abraham blijk van God de machtige te zijn?
14 Gaf Jehovah er tegenover zijn vriend Abraham blijk van God de Almachtige te zijn? Ja! Hoe dan wel? In het jaar na deze verschijning en bekendmaking gaf Jehovah Abraham een zoon bij zijn vrouw Sara. Hoe vormde dit echter een bewijs van Zijn almacht? Omdat Jehovah bewees dat hij ondanks de hoge leeftijd van Abraham en zijn vrouw Sara zijn wonderbaarlijke belofte aan hem kon inlossen. Abraham was toen negenennegentig jaar en zijn vrouw Sara negenentachtig. Voor zover het het voortbrengen van kinderen betrof, waren zij beiden zo goed als dood. Toch veranderde Jehovah, zelfs voordat het kind Isaäk bij Sara was verwekt, Abrams naam in iets wat hij op dat tijdstip niet was, namelijk, „Vader van een menigte”; Jehovah veranderde ook de naam van zijn vrouw in Sara, hetgeen Vorstin betekent. Door de verwekking van hun enige zoon Isaäk was het alsof God Abraham en Sara uit de dood opwekte en hen in hun vruchtbare jaren terugbracht.
15. Omdat Abraham, zoals uit Paulus’ commentaar hierop in Romeinen 4:16-21 blijkt, welke hoedanigheid tot uitdrukking bracht, geschiedde dit wonder?
15 De geboorte van Isaäk was daarom een wonder van Jehovah, die God de Almachtige is, welk wonder geschiedde omdat Abraham in God als de Almachtige, Degene voor wie niets onmogelijk is, geloofde. Hierop commentaar leverend, schrijft de apostel Paulus aan christenen die een zelfde geloof als dat van Abraham bezitten: „Hij is ons aller Vader, zoals geschreven staat: ’Tot een Vader van vele volken heb Ik [Jehovah] u gesteld’, juist omdat hij geloofde in God, die de doden ten leven verwekt, en bij name noemt wat niet bestaat, als was het er reeds. [Abraham] heeft tegen alle hoop in toch geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, zoals [door God] was gezegd: ’Zo talrijk zal uw nakroost zijn.’ En zonder in het geloof te verflauwen, peinsde hij over zijn eigen uitgeleefd lichaam, — hij was reeds ongeveer honderd jaar oud, — en over Sara’s dode schoot. Neen, hij heeft niet door ongeloof aan Gods belofte getwijfeld, maar hij werd in zijn geloof nog versterkt, gaf eer aan God, en bleef ten volle overtuigd, dat [God] machtig is, om te verwezenlijken, wat Hij beloofd heeft.” — Rom. 4:16-21, PC.
16. Waarom is Jehovah thans nog even machtig, en welk bijbelse bewijs hebben wij hiervoor?
16 Deze zelfde Jehovah God is nog even almachtig als ongeveer vierduizend jaar geleden in Abrahams tijd. Enkel en alleen dat Gods bijbel in zijn geheel nu ongeveer negentienhonderd jaar oud is, wil nog niet zeggen dat God niet meer in leven is. Hij is onsterfelijk, en leeft thans nog steeds ten volle. Toen de geïnspireerde profeet Habakuk hem aansprak, deed hij dit in de volgende opmerkelijke bewoordingen: „Zijt gij niet van ouds Jahwe, mijn god, mijn Heilige, die niet sterven zal?” (Hab. 1:12, LV). Zevenhonderd jaar na de tijd van Habakuk haalt de apostel Johannes Gods woorden aan: „’Ik ben de Alpha en de Omega’, zegt Jehovahb God, ’Hij die is en die was en die komt, de Almachtige’.” Johannes haalt eveneens de woorden van bepaalde getrouwe levende schepselen aan die zeggen: „Heilig, heilig, heilig is Jehovahc God, de Almachtige, die was en die komt” (Openb. 1:8; 4:8, NW). Het is daarom een juiste gevolgtrekking dat de onsterfelijke „Jehovah God de Almachtige”, die moest komen, nu in zijn almacht leeft, dat hij levend is ten aanzien van de internationale gebeurtenissen die thans op aarde geschieden, en dat hij spoedig zal komen om zijn „grote dag” te hebben.
17, 18. (a) Wat heeft Abraham met het vaststellen van de oorlogsstrijdvraag uit te staan? (b) Hoe gaf Jehovah dit in zijn beloften aan Abraham te kennen?
17 Wat heeft Abraham echter met het vaststellen van wat in de „oorlog van de grote dag” de strijdvraag is, uit te staan Hij is er bij betrokken omdat de Almachtige God een regering over de gehele aarde zal oprichten. Toen Jehovah aan Abram verscheen en zijn naam veranderde omdat God van plan was hem tot de voorvader van een „menigte volken” te maken, zei hij:
18 „Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. En Ik zal [Sara] zegenen, en ook zal Ik u uit haar een zoon schenken, ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal; koningen van volken zullen uit haar voortkomen” (Gen. 17:6, 16). Deze lijn van koningen die uit Gods vriend Abraham zou voortkomen, zou voor alle geslachten en natiën der aarde van speciale waarde en van bijzonder belang zijn. Hoe dat zo? Omdat God betreffende alle andere geslachten en natiën een andere belofte aan Abraham deed, en deze zal niet onvervuld blijven, want voor Jehovah God is niets onmogelijk. Abraham gaf gehoor aan Gods verzoek naar het Beloofde Land te trekken en deze gehoorzaamheid verplichtte God tegenover Abraham ook deze andere belofte te houden: „Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en [door bemiddeling van] u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.” Toen Abraham later bovendien had bewezen dat hij bereid was zijn op wonderbaarlijke wijze verkregen zoon Isaäk te offeren, zei Jehovah’s engel: „[Door bemiddeling van] uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.” — Gen. 12:1-3; 22:15-18; NW.
19. Wat is met het oog hierop de strijdvraag die beslecht moet worden?
19 Ten einde deze onverbrekelijke belofte in vervulling te doen gaan, moest de Almachtige God uit Abraham een koninklijke afstammeling voortbrengen, en door bemiddeling van deze koning zouden alle geslachten en natiën der aarde zich kunnen zegenen. Er is daarom een koninkrijk aan de orde, een koninkrijk tot welzijn van alle mensen die jegens God van goede wil zijn. Deze Koninkrijksstrijdvraag moet beslecht worden.
DE KONINKRIJKSSTRIJDVRAAG
20. (a) Waarom hebben de christenheid en de joden van tegenwoordig niet het koninkrijk der zegening gebracht? (b) Waarom is Gods belofte aan Abraham toch niet op niets uitgelopen?
20 Niet een van de koninkrijken der christenheid heeft bewezen het beloofde koninkrijk der zegening te zijn. Niet een van de koningen der christenheid heeft tot het zaad van Abraham behoord, zelfs niet in geestelijke zin; niet een van hen bezat namelijk werkelijk het geloof van Abraham. De met kernwapens en gifgassen bewapende christenheid vormt thans voor de mensheid geen zegen. Wat de joden betreft, zowel degenen die in Israël als die welke elders in de wereld wonen, hebben geen koning. De joden kunnen alleen terugzien op de tijd dat zij een lijn van in Jeruzalem regerende koningen hadden, een lijn die uit David was voortgekomen en de troon bezette totdat Jeruzalem in het jaar 607 voor onze christelijke jaartelling voor de eerste maal werd vernietigd. De joden ondersteunen de wereldse organisatie der Verenigde Naties. Desondanks is de ongeveer negenendertig eeuwen geleden aan Abraham gegeven goddelijke belofte niet op niets uitgelopen. Thans bezit Jehovah God de Almachtige zijn Koning en zijn koninkrijk. In de oorlog van zijn grote dag maakt hij deze regering van zijn Koning tot de strijdvraag.
21. Welke belofte deed God koning David bij de uitvoering van zijn Koninkrijksvoornemen, en waarom werd deze niet door Jeruzalems vernietiging tenietgedaan?
21 Daar David een afstammeling van Gods vriend Abraham was, plaatste Jehovah God deze man uit de stam Juda bij de uitvoering van zijn machtige voornemen op de troon te Jeruzalem. Jehovah God beloofde hem een eeuwig koninkrijk te zullen oprichten, daar er uit koning David een koninklijke lijn zou voortkomen welke tot op de Zoon, die het waard was de eeuwige koning te zijn, niet onderbroken zou worden. De Here Jehovah zei tot koning David: „Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd” (2 Sam. 7:16). Het is waar dat Jeruzalem in 607 v. Chr. werd vernietigd, maar daardoor verdween niet de koninklijke dynastie van koning David, welke de Koning die voor alle natiën der aarde een zegening zou zijn, zou voortbrengen.
22. Waarom wordt de afstammingslijn van de Koning der zegening nagegaan, en wie was derhalve zijn moeder, en wie zijn vader?
22 De twee geïnspireerde geschiedschrijvers Matthéüs en Lukas zijn de afstammingslijn van die allerbelangrijkste Koning der zegening voor ons nagegaan. Ten einde de koninklijke Erfgenaam bij name te noemen en de juistheid van zijn geslachtslijn te doen uitkomen, opent de geschiedschrijver Matthéüs zijn verslag met de woorden: „Geschiedboek van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham” (Matth. 1:1, PC). Jezus zou dus het beloofde Zaad van Abraham, waardoor alle natiën gezegend zouden kunnen worden, kunnen zijn. Hij stamde door bemiddeling van een maagd die in de geboorteplaats van koning David, het stadje Bethlehem in het stamgebied van Juda, was geboren, van Abraham af. Zij heette Mirjam of Maria. Matthéüs (1:16, OB) noemt haar „Maria, welke de moeder was van Jezus, die Christus genaamd wordt”. De Almachtige God was echter de Vader van Jezus Christus.
23. Wat werd er door Gabriëls verklaring aan Maria bewezen, en wie zullen er derhalve voordeel trekken van de koninklijke regering?
23 Een engel, Gabriël genaamd, werd vanuit de hemel naar Maria gezonden om haar mee te delen dat God haar had uitgekozen om de moeder van Gods Zoon te zijn. Gabriël zei: „Vrees niet, Maria, want gij hebt gunst gevonden bij God; en, zie! gij zult in uw schoot ontvangen en een zoon baren, en gij zult zijn naam Jezus noemen. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en Jehovahd God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig koning zijn over het huis van Jakob, en er zal geen einde zijn aan zijn koninkrijk. . . . Heilige geest zal over u komen, en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal datgene wat wordt geboren, heilig worden genoemd, Gods Zoon. . . . bij God zal geen verklaring een onmogelijkheid zijn” (Luk. 1:26-37, NW). Door deze verklaring van Gods engel Gabriël wordt bewezen dat Jezus Christus de eeuwige Erfgenaam van de koninklijke troon van David, zijn aardse voorvader, zou zijn en dit thans ook is. Hij vormt het grootse hoogtepunt in de lijn van koningen die door bemiddeling van Sara uit Abraham zouden voortkomen, en door zijn koninklijke regering zullen alle geslachten der aarde op een paradijsachtige aarde eeuwige zegeningen deelachtig worden.
24. Waarom zijn de koningen en andere politieke regeerders der christenheid dan teleurstellingen en mislukkingen gebleken, en in welk opzicht voeren zij de strijdvraag tot een hoogtepunt?
24 Dit vormt de reden waarom de katholieke en protestantse koningen en andere soorten van politieke regeerders in de christenheid met betrekking tot het verschaffen van blijvende voorspoed en zegeningen aan hun eigen volk en het overige deel der mensheid, steeds weer teleurstellingen en mislukkingen zijn gebleken. Zij zijn niet de enige Regeerder die door de Almachtige God is uitgekozen; evenmin hebben zij als plaatsvervangers of aardse vertegenwoordigers van Christus de Koning geregeerd. In werkelijkheid hebben zij de wereld een verkeerde indruk van hem gegeven, en in feite zijn zij tegen het eeuwige koninkrijk dat God aan Jezus Christus heeft gegeven, gekant. Dit heeft de strijdvraag opgeworpen op grond waarvan de „oorlog van de grote dag van God” zal worden gestreden.
HET KONINKRIJK DER ZEGENING
25. Uit wie is de tegenstand tegen Gods koninkrijk en zijn gezalfde koning voortgekomen, en waarom betekent het een wee voor de natiën die tot Armageddon worden bijeenvergaderd?
25 Dat Gods koninkrijk met zijn gezalfde koning op de troon tegenstand ondervindt, is niet iets nieuws. Vanaf het begin heeft Zijn koninkrijk met tegenstand te kampen gehad. Deze tegenstand kwam altijd uit dezelfde bron en volgde altijd hetzelfde patroon. Deze bron is hoger dan de mens en is de voornaamste tegenstander van Jehovah God, namelijk, Satan de Duivel, de heerser der demonen; de naam Satan betekent namelijk tegenstander, terwijl de naam Duivel aantoont dat Satan ook een lasteraar is, een boosaardige leugenaar en dus een misleider. Jezus Christus licht ons erover in dat Satan de Duivel de onzichtbare „overste dezer wereld” is, die voor mensen en natiën een vloek is geweest (Joh. 12:31; 14:30; 16:11). Wee daarom de natiën die door de propagandistische „uitingen die door demonen zijn geïnspireerd”, voor de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” op het slagveld van Armageddon worden bijeenvergaderd! Ze zijn net als de vroegere tegenstanders van het koninkrijk van Jehovah God waaraan in de afgelopen eeuwen het doodvonnis voltrokken is, tot de ondergang gedoemd, en ze zullen geen veiligheid vinden. — Openb. 12:12.
26. Wat hebben de Filistijnen uit de oudheid en de Assyrische wereldmacht met betrekking tot het koninkrijk trachten te doen, en met welke gevolgen voor henzelf?
26 Drieduizend jaar geleden werd er in het Midden-Oosten in de persoon van koning David een voorbeeldig of miniatuur koninkrijk van God op aarde opgericht. Koning David, zijn zoon koning Salomo en andere troonopvolgers in de familie zaten op wat in de bijbel „Jehovah’s troon” wordt genoemd (1 Kron. 29:23, NW). De Filistijnen uit Gaza en andere aan de zeekust van Filistea gelegen plaatsen trachtten het koninkrijk van David omver te werpen, maar werden vernietigd. De sterk gemilitariseerde Assyrische wereldmacht tartte Jehovah God en deed pogingen om het koninkrijk van God in Davids geslachtslijn omver te werpen. Ze slaagde er niet in Jeruzalem te verwoesten of zelfs maar in te nemen, maar werd zelf door de Babylonische veroveraar Nebukadnezar uit de weg geruimd.
27. (a) Welke onheilige daad werd Babylon toegestaan te begaan, en welke straf vloeide hier voor haarzelf uit voort? (b) Welke waarschuwing dienen wij ter harte te nemen, en waarom?
27 Ten slotte ontstak Jehovah echter in rechtvaardige verontwaardiging over het feit dat zovele koningen in Davids dynastie die op „Jehovah’s troon” in Jeruzalem zaten, Hem op onwaardige wijze vertegenwoordigden. Hij nam daarom het besluit dat de troon in die stad omvergeworpen, vernietigd, zou worden (Ezech. 21:25-27). In vervulling van dit goddelijke besluit vernietigde koning Nebukadnezar, de koning der Babylonische wereldmacht, Jeruzalem in 607 v. Chr. en voerde hij haar koning gevankelijk naar Babylon weg waar deze in ballingschap stierf. Achtenzestig jaar later, of in 539 v. Chr., werd Babylon zelf voor deze onheilige daad ten opzichte van Jehovah’s voorbeeldige koninkrijk te Jeruzalem, gestraft doordat ze omver werd geworpen en ten slotte ophield te bestaan. Daarentegen werd Jeruzalem door aanbidders van Jehovah God die uit Babylon waren teruggekeerd, herbouwd. Toch werd de troon te Jeruzalem niet hersteld. Waarom niet? Omdat God in gedachten had dat het eeuwige koninkrijk van zijn Zoon, Jezus Christus, niet op aarde maar in de hemel gevestigd zou zijn. Laat de verschrikkelijke vernietiging die over Babylon en die natiën en wereldmachten welke het koninkrijk van Jehovah God hebben tegengestaan, aangevallen en trachten te vernietigen, is gekomen, daarom voor ons als een waarschuwing gelden. Wanneer wij aan deze waarschuwing aandacht schenken, stellen wij onszelf veilig.
28. Wie bezit het wettelijke recht op het koninkrijk, en ondanks welke bewering van de koningen der christenheid?
28 Toen de Almachtige God besloot om Jeruzalem door middel van Babylon te verwoesten, zei hij bij monde van zijn profeet Ezechiël: „Een ruïne, een ruïne, een ruïne zal ik haar maken. Ook wat dit betreft, zal ze stellig niemands bezit worden, totdat hij komt die het wettelijke recht bezit, en aan hem moet ik haar geven” (Ezech. 21:27, NW). Degene die met het wettelijke recht op de eeuwige troon in een koninkrijk Gods zou komen, zou volgens de woorden van de engel Gabriël aan Maria, de maagd in de koninklijke lijn van David, Jezus Christus zijn. Hij is daarom de enige die een goddelijk recht bezit, zelfs al laten de koningen der christenheid zich er religieus op voorstaan „bij de gratie Gods” te regeren.
29. Hoe werd Jezus de „Christus”, en waarom bevorderde hij de prediking van Gods koninkrijk?
29 Jezus’ titel „Christus” betekent Gezalfde. Jezus, de „Zoon van de Allerhoogste”, werd op dertigjarige leeftijd gezalfd, niet met olie welke door een priester op zijn hoofd werd uitgegoten, maar met heilige geest welke door de Allerhoogste God vanuit de hemel op hem werd uitgestort. Dit gebeurde onmiddellijk nadat Jezus in het water van de rivier de Jordaan was ondergedompeld. Door deze zalving met heilige geest werd Jezus de beloofde Christus (Matth. 3:16, 17; Luk. 3:21-23). Hij werd gezalfd om in vervulling van Gods belofte aan Abraham de koning der zegening te worden. Zijn zalving omvatte eveneens dat hij geordineerd werd om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken en de dag van Gods wraak uit te roepen (Jes. 61:1, 2; Luk. 4:14-22). Gedurende de volgende periode van drie en een half jaar predikte hij overal in Palestina. Hij vergaderde echter ook discipelen om zich heen, onderwees hen en zond hen uit om Gods koninkrijk te prediken (Luk. 9:1-6; 10:1-9). Hij deed geen poging de troon van de Caesars te Rome in handen te krijgen; dit liet hij aan de Duivel over.
30. Hoe werkte Rome met de joden tegen Gods koninkrijk samen, en wat zal ze in verband hiermee moeten doen?
30 Zij die Gods koninkrijk haatten, waren tegen de prediking van Gods koninkrijk en de voornaamste prediker ervan, Jezus Christus, gekant. Zij maakten er een politieke strijdvraag van en zeiden dat Jezus Christus zichzelf tot koning opwierp en de mensen tegen de Caesar van Rome opruide. In een vriendschappelijk gebaar jegens Caesar leverden zij Jezus Christus aan de Romeinse autoriteiten te Jeruzalem over, waarbij zij er terzelfder tijd sterk op aandrongen dat hij aan een martelpaal ter dood zou worden gebracht. Door bemiddeling van haar vertegenwoordigers verleende Rome haar medewerking. Zo stierf Jezus aan de paal met het door de Romeinse bestuurder samengestelde opschrift boven zijn hoofd, „Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden” (Joh. 18:28 tot en met 19:22). Aldus zwichtte Rome voor de religieuze druk en liet ze de Erfgenaam van Gods eeuwige koninkrijk terechtstellen. Later zette Rome echter vrijwillig in haar gehele rijk een vervolging in tegen de getrouwe christenen die geroepen waren om in het hemelse koninkrijk medeërfgenamen met Christus te zijn en gaf er dus zelf blijk van tegen Gods door zijn Christus of gezalfde Koning geregeerde koninkrijk gekant te zijn. Rome zal daarom van deze onchristelijke tegenstand tegen het Koninkrijk rekenschap moeten afleggen.
31. Welk oordeel zal Rome ondanks vroegere vernederingen nog moeten ondergaan, en waarom?
31 In augustus van het jaar 410 (n. Chr.) werd Rome reeds door de legers van Alarik I, de koning der West-Goten, ingenomen en vervolgens zes dagen lang geplunderd. Later, in juli 455, bestormde Genserik, de koning der Vandalen, Rome, nam de stad in en liet haar gedurende twee weken plunderen. Sedertdien heeft Rome, zelfs hoewel ze niet langer meer een wereldmacht was, veel aan haar antichristelijke bericht toegevoegd. In de oordeels-„oorlog van de grote dag van God de Almachtige” zal ze daarom in een volledige, eeuwige vernietiging hetzelfde verdiende lot als Babylon moeten ondergaan.
32. (a) Waarom werd Gods voornemen niet verijdeld doordat Rome Jezus Christus ter dood liet brengen? (b) Wat moet nu als iets vaststaands volgen?
32 Toen Rome, ten einde religieuze tegenstanders van Jezus Christus’ koninkrijk te behagen, hem een wrede, schandelijke dood liet sterven, werd hierdoor niet het voornemen van zijn hemelse Vader, Jehovah God, tenietgedaan. Het deed alleen maar de goddelijke profetie in vervulling gaan en bewees dat Gods woord betrouwbaar is en zijn profetieën onfeilbaar zijn. Door Jezus Christus op de derde dag van zijn dood op te wekken, en hem met onsterfelijkheid, onverderfelijkheid en hemelse heerlijkheid te bekleden, gaf Jehovah er opnieuw tegenover het gehele universum blijk van dat Hij God de Almachtige is (1 Kor. 15:3-8, 42-54). Veertig dagen later liet de Almachtige God de Here Jezus naar Zijn eigen troon in de hemel opstijgen om de volgende door koning David opgetekende profetie in vervulling te doen gaan: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot uw voetbank stel.’ De roede van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden: ’Ga er op uit te onderwerpen te midden uwer vijanden’” (Ps. 110:1, 2, NW; Hand. 2:32-36; Hebr. 10:12, 13; 1:3, 4). Het onderwerpen van alle aardse vijanden van het koninkrijk van God en zijn Christus moet nu als iets wat vaststaat, volgen. Waarom? Omdat God de Almachtige heeft besloten al Christus’ vijanden tot de voetbank voor zijn voeten te maken, zodat hij ze op vernietigende wijze kan vertreden. Bezitten wij de wens ons op dat tijdstip in zekerheid te verheugen? Dit dient het geval te zijn!
DE NOODZAAK VAN ZEKERHEID
33, 34. (a) Wat is thans voor de gehele mensheid de strijdvraag die alles in belangrijkheid te boven gaat, en waarom komt de oorlog naderbij? (b) Wanneer werd Gods koninkrijk in Davids geslachtslijn omvergeworpen, en is het zo dat Gods koninkrijk voor eeuwig van het toneel verdween?
33 De strijdvraag welke voor de gehele mensheid alles in belangrijkheid te boven gaat, is thans niet totale internationale ontwapening, maar het koninkrijk van Jehovah God door Christus. Het is thans de tijd waarin die brandende strijdvraag ter rechtvaardiging van de Opperste Ontwerper van het koninkrijk, Jehovah God, beslecht moet worden. Nu Gods koninkrijk met betrekking tot de aarde wederom is opgericht, komt de „grote dag van God de Almachtige” voor de oorlog over de Koninkrijksstrijdvraag snel naderbij.
34 Wij behoeven hieromtrent in geen enkel opzicht te twijfelen, want Jehovah God heeft lang geleden de tijd voor deze betekenisvolle gebeurtenis aangegeven. De tijdskalender van de wereldlijke geschiedenis verschaft ons vergeleken met het tijdschema van de bijbel het bewijs dat Gods koninkrijk in de geslachtslijn van David overeenkomstig Gods eigen besluit in het jaar 607 v. Chr. werd omvergeworpen. Dit gebeurde toen de koninklijke stad Jeruzalem door de Babylonische wereldmacht met de grond werd gelijkgemaakt. Gods koninkrijk verdween echter niet eens voor altijd van het aardse toneel. De heerschappij ervan zou alleen worden onderbroken totdat de wettelijk gerechtigde zou komen; God zou deze dan aan hem geven.
35. (a) Hoe wordt het einde van de tijd van onderbreking ten aanzien van het koninkrijk, berekend? (b) Welke betekenis had het in Gods tot uitdrukking gebrachte voornemen dat hij deze onderbrekingsperiode beëindigde, en waarom moet de aangelegenheid thans door een oorlog worden beslecht?
35 Tijdens de ballingschap van de koninklijke familie van het huis Davids in Babylon openbaarde God aan zijn profeet Daniël aldaar dat de tijd van de onderbreking tot aan de wederoprichting van Gods koninkrijk uit zeven profetische tijden, zeven symbolische tijden van elk 360 jaar, zou bestaan, hetgeen een totaal van 2520 jaar zou belopen. De vernietiging van de troonstad Jeruzalem en de verwoesting en ontvolking van haar gebied Juda werd tegen de maand oktober van het jaar 607 v. Chr. voltooid. Deze zeven tijden van een volledige heidense heerschappij over de aarde zouden derhalve 2520 jaar na dat tijdstip, of tegen oktober 1914, in onze twintigste eeuw, aflopen (Dan. 4:16, 23, 25, 32). Dat God deze onderbreking ten aanzien van zijn koninkrijk in 1914 beëindigde, had in zijn voornemen een bepaalde betekenis. Dit deed hij, zoals hij tegenover de koning van Babylon verklaarde, opdat de wereldheersers zouden weten „dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wien Hij wil” (Dan. 4:25, 32). De huidige wereldheersers weten dit feit nog niet naar waarde te schatten en weigeren het te erkennen. De heerschappij van de Allerhoogste God in het koninkrijk der mensheid is daarom tot een strijdvraag geworden, en er is een universele oorlog voor nodig om te beslissen wie de gehele schepping regeert.
36. Hoe wordt er van de oprichting van het Koninkrijk getuigenis afgelegd, en voordat wat geschiedt, moet dit Koninkrijksgetuigenis zijn voltooid?
36 Er leven nog mannen en vrouwen op aarde die er getuige van zijn geweest dat God in 1914 in Christus’ handen zijn koninkrijk oprichtte. God had voorzegd dat hij zijn getuigen op aarde zou hebben om tegenover alle natiën een Koninkrijksgetuigenis af te leggen (Jes. 43:10, 12, 21). Al vanaf 1877 vestigden Jehovah’s getuigen zowel door het gesproken woord als door de gedrukte bladzijde de aandacht op het einde van de zeven tijden der heidenen in 1914, op welk tijdstip Gods koninkrijk volledig in Christus’ handen in de hemelen zou worden opgericht. In zijn profetie betreffende het einde van dit wereldstelsel voorzei Jezus Christus dat Jehovah God na de oprichting van het Koninkrijk zijn getuigen op aarde zou hebben die het getuigenis betreffende het opgerichte koninkrijk naar alle natiën zouden uitdragen. De apostel Matthéüs haalt van Jezus Christus aan dat deze profeteerde: „Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Matth. 24:14). Dit Koninkrijksgetuigenis moet derhalve vóór de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” gegeven en voltooid worden. Tegen die tijd zullen velen de werkelijke plaats van zekerheid en veiligheid hebben gevonden.
37. (a) Hoe zouden de natiën der christenheid bij het horen van het goede nieuws dat het Koninkrijk in 1914 was opgericht, hebben moeten handelen? (b) Wat verschaft het onloochenbare antwoord ten aanzien van de oprechtheid van hun gebeden?
37 De natiën der christenheid zouden zich bij het horen van het goede nieuws dat Gods koninkrijk onder Christus in 1914 is opgericht, hebben moeten verheugen. Zij hadden honderden miljoenen exemplaren van de bijbel in hun bezit. Zij hadden honderdduizenden priesters en predikanten in hun midden die regelmatig honderden miljoenen kerklidmaten in het Onze Vader voorgingen, waarin wordt gezegd: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome.” Meenden zij werkelijk wat zij in dit gebed zeiden? Zagen zij werkelijk uit naar Gods koninkrijk, of verlangden zij een koninkrijk van mensen? Waren de koningen der christenheid, die van hun onderdanen verlangen dat zij hun bewering „bij de gratie Gods” te regeren, erkennen, bereid de enige die het „wettelijke recht”, het goddelijke recht om als koning over de gehele mensheid te regeren, bezat, namelijk, de Christus of de Gezalfde van de Here God, te erkennen? De gebeurtenissen in 1914 en daarna hebben het betrouwbare, onloochenbare antwoord verschaft. De natiën der christenheid hebben precies zo gehandeld als in de bijbelprofetie was voorzegd. Door hun daden zijn hun gebeden als huichelachtig aan de kaak gesteld.
38, 39. (a) In welk een toestand moesten de natiën volgens Psalm 2:1, 2 in 1914 verkeren? (b) Wie waren in 1914, in vervulling van Openbaring 11:15-18, de eersten die ’toornig werden’, en waardoor wordt aangetoond dat hun houding sedertdien niet is veranderd?
38 In de profetische psalm wordt met betrekking tot hun daden de vraag gesteld: „Waarom zijn de natiën in heftige beroering en zijn de volken over iets ijdels blijven mompelen? De koningen der aarde nemen hun standpunt in en hoge overheidspersonen hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde [zijn Christus].” — Ps. 2:1, 2, NW; voetnoot.
39 Zoals hier werd voorzegd, zouden alle natiën in heftige beroering zijn en zich als één blok tegen het hemelse koninkrijk aaneensluiten. Het visioen dat de apostel Johannes betreffende wat er aan het einde van de zeven tijden der heidenen in 1914 zou gebeuren, zag, stemt hiermee overeen. Johannes zegt: „Luide stemmen klonken in den hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onzen Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden. En de vier en twintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volken waren toornig geworden” (Openb. 11:15-18). Het waren niet de zogenaamde „heidense” natiën, maar de natiën die de christenheid uitmaken, te zamen met hun priesters en predikanten, die in 1914 als eerste zo ’toornig werden’ dat ze een wereldoorlog ontketenden ten einde zelf de wereldheerschappij te verwerven. Hun vijandige houding ten opzichte van het koninkrijk van de Here God en zijn Christus heeft sedertdien geen wijziging ondergaan. In 1939 brak er een tweede wereldoorlog uit, welke in aanvang door de natiën van de religieuze christenheid werd gestreden. Sedert het einde van die oorlog in 1945 hebben meer dan tachtig natiën, onder leiderschap van de natiën der christenheid, zich in de organisatie der Verenigde Naties als één blok aaneengesloten, neen, niet om het hemelse koninkrijk in de handen van Christus, die er wettelijk recht op heeft, te ondersteunen, maar ten einde de wereldheerschappij door aardse mensen in stand te houden.
40. Door wat hebben de natiën geweigerd zich te laten leiden, waartoe worden ze derhalve bijeenvergaderd en waardoor?
40 Satan de Duivel en zijn demonen zijn eveneens tegen het Koninkrijk gekant. Dit blijkt uit De Openbaring welke door de apostel Johannes werd opgetekend. Zowel de natiën binnen de christenheid als die daarbuiten, hebben geweigerd zich door het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk, zoals dit sedert de eerste Wereldoorlog door Jehovah’s getuigen wordt gepredikt, te laten leiden. Vandaar dat ze niet tot vreedzame onderwerping aan het goddelijke Koninkrijk zijn gebracht; ze worden echter wel, zoals Johannes’ visioen voorzag, door „uitingen die door demonen” onder Satan, de heerser der demonen, „zijn geïnspireerd” tot de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Armageddon bijeenvergaderd (Openb. 12:1-12; 16:14-16). Wat zal dit voor de natiën betekenen? God licht ons hierover in.
41. Wat zal er volgens Jesaja 13:1, 5-9 over die natiën komen?
41 Er zal een vernietiging plaatsvinden die overeenkomt met die welke door Gods strijdkrachten over het Babylon uit de oudheid werd gebracht. Jehovah’s profeet Jesaja zegt hierover: „Zij komen uit een ver land, van het einde des hemels, de HERE en de werktuigen zijner gramschap, om de gehele aarde te verderven. Jammert, want de dag des HEREN is nabij; hij komt als een verwoesting van den Almachtige. . . . Zie, de dag des HEREN komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandenden toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen.” — Jes. 13:1, 5-9.
42. Wat zal er volgens Zefanja 1:2, 3, 14-18 over de natiën komen?
42 De vernietiging zal zijn als die welke door de koning van Babylon over het ontrouwe Jeruzalem werd gebracht. In Zefanja’s profetie lezen wij: „Volkomen zal Ik alles van den aardbodem wegvagen, luidt het woord des HEREN. Ik zal wegvagen mens en dier. Ik zal wegvagen het gevogelte des hemels en de vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen; ja, Ik zal de mensen van den aardbodem uitroeien, luidt het woord des HEREN. Nabij is de grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN; bitter schreeuwt dan de held. Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst, een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, . . . Dan zal Ik de mensen benauwen. . . . Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op den dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk einde zal Hij allen inwoners der aarde bereiden.” — Zef. 1:2, 3, 14-18.
DE PLAATS VAN VEILIGHEID
43. Waar hebben wij met het oog op de dreigende oorlog dringend behoefte aan, en wie kan daarin voorzien, hetgeen hij ook doet?
43 Met het oog op de dreigende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” bestaat er dringend behoefte aan een schuilplaats, een toevluchtsoord, een plaats van veiligheid en zekerheid die verschilt van wat wereldwijze mannen als een middel om een mogelijke derde wereldoorlog met kernwapens te overleven, aanbevelen. Wat er volgens mensen gedurende een toekomstige door mensen gevoerde wereldoorlog voor veiligheid nodig is, zal niet zijn te vergelijken met de veiligheid die men gedurende de komende oorlog — welke God met de mensheid en met Satan en zijn demonen zal voeren — nodig zal hebben. Alleen Gód kan ons erover inlichten welke veiligheidsmaatregelen toereikend zullen zijn, evenals hij de godvruchtige Noach vertelde welke maatregel hij moest treffen om de Vloed die het goddeloze wereldstelsel wegvaagde, te overleven. Alleen de Almachtige God is machtig genoeg om gedurende zijn oorlog — waarin alle vijanden van zijn koninkrijk onder Christus, uitgeroeid zullen worden — in een plaats van veiligheid te voorzien waarin men deze strijd kan overleven. Hij heeft dit gedaan, en hij licht ons erover in hoe wij er in kunnen komen.
44. Welke juiste handelwijze beveelt God ons door bemiddeling van Zefanja aan, en met welke waarschijnlijkheid?
44 Door bemiddeling van de zojuist aangehaalde profeet Zefanja (2:2, 3, NW) zegt Jehovah tot de mannen, vrouwen en kinderen die onder de natiën en volkeren leven welke zich niet over hun zonden en over het feit dat ze tegenstanders van de Almachtige God zijn, schamen: „Zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde, die Zijn gerechtelijke beslissing hebben volbracht, voordat de verordening iets voortbrengt, voordat de dag als kaf is voorbijgegaan, voordat Jehovah’s brandende toorn over ulieden komt, voordat de dag van Jehovah’s toorn over u komt. Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid. Waarschijnlijk zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn.” Dat de waarschijnlijkheid van het feit dat men, door een juiste handelwijze aan de dag te leggen, verborgen kan worden, door Zefanja onder onze aandacht wordt gebracht, is zeer passend, want zijn naam betekent „Jehovah heeft verborgen”.
45. Wat vertelt Zefanja onmiddellijk nadat hij deze raad heeft gegeven?
45 Onmiddellijk nadat hij over de dringende noodzaak om de enig mogelijke plaats waarin men tegen de verdelging verborgen kan worden, te zoeken, heeft gesproken, vertelt Zefanja over de vernietiging die over de huidige tegenhangers van de Filistijnen, Moabieten, Ammonieten, Ethiopiërs en Assyriërs — die er in hun tijd alle blijk van gaven Jehovah’s koninkrijk te Jeruzalem of Sion te haten — zal komen. — Zef. 2:4-15.
46. Wat dienen wij met het oog op deze raad niet langer te doen, en wat dienen wij met de Almachtige God aan te knopen?
46 Daar deze zaad van God afkomstig is, is hij betrouwbaar en leidt hij tot veiligheid en zekerheid. Waarom zouden wij ons steeds maar weer door de verwezenlijking van de voorzegde dingen laten verschrikken en tevens het door Jezus voorspelde lijden doorstaan, namelijk de „radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen”? (Luk. 21:25, 26). Zwicht niet langer voor de „uitingen die door demonen zijn geïnspireerd”, en strijd niet langer met de natiën tegen God de Almachtige en zijn koninkrijk onder Christus. Luister naar het goede nieuws van zijn koninkrijk dat thans, voordat het einde over de vijanden van het Koninkrijk komt, overal door zijn getuigen wordt gepredikt (Matth. 24:14). Knoop vreedzame betrekkingen aan met Jehovah God de Almachtige, want al onze veiligheid en zekerheid hangt in de oorlog van zijn grote dag van zijn barmhartigheid af.
47. Wie zijn degenen aan wie de door bemiddeling van Zefanja gegeven raad is gericht, en hoe dienen wij er blijk van te geven een dergelijk soort van personen te zijn?
47 Jehovah’s veiligheidsinstructies zijn gericht tot de „zachtmoedigen der aarde, die Zijn gerechtelijke beslissing hebben volbracht”. Leg een zachtmoedige of nederige handelwijze jegens hem aan de dag, en doe dit door zijn gerechtelijke beslissing in praktijk te brengen. Deze staat in zijn heilige geschreven Woord opgetekend. Jehovah’s getuigen volbrengen thans zijn gerechtelijke beslissing. Zij weten dat hetgeen hij heeft besloten voor ons zijn wil is die wij in deze uiterst kritieke tijd ten uitvoer moeten brengen. Wanneer wij in het Onze Vader tot onze hemelse Vader bidden, „Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde”, laten wij dan ook oprecht pogingen in het werk stellen om uit te zoeken wat thans zijn wil is en deze vervolgens liefdevol en in geloof en gehoorzaamheid ten uitvoer brengen.
48. (a) Waarom betekent het zoeken van Jehovah thans meer dan in Zefanja’s tijd? (b) Wat betekent het thans rechtvaardigheid te zoeken?
48 Dat men thans Jehovah moet zoeken, betekent niet dat men een proseliet van het politieke zionisme en judaïsme met hun menselijke overleveringen moet worden. In Zefanja’s tijd was het judaïsme nog niet eens op het toneel verschenen. Jehovah te zoeken, betekent thans meer dan in Zefanja’s tijd, want in de dagen van de profeet was het voorbeeldige koninkrijk door bemiddeling van koningen uit Davids dynastie op „Jehovah’s troon” in het aardse Jeruzalem of Sion nog steeds in werking (Zef. 1:1). Thans Jehovah te zoeken, betekent eveneens dat men stappen moet ondernemen om met Gods Zoon die aan Jehovah’s rechterhand in de hemel ver boven de aarde als Koning op Jehovah’s troon is gezeten, in een harmonieuze verhouding te geraken. Nadat Jezus zijn volgelingen die in zijn voetstappen traden, het Onze Vader had geleerd waarin wij bidden, „Uw Koninkrijk kome”, zei hij hun: „Blijft dan eerst het koninkrijk [van God] en zijn rechtvaardigheid zoeken, en al het andere zal u worden toegevoegd” (Matth. 6:9-13, 33, NW). Al zijn joodse volgelingen verlieten het judaïsme en begonnen het koninkrijk van Jehovah’s Christus te zoeken (Gal. 1:13-17). Zij zochten de rechtvaardigheid welke afkomstig is van Jehovah God door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus, die, ten einde gelovige mannen en vrouwen van hun zonde en de straf daarop, de dood, los te kopen, als een volmaakt menselijk slachtoffer is gestorven.
49. (a) Waarom hebben wij er thans redenen te meer voor om net als Jezus’ persoonlijke discipelen te handelen? (b) Waarom kunnen wij Jehovah alleen door middel van zijn koninkrijk zoeken?
49 Wij hebben thans redenen te meer om net als hen te handelen, want thans is het hemelse koninkrijk van de Christus opgericht. Sedert het einde van de zeven tijden der heidenen in 1914 is het reeds werkzaam. Jehovah gaat er thans mee voort al Christus’ vijanden, alsof zij een voetbank zijn, onder zijn voeten te stellen. Wij willen niet net als zijn vijanden onder zijn voeten geplaatst en vermorzeld worden, want met betrekking tot Christus’ oorlogshandelingen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” staat er geschreven dat „hijzelf . . . den persbak [treedt] van den wijn der gramschap van den toorn Gods, des Almachtigen. En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven den naam: Koning der koningen en Here der heren” (Openb. 19:15, 16). Zijn koninkrijk vormt het middel waardoor Jehovah’s soevereiniteit als universeel en oppermachtig wordt gerechtvaardigd. Het vormt eveneens het middel om alle geslachten der aarde te zegenen. Het is het koninkrijk van Abrahams Zaad der zegening. Daar deze zegen in de nieuwe ordening onder het Koninkrijk eeuwig leven betekent, willen wij hem deelachtig worden. Wij kunnen Jehovah thans niet anders zoeken dan door het koninkrijk van zijn Zoon, de Middelaar tussen God en de mensen.
50. Waar is dan de plaats van veiligheid en zekerheid, en welke hiermee in overeenstemming zijnde profetie werd door de apostel Petrus met Pinksteren aangehaald?
50 Hier is dan de plaats van veiligheid en zekerheid, namelijk, aan de zijde van God de Almachtige en van zijn Christus, en onder hun bescherming. Toen God Christus nadat hij hem uit de doden had opgewekt, tot de positie aan zijn rechterhand verhoogde, gaf hij hem een hoeveelheid of bepaalde mate van de heilige geest om op zijn discipelen op aarde uit te storten. Deze uitstorting van geest begon op de pinksterdag in mei van het jaar 33 n. Chr. De apostel Petrus, een van hen die op die dag de geest ontvingen, vertelde de menigte ooggetuigen dat dit het begin van de vervulling van Joëls profetie voor de laatste dagen was. Vervolgens haalde Petrus de volgende woorden van Joëls profetie aan: „Ik zal in de hemelen en op de aarde veelbetekenende dingen verschaffen, bloed en vuur en rookzuilen. Zelfs de zon zal in duisternis worden veranderd, en de maan in bloed, voordat de grote en angstaanjagende dag van Jehovah komt. En het moet geschieden dat iedereen die de naam van Jehovah aanroept, veilig zal ontkomen; want op de berg Sion en in Jeruzalem zullen de ontkomenen blijken te zijn, precies zoals Jehovah heeft gezegd, en onder de overlevenden, die Jehovah roept.” — Joël 2:28-32, NW; Hand. 2:1-36.
51. Waarnaar verwees Petrus met de uitdrukkingen Sion en Jeruzalem, en aan welke zijde zullen de overlevenden zich derhalve bevinden?
51 De apostel Petrus bedoelde natuurlijk niet het letterlijke Jeruzalem of Sion op aarde, want het Jeruzalem dat om Jezus’ dood had geroepen en dat daarna zijn getrouwe discipelen vervolgde, werd slechts zevenendertig jaar nadat met Pinksteren heilige geest op Petrus en zijn medediscipelen was uitgestort, door de Romeinse legioenen op een verschrikkelijke wijze vernietigd. Zowel Petrus als de door hem aangehaalde Joël verwees naar het hemelse Jeruzalem, het hemelse Sion, dat een symbool is van Gods koninkrijk onder zijn Christus. Wij moeten daarom het thans opgerichte koninkrijk van de Almachtige God en zijn Christus zoeken. Alleen door ons aan de zijde van en onder dit koninkrijk te scharen, kunnen wij tot de overlevenden behoren.
52. Wat zullen volgens Joël degenen die veilig ontkomen, doen en wat houdt dit voor deze tijd in?
52 De door Petrus aangehaalde profeet Joël zei betreffende die dagen voor de ’komst van de grote en angstaanjagende dag van Jehovah’, dat „iedereen die de naam van Jehovah aanroept, veilig zal ontkomen”. Als wij de woorden van de profeet Zefanja om ’Jehovah te zoeken’ gehoorzamen, moeten wij ook doen wat Joël zei, namelijk, ’de naam van Jehovah aanroepen’. Dan zullen wij gedurende de universele oorlog van de grote dag veilig ontkomen. Thans wordt er daarom van ons geëist dat wij door bemiddeling van de regerende Koning Jezus Christus, Jehovah aanroepen. Het betekent eveneens dat wij in het openbaar Jehovah’s naam moeten uitroepen, op een zelfde wijze als zijn getuigen dit in alle natiën, van stad tot stad en van huis tot huis door middel van het gesproken woord en de gedrukte bladzijde doen. Door middel van zijn koninkrijk zal zijn naam worden verheerlijkt, en zijn koninkrijk vormt thans de strijdvraag die in belangrijkheid alles te boven gaat. Daarom is het goede nieuws van dit koninkrijk thans datgene wat voordat in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” het einde van alle natiën komt, door allen die Jehovah zoeken als een laatste getuigenis tot alle natiën gepredikt moet worden. Jehovah’s Koning, Jezus Christus, heeft geboden dat dit getuigenis nu gegeven moet worden.
53. Wat zal er volgens Zefanja waarschijnlijk met u gebeuren wanneer u de juiste loopbaan volgt, en waarin kan men zich volgens Psalm 91:1, 2 verheugen?
53 Wanneer wij in deze „tijd van het einde” van deze wereld de duidelijk uiteengezette loopbaan volgen, ’zullen wij, aldus de geïnspireerde profeet Zefanja, waarschijnlijk verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn’ (Zef. 2:2, 3, NW). In welk een veiligheid en zekerheid zal men zich in de plaats waar Jehovah ons verbergt, kunnen verheugen! Welk een rust, welk een vrede, welk een vrijheid van vrees, welk een schitterend vooruitzicht om door de dag van zijn toorn tegen de vijandige natiën van deze wereld heen in leven te kunnen blijven! De geïnspireerde psalmist beschrijft de wonderbaarlijke veiligheid waarin men zich dan kan verheugen, in de volgende prachtige bewoordingen: „Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot den HERE: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wien ik vertrouw.”
54, 55. (a) Wat kan men, wanneer men bij Jehovah verborgen is, zien en aanschouwen? (b) Waarom zal de beloning bestaande uit „lengte van dagen” bevredigend zijn, en waarom zal de redding door Jehovah eeuwig zijn?
54 Bedenk eens welk een ervaring het zal zijn om, wanneer de oorlog van God de Almachtige zijn goddeloze vijanden wegvaagt, onder de schaduw van zijn vleugelen verborgen te zijn: „Al vallen er duizend aan uw zijde, en tien duizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken; slechts zult gij het met uw ogen aanschouwen, en de vergelding aan de goddelozen zien.” Mogen wij daarom verstandig zijn, voordeel trekken van de overgebleven tijd, Jehovah zoeken en zijn naam aanroepen! Want, zo zegt de Almachtige God, „roept hij Mij aan, Ik zal hem antwoorden; Ik zal in de benauwdheid bij hem zijn, Ik zal hem uitredden en tot ere brengen. Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, en Ik zal hem [van mij afkomstige redding] doen zien”. — Ps. 91:1, 2, 7, 8, 15, 16; NW.
55 „Lengte van dagen” in de nieuwe ordening na de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” — welk een beloning! Het zal iets zijn wat bevrediging schenkt, want het Koninkrijk dat met de zorg voor die nieuwe ordening is belast, zal voor mensen van goede wil een zegen zijn. De redding die God hun zal schenken die hem zoeken, zal eeuwig zijn, want zijn koninkrijk dat die vrede brengt, zal voor eeuwig en altoos blijven bestaan. Onze zekerheid en veiligheid is in de onmiddellijke toekomst en in elk ogenblik vóór ons in zijn Koninkrijk gelegen. Indien wij het thans zoeken, zal onze handelwijze met leven worden beloond.
56. Waarom zullen wij de „grote dag van God de Almachtige” begroeten, en wat dienen wij nu gezamenlijk te zoeken?
56 Laten wij daarom allen de „grote dag van God de Almachtige” begroeten! Moge deze spoedig komen, want het betekent een glorierijke overwinning voor de ware God Jehovah en een rechtvaardige regering door zijn Christus tot eeuwige zegening van alle mensen van goede wil, zowel doden als levenden. Zoekt nu gezamenlijk met de gelukkige getuigen van Jehovah’s koninkrijk in het belang van een veilige schuilplaats „zekerheid gedurende ’de oorlog van de grote dag van God de Almachtige’”.
[Voetnoten]
a De New York Times van 26 december 1959; de redactionele bladzijde, onder „Foreign Affairs” (Buitenlandse aangelegenheden).
b Er zijn zeven verschillende gepubliceerde Hebreeuwse vertalingen van De Openbaring waarin op deze plaats, net als in de New World Translation, „Jehovah” staat.
c Er zijn zeven verschillende gepubliceerde Hebreeuwse vertalingen van De Openbaring waarin op deze plaats, net als in de New World Translation, „Jehovah” staat.
d Er zijn twaalf verschillende gepubliceerde Hebreeuwse vertalingen van het Evangelie van Lukas waarin op deze plaats, net als in de New World Translation, „Jehovah” staat.