Het jaar vaststellen aan de hand van de feiten en de Bijbel
1, 2. (a) Tot welk gebied beperkte Jehovah het geschil over de overheersing? (b) Welke voorbeeldige regering organiseerde Jehovah hoe werd ze in het leven geroepen, en wat gebeurde er ten slotte mede?
ZOALS wij hebben bemerkt, had Jehovah er gedurende ongeveer 2500 jaren van Abel tot Mozes voor gezorgd dat de afzonderlijke ware aanbidders van hem door engelen werden beschermd. Nu was de tijd aangebroken dat hij op kleine schaal zou demonstreren wat hij van plan was ten slotte voor de bewoners der aarde op wereldomvattende schaal te verschaffen, namelijk, de herstelling van Zijn rechtmatige souvereine heerschappij door middel van een loyale theocratische regering. In de ontwikkeling van de strijdvraag over de overheersing van de gehele aarde, bakende God een voorbeeldig gebied in Palestina af met vier grenzen, welk gebied kwam bekend te staan als het „land der belofte” (Hebr. 10:1; Gen. 15:18-21; Ex. 23:31; Deut. 34:1-4; Hebr. 11:9). Jehovah, die Israël in 1513 v. Chr. verloste, kocht hen als zijn volk, bevrijdde hen uit Egypte en organiseerde hen onder een voorbeeldige theocratische regering, welke hij krachtens zijn souvereiniteit machtigde, en eveneens werd hij hun onzichtbare regeerder (Ex. 6:6; 19:6; Deut. 33:2-5; Jes. 33:22). Hij bracht zijn volk in het Beloofde Land, dat zij in het jaar 1473 v. Chr. bezaten. Na zes jaren hadden zij de vorige bewoners, die geen wettelijk recht op het land hadden daar zij slechts wederrechtelijke kolonisten waren, grotendeels verdreven en onderworpen. Aldus werd Jehovah’s souvereine heerschappij wettelijk en in feite bevestigd over dit gebied waarover een geschil bestond.
2 Gedurende een periode van 866 jaren heeft dezelfde vorm van theocratische regering krachtens de ene grondwet van het Wetsverbond in het Beloofde Land nationale souvereiniteit uitgeoefend. Deze regering bestond vele jaren langer dan de meeste oorspronkelijke regeringen die op deze aarde hadden bestaan en door Satan waren gemachtigd. Wegens de ontrouw van Juda’s gezalfde koningen, zoals ook het geval was geweest met de gezalfde cherub in Eden machtigde Jehovah deze voorbeeldige theocratische regering ten slotte niet langer en hij maakte een tijdlang een einde aan zijn souvereine heerschappij in Palestina. In 607 v. Chr. ontnam Hij de laatste goddeloze koning van Juda, Zedekia genaamd, de macht om te regeren en Hij liet hem, terwijl hij zich in de macht bevond van de heiden Nebukadnezar, de koning van Babylon, die hem had overwonnen, gevankelijk naar Babylon voeren. — 2 Kon. 25:1-7.
3. Welke uitspraak deed God met betrekking tot het einde van deze voorbeeldige regering?
3 Over dit einde van de voorbeeldige koninkrijksregering in 607 v. Chr. vermeldt de Bijbel: „En gij, gij schurk, o vorst van Israël die moet worden gedood, voor wie het uur van de volledige straf der zonde ondergang brengt — ’Af met zijn diadeem, weg met zijn kroon!’ zegt de Heer de Eeuwige [Jehovah]; ’keer de dingen ondersteboven, naar boven met het lage, naar onderen met het hoge! Ik maak alles tot puinhopen, puinhopen, puinhopen; alles zal worden omvergeworpen, totdat de rechtmatige man komt — en Ik zal hem alles geven’” (Ezech. 21:25-27, Mo). Merk op dat door deze uitspraak wordt aangetoond dat het wettelijke recht op de kroon gedurende een lange tijd zou vervallen „totdat de rechtmatige man komt”. Wanneer die „zoon des mensen” komt, duidt dit aan dat de goddelijke, door de souverein gemachtigde regering zal worden hersteld, doch ditmaal over de gehele aarde, daar er wordt gezegd: „Ik zal hem alles geven.”
4, 5. (a) Hoe heeft hij zijn positie als souverein duidelijk gemaakt? (b) Tot op welke hoogte erkenden de volken van Israël en Juda Jehovah’s souvereiniteit?
4 Tot welzijn van zijn getrouwe, loyale onderdanen op aarde heeft Jehovah zijn wettelijke, voortreffelijke positie als de Souverein die rechtens koninkrijken over de aarde en het universum kan machtigen, duidelijk gemaakt. Het is veelbetekenend dat God, kort voordat de goddelijke souvereiniteit werd weggenomen zodat de laatste regerende koning van de geslachtslijn van David, Zedekia, niet langer werd gemachtigd, deze aangelegenheid aan de profeet Jeremia duidelijk maakte. Let op wat Jehovah, de Souverein, die met een pottenbakker wordt vergeleken, zegt over zijn opbouwen en afbreken van de op leem gelijkende regeringen:
5 „’Ga af naar het huis van de pottenbakker, en daar zal Ik u doen horen wat Ik heb te zeggen.’ Ik ging dus af naar het huis van de pottenbakker. Hij was aan het werk met zijn schijf, en telkens wanneer een vat dat hij maakte, in zijn handen mislukte, vervormde hij het naar zijn welgevallen, totdat het hem beviel. Toen kwam het woord van de Eeuwige tot mij: ’O huis Israëls, kan Ik niet ten aanzien van u net zo doen als deze pottenbakker? Wel, als het leem in de handen van de pottenbakker, zijt gij in mijn handen. Nu eens spreek Ik er over, een natie of koninkrijk uit te rukken, af te breken en te vernietigen; maar indien die natie zich afkeert van haar kwaad, zal Ik mijn gedachten veranderen over het kwaad dat Ik over ze dacht te brengen. Dan weer spreek Ik over het opbouwen van een natie of koninkrijk, over het planten er van; maar indien die natie kwaad doet in mijn ogen doordat ze weigert naar mijn stem te luisteren; dan zal Ik mijn gedachten veranderen in verband met de voordelen die Ik voornemens was haar te zullen schenken. Geef daarom de mannen van Juda en de burgers van Jeruzalem deze boodschap van de Eeuwige [Jehovah]: „Ik schep een onheil voor u en smeed een plan tegen u; ah, laat een ieder van u zich van zijn boze wegen afkeren, verbetert uw leven en werkt!” Zij zullen zeggen: „Het heeft geen zin te praten; wij zijn van plan te leven zoals wij het verkiezen, en wij volgen, een ieder van ons, onze eigen boze, halsstarrige gedachten.”’” — Jer. 18:2-12, Mo.
6. Wat was Jehovah’s oordeel wegens het feit dat zij zijn souvereiniteit verwierpen?
6 En zo gebeurde het dat de meeste mensen van Israël en Juda alsook hun koningen ten slotte hun grote „pottenbakker” en Souverein, Jehovah, verwierpen. Zij verkozen liever hun eigen opstandige wegen te volgen, evenals de hen omringende heidense natiën van Satans wereld dit reeds eeuwenlang hadden gedaan. Daarom besloot Jehovah dat de Joden, die door hun hoofdstad Jeruzalem werden vertegenwoordigd, van 607 door de heidense natiën zouden worden overheerst en zouden worden bestuurd door de regeringen van deze natiën, die door Satan waren gemachtigd. Jezus, de grootste profeet, maakte melding van deze overheersing en vestigde er de aandacht op dat deze overheersing lang na zijn aardse bediening zou voortduren, toen hij zeide: „Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden, totdat de bestemde tijden der natiën worden vervuld” (Luk. 21:24, NW). Hoe lang duurden deze „bestemde tijden der natiën” waarover Jezus sprak? Jehovah, de onthuller van geheimen, maakte deze „tijden” op zijn eigen wijze en in zijn eigen tijd bekend.
„DE BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN”
7. Wat profeteert Jesaja in het 14de hoofdstuk van zijn boek, over de koning van Babylon?
7 Honderdvijftig volledige jaren voordat Jeruzalem haar nationale souvereiniteit verloor en onder de macht kwam van de heidense natie Babylon, sprak Jesaja een profetisch spotlied uit. Het was tegen de koning van Babylon gericht, die er in werd beschreven als een ’veller van cypressen’, wat betekent een doder van Gods ware aanbidders, die worden afgebeeld als „boomen der gerechtigheid”. De koning van Babylon zou, zoals Jesaja had voorzegd, zijn troon boven de sterren of vorsten van Gods voorbeeldige theocratie verhogen en zou deze souvereine regering omverwerpen doordat hij ze volledig aan zich zou onderwerpen. Nadat hij deze overheersende positie als wereldheerser zou hebben verworven, zou Gods oordeel komen en de koning van Babylon zou eveneens gelijk een boom worden geveld en alle mensen zouden zijn vernedering zien. (Zie Jesaja 14:4, 8, 12-16, NBG; 61:3, Lu.) Dit alles kwam over het heersende vorstenhuis van Nebukadnezar, de overwinnende koning van Babylon. Hij was vervolgens weer een zinnebeeld van de grotere koning van Babylon, Satan de Duivel, die ten slotte volledig zal worden verslagen en zal worden neergeveld in de vernietiging.
8. Hoe kwam het dat Egypte en Assyrië respectievelijk de eerste en tweede wereldmacht werden? Hoe werd beslist welke natie Assyrië als wereldmacht zou opvolgen?
8 De natuurlijke feiten die een vervulling zijn van Jesaja 14, vormen als volgt een beknopte historische achtergrond. Zoals reeds eerder is gezegd, was het geschilpunt, de overheersing van het Beloofde Land, waarvan door Jehovah in de tijd van Abraham de grenzen waren vastgesteld. Egypte, dat als de eerste wereldmacht wordt gerekend omdat het na de tijd van Abraham Palestina overheerste, verloor zijn macht over het Beloofde Land toen de Israëlieten het van het jaar 1473 v. Chr. af in bezit hadden. Eeuwen later werd Assyrië, toen deze natie in 740 v. Chr. het noordelijke koninkrijk Israël onderwierp, de tweede wereldmacht (2 Kon. 17:6). In 632 v. Chr. viel Nineve, de hoofdstad van deze tweede wereldmacht Assyrië, in handen van een coalitie van heidense strijdkrachten, de Chaldeeën (Babyloniërs), de Scythen en de Meden (Nah. 3:7). De vraag was nu: Welke natie zou de plaats innemen die door de val van Assyrië werd opengelaten en aldus de derde wereldmacht worden? Zowel Egypte, met de daarover regerende koning Necho, als Babylonië, dat werd aangevoerd door zijn jonge opperbevelhebber Nebukadnezar, de zoon van Nabopolassar, de koning van Babylon, deden een poging deze plaats te bemachtigen. Zij losten in 625 v. Chr. de vraag op tijdens de grote, in de oudheid geleverde slag van Karchemis aan de rivier de Eufraat, waarin Babylon Egypte versloeg (2 Kron. 35:20). Na zijn overwinning en nog in dit zelfde jaar, 625 v. Chr., besteeg Nebukadnezar direct na de dood van zijn vader de troon van Babylon.
9. Beschrijf de pogingen die Nebukadnezar deed om zijn heerschappij over het koninkrijk Juda te doen gelden, en het uiteindelijke resultaat.
9 Vijf jaren later trachtte Nebukadnezar zijn pasverworven heerschappij over het Nabije Oosten te doen gelden door een van de laatste onafhankelijke koninkrijken, het koninkrijk Juda met de daarover regerende koning, Jojakim, schatplichtig te maken, hetgeen hij deed door in het jaar 620 v. Chr. tegen Jeruzalem op te trekken (2 Kon. 24:1, 7; 2 Kron. 36:5, 6). In 618 v. Chr. stierf Jojakim in een poging de Babylonische suzereiniteit af te werpen. Daarom belegerde Nebukadnezar Jeruzalem (in 618 v. Chr.) voor de tweede maal en onderwierp het door Jojachin, de opvolger van Jojakim, gevankelijk naar Babylon weg te voeren tezamen met vele vorsten van Juda en andere vooraanstaande mannen, onder wie ook Daniël (2 Kon. 24:1, 8-16; Dan. 1:1-6). Nebukadnezar gaf Jeruzalem nog een kans als een onderhorige souvereine staat, door toe te staan dat Zedekia, de broer van Jojakim, in 617 v. Chr. tot koning over Juda werd gezalfd (2 Kon. 24:17, 18). Zedekia trachtte evenals zijn broer het Babylonische juk af te werpen door in opstand te komen. Hierdoor werd Nebukadnezar echter in zijn toorn gedwongen, een derde maal tegen Jeruzalem op te trekken, maar ditmaal om de stad volledig te vernietigen. Nebukadnezar sloeg op de tiende dag van de tiende maand, Tebeth, in het negende jaar van Zedekia’s regering, of op 18-19 januari 608 v. Chr. (dat is, na 6 uur n.m. op 18 januari), volgens onze tegenwoordige Gregoriaanse kalender, voor de derde maal het beleg voor Jeruzalem (2 Kon. 25:1).a Tegen 2-3 juli 607 v. Chr. was de hongersnood ten gevolge van het beleg, buitengewoon groot, de vijand had een bres gemaakt in de vestingmuren van Jeruzalem en koning Zedekia vluchtte op deze dag uit de stad naar Jericho, waar hij later werd gevangengenomen en vanwaar hij werd gedeporteerd. — 2 Kon. 25:2-7.
10, 11. (a) Wanneer precies werden de tempel en het paleis van de koning te Jeruzalem verwoest, en wat betekende dit met betrekking tot de goddelijke souvereiniteit? (b) Welke verdere geringe aanwijzing was er van joodse heerschappij, en wat geschiedde er mee?
10 Nadat de Chaldeeuwse (Babylonische) soldaten Jeruzalem waren binnengetrokken, begonnen zij op 7 Ab, 30-31 juli 607 v. Chr., het „huis van Jehovah”, het „huis van de koning” en alle belangrijke gebouwen van de stad te verbranden (2 Kon. 25:8, 9). Tegen 10 Ab, 2-3 augustus 607 v. Chr., drie dagen later, hadden zij de tempel, het koninklijke paleis en de muren van de stad volledig verwoest (Jer. 52:12-14). Op dit punt van de bespreking dienen wij in gedachten te houden dat Jehovah zijn souvereine wil door bemiddeling van zijn priesterschap in de tempel bekendmaakte, en dat het paleis van de koning het centrum was van waaruit de natie werd bestuurd, zoals door God aan de koning daartoe de opdracht was gegeven (2 Kon. 22:12, 13). Deze centrums van waaruit goddelijk, door de souverein gemachtigd beheer werd gevoerd, hielden dus met de verwoesting van Jeruzalem op te bestaan.
11 Er was echter nog één geringe aanwijzing van Joodse souvereiniteit na de val van de Heilige Stad, en dat was de door Nebukadnezar gedane aanstelling van Gedalia, een Jood, als gouverneur van de overgebleven nederzettingen in het land. Doch twee maanden later werden Gedalia en zijn Babylonische raadslieden door een groepje Joodse sluipmoordenaars vermoord. Bij de tijding van deze tragische bespotting van Nebukadnezars barmhartigheid, vluchtten al de overgebleven Joden naar Egypte en namen Jeremia, de profeet, mee (2 Kon. 25:22-26; Jer. 41:1-18; 43:5-7). Daar het land nu ontvolkt werd van Joodse bewoners, verdween gedurende de zevende maand, die op 21-22 september 607 v. Chr. begon, het laatste spoortje van theocratische heerschappij. Door snel opeenvolgende gebeurtenissen werd het land dus ledig gemaakt en de theocratische souvereiniteit werd weggenomen, waardoor de heidenen gedurende hun „bestemde tijden” de onbetwiste beheersing over het Beloofde Land werd gegeven. — Luk. 21:24.
12, 13. (a) Aan wie werd het aantal van de „tijden der natiën” onthuld, en op welke wijze? (b) Wat was het thema van de onthulling? Geef in het kort het tafereel weer dat werd geopenbaard.
12 Hoeveel „tijden” stelde God vast waarin de heidense natiën de onbetwiste heerschappij zouden voeren over het Beloofde Land, dat het proefterrein was voor de souvereiniteit over de gehele aarde? De Bijbel antwoordt, dat er zeven „tijden” zouden zijn (Dan. 4:16, 23, 25). Het is veelbetekenend dat dit aantal na het jaar 607 v. Chr., toen koning Nebukadnezar de totalitaire heerser van de derde wereldmacht was geworden, hem in een droom werd onthuld. Merk nu de bijzonderheden van deze droom op wanneer Nebukadnezar hem aan Jehovah’s getuige Daniël vertelt, opdat deze de goddelijke uitleg er van zal geven. Let er op hoe het thema van deze droom Gods souvereiniteit is, „opdat de levenden zullen erkennen, dat de Allerhoogste de macht heeft over het rijk van de mensen, en dat Hij het geeft, aan wien Hij wil, en zelfs den geringste der mensen daarover kan aanstellen!” — Dan. 4:14, PC; 4:17, Statenvert.
13 Nebukadnezar zeide tot Daniël: „Beltsazar, gij hoofd der geleerden, van wien ik weet, dat de geest der heilige goden in u woont, en dat geen enkele verborgenheid u moeite veroorzaakt, vertel mij de gezichten van mijn droom dien ik gezien heb, namelijk de uitlegging daarvan. Wat de gezichten betreft, die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, ik zag: er stond een boom midden op de aarde, van grote hoogte; die boom was groot en sterk, zijn hoogte reikte tot aan den hemel, en hij was te zien tot aan het einde der gehele aarde; zijn loof was schoon en zijn vrucht zo overvloedig, dat hij voedsel bood voor allen; onder hem zocht het gedierte des velds schaduw en in zijn takken nestelde het gevogelte des hemels, en al wat leeft, werd door hem gevoed. Ik zag in de gezichten die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, en zie, een wachter, een heilige [engel], daalde uit den hemel neer; hij riep luide en sprak aldus: Houwt den boom om en kapt zijn takken, stroopt zijn loof af en verstrooit zijn vruchten; het gedierte vliede van onder hem weg en het gevogelte uit zijn takken, laat echter zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld; en door den dauw des hemels worde hij bevochtigd en hij hebbe met het gedierte zijn deel aan het gras der aarde; zijn hart worde veranderd, zodat het niet meer een mensenhart is; een dierenhart worde hem gegeven; en zeven tijden [jaren] zullen over hem voorbijgaan.” — Dan. 4:9-16, NBG, Mo.
14, 15. Hoe werd deze droom vervuld ten aanzien van Nebukadnezar?
14 Daniël legde de droom uit en hij verklaarde dat in deze droom werd voorzegd, dat Nebukadnezar overvallen zou worden door zeven tijden of jaren van krankzinnigheid, gedurende welke tijd hij zijn keizerlijke regering niet persoonlijk kon uitoefenen maar wild gelijk een beest zou worden en buiten in het open veld zou leven. In werkelijkheid zou deze grote wereldregeerder dus bemerken dat zijn koninkrijk van hem weggenomen zou worden gelijk het omhakken van de hoge boom waarvan in zijn droom gewag werd gemaakt. Na zeven jaren zou zijn gezonde verstand terugkeren en hij zou in zijn koninkrijk worden hersteld, hetwelk, gelijk die met banden omsloten boomstronk in de grond, bewaard zou blijven in afwachting van de tijd waarop hij zou terugkeren om het bestuur over zijn rijk weer op te nemen.
15 Dit alles geschiedde vlak voor het einde van Nebukadnezars regering. Boeken over Nebukadnezar maken melding van de zeven jaren waarin hij krankzinnig was (Dan. 4:33). „De vorm van krankzinnigheid waaraan hij (Nebukadnezar) leed toen hij ten gevolge van trots zijn verstand kwijtraakte, was die welke lycanthropie wordt genoemd, waarbij de lijder zich verbeeldt een van de lagere dieren te zijn en als zodanig handelt. Nebukadnezar verbeeldde zich dat hij een os was geworden en ging er op uit om gras te eten gelijk ander vee” (The Westminster Dictionary of the Bible, blz. 422. Zie ook Nebuchadnezzar, door G.R. Tabouis, blz. 263-265, 383). Michaud schrijft in zijn Biographie universelle: „Nebukadnezar werd wegens zijn trots gestraft door een tamelijk vreemde kwaal, want hij geraakte in een toestand van volkomen dementia en was er van overtuigd dat hij in een os was veranderd.” Een andere Franse schrijver, Larousse, geeft een soortgelijk verslag en voegt er aan toe: „Hij stierf een jaar nadat hij zijn verstand had teruggekregen.”
16. Hoe is deze droom in het groot van toepassing op de hemelse heerschappij? Welke hoop laat God voor de mensheid over?
16 Nebukadnezars droom is echter in het groot van toepassing op de hemelse heerschappij. In par. 7 tot 11, blz. 212, 213, hebben wij een beschrijving gegeven van de onzichtbare theocratische heerschappij die oorspronkelijk aan de overdekkende cherub in Eden werd toevertrouwd. Gods souvereiniteit, die in werkelijkheid door deze gezalfde cherub werkzaam was, werd passend beschreven door de hoge boom in Nebukadnezars droom. Toen deze verheven theocratische regeerder van mensen en dieren in opstand kwam door de strijdvraag over de souvereine oppermacht van Jehovah God op te werpen, werd hij onmiddellijk uit Gods op een berg gelijkende organisatie weggezonden en voor altijd gescheiden van de toestand waarin hij in eendracht met God was. Hoe verheugd zijn wij te kunnen opmerken dat God, ten einde de rechtvaardige mensheid hoop te geven, in het visioen een stronk van deze boom liet staan. Hierdoor wordt duidelijk afgebeeld dat het ambt van rechtvaardige hemelse heerser, waardoor God zijn souvereiniteit wederom over de aarde zal uitoefenen, werd opgeschort. Het zou voorlopig vacant blijven totdat Hij zou komen die zou bewijzen dat hij het recht er op had. In de droom wordt aangetoond dat de Allerhoogste dit recht op het koninkrijk zal geven aan de „geringste der mensen” of een zoon des mensen. — Dan. 4:14, PC.
17, 18. (a) Wanneer beginnen de „zeven tijden” van toepassing te worden met betrekking tot de „boomstronk”? (b) Wanneer begint de periode van „krankzinnigheid” vooral openbaar te worden, en welke veranderingen doen zich voor in de heidense overheersing over Jeruzalem?
17 God kon, overeenkomstig zijn eigen besluit, het koninkrijk over de mensen niet oprichten en in de handen van een rechtvaardige onzichtbare regeerder leggen voordat er „zeven tijden” over de symbolische boomstronk waren voorbijgegaan. De profetische droom geeft niet te kennen dat de „zeven tijden” in Eden begonnen, onmiddellijk bij de opstand van Satan en toen deze het recht op en de autoriteit van het rechtvaardige heersersambt verloor. De feiten in de vervulling tonen aan dat ze niet destijds begonnen maar in de dagen van degene die de droom had en ten aanzien van wie de droom in het klein in vervulling ging, namelijk, ten tijde dat de voorbeeldige heerschappij van de laatste gezalfde koning van Juda, Zedekia, werd weggenomen. In de droom wordt slechts aangekondigd, dat de boomstronk onder andere een periode van „zeven tijden” zou doormaken en dat dit onmiddellijk zou voorafgaan aan het tijdstip waarop de stronk van zijn banden ontdaan zou worden en wederom vrij zou groeien.
18 Hieruit blijkt duidelijk dat de „zeven tijden” begonnen toen Jehovah’s voorbeeldige theocratie te Jeruzalem, in 607 v. Chr., door Nebukadnezar werd omvergeworpen. Zolang het voorbeeldige bestuur van God te Jeruzalem nog maar enigszins in zijn naam werkzaam was, al was het op onvolmaakte wijze, bestond er een zekere mate van nationaal gezond verstand en bestond er onder de natiën dezer aarde een gedeeltelijke tentoonspreiding van een rechtvaardige regering. Maar toen de voorbeeldige theocratie werd omvergeworpen, kende het onverstand en de beestachtigheid van menselijke regeerders en mensen geen grenzen meer. De heidense machten of de regeringen waren nu uitsluitend in het veld. Gods verbondsvolk was niet langer, onafhankelijk van de heidense natiën, in het bezit van enige nationale souvereiniteit in het midden van deze wereld. In 539 v. Chr. overheerste de Medo-Perzische wereldmacht het Beloofde Land. In 332 v. Chr. kreeg Alexander, de Griekse veroveraar, de macht er over. In 63 v. Chr. werd de Romeinse heerschappij over Palestina gevestigd. Van 637 tot 1917 n. Chr. hebben verscheidene Mohammedaanse heersers over het algemeen Jeruzalem beheerst. In 1917 ontnam Viscount Allenby van Groot-Brittannië Jeruzalem aan de Mohammedaanse Turken, die Jeruzalem sedert 1517 hadden beheerst.
DE WISKUNDIGE BEREKENING
19, 20. Hoe lang duren de „zeven tijden” der natiën? Geef de bewijzen waardoor wordt bevestigd dat 1914 een gekenmerkt jaar is.
19 Hoe lang duren „zeven tijden”, de tijden der natiën? De wiskundige berekening wordt ons door een andere profetie verschaft die geen verband houdt met deze profetie en waarin de uitdrukking „tijden” wordt gebruikt. In Openbaring 12:6 (NW) worden 1260 dagen genoemd en daarna wordt in het 14de vers naar deze zelfde periode verwezen als 3 1/2 ’tijd’. Indien dus 3 1/2 ’tijd’ 1260 dagen zijn, dan moeten 7 „tijden” (tweemaal 3 1/2 ’tijd’) tweemaal 1260, of 2520 dagen zijn. Reeds vroeg tijdens hun tocht door de woestijn verwierpen de Israëlieten de souvereine wijsheid van hun God doordat zij naar Egypte wensten terug te keren nadat zij de van geloof ontblote verslagen van de tien ontrouwe verspieders hadden geloofd (Num. 14:1-4). Doordat het volk geen geloof stelde in Gods souvereine leiding, veroordeelde Jehovah de natie tot een veertigjarige omzwerving in de woestijn zonder dat zij souvereine heerschappij hadden over land. „Overeenkomstig het aantal dagen, gedurende welke gij het land verspied hebt, veertig dagen, zult gij uw ongerechtigheden veertig jaar lang boeten, voor elken dag één jaar, opdat gij weet wat het betekent, als Ik Mij afkeer.” — Num. 14:34, NBG.
20 Overeenkomstig deze regel welke in de woestijn was vastgelegd, zou de Joodse natie, die telkens weer toonde dat ze Jehovah’s souvereine heerschappij niet waardeerde, gedurende een periode van zeven „tijden”, of 2520 jaar-dagen, uit de handen van hun heidense overheersers Gods ongunstige oordeel moeten ondergaan. Deze 2520 jaren liepen van de verwoesting van Jeruzalem en het land in de zomer en herfst van het jaar 607 v. Chr. tot de zomer en herfst van 1914, toen ze afliepen. Van 607 v. Chr. tot 1 v. Chr. zijn 606 jaren. Van 1 v. Chr. tot 1 n. Chr. is slechts één jaar, omdat de mensen uit de oudheid de nul nog niet hadden ontdekt waardoor deze periode volgens de moderne wiskunde tot twee jaar gemaakt zou worden. Het gebruik van de nul is slechts van betrekkelijk recente wiskundige oorsprong. Van 1 n. Chr. tot 1914 n. Chr. zijn 1913 jaar. Wanneer wij daarom 609 jaar plus 1 jaar plus 1913 jaar bij elkander optellen, krijgen wij een totaal van 2520 jaren.
21-23. (a) Noem één verbetering van een geringe vergissing die vele jaren geleden door de broeders is gemaakt met betrekking tot het vaststellen van het jaar 1914. (b) Verklaar een tweede verbetering.
21 Op dit punt van de bespreking zullen sommigen vragen waarom Charles T. Russell in 1877 de datum 606 v. Chr. gebruikte voor de val van Jeruzalem terwijl De Wachttoren van de laatste jaren het jaar 607 v. Chr. heeft gebruikt en nog steeds gebruikt. De reden is, dat in het licht van de moderne wetenschap werd ontdekt dat er twee kleine vergissingen waren gemaakt die elkander opheffen zodat de uitkomst gelijk blijft, namelijk, 1914. Wat de eerste vergissing betreft, Russell en anderen beschouwden de periode van 1 v. Chr. tot 1 n. Chr. als twee jaar, terwijl deze periode in feite slechts één jaar is omdat, zoals hierboven zojuist werd gezegd, het jaar „nul” in de v. Chr. — n. Chr. jaartelling niet voorkomt. „De Christelijke jaartelling begon niet met geen jaar, maar met een 1ste jaar.” — The Westminster Dictionary of the Bible, blz. 102.
22 De tweede vergissing stond in verband met het feit dat men de 2520 jaren, met het oog op de historische feiten en omstandigheden, niet op het juiste tijdstip liet beginnen. Bijna de gehele vroege Bijbelse chronologie sluit zich aan bij de wereldse geschiedenis in het jaar 539 v. Chr., in welk jaar Babylon in handen viel van Darius en Kores van de Meden en de Perzen. In de laatste jaren zijn er verscheidene kleitabletten met spijkerschrift gevonden die betrekking hebben op de val van Babylon en zowel de Bijbelse als de wereldse geschiedkundige datums bevestigen. Het ene tablet dat bekendstaat als de „Nabunaid Chronicle” verschaft de datum voor de val van Babylon, welke door specialisten is vastgesteld als 12-13 october 539 v. Chr., volgens de Juliaanse Kalender, of 6-7 october 539 v. Chr., volgens onze tegenwoordige Gregoriaanse Kalender.b Dit tablet zegt eveneens dat Kores 16 dagen nadat Babylon in handen was gevallen van zijn legers, zijn zegepralende intocht in Babylon deed. Aldus begon het jaar van zijn troonsbestijging in october 539 v. Chr. Op een ander tablet met spijkerschrift, „Strassmaier, Kores No. 11” genoemd, werd echter Kores’ eerste regeringsjaar vermeld en vastgesteld dat dit jaar was begonnen op 17-18 maart 538 v. Chr. en was geëindigd op 4-5 maart 537 v. Chr.c In dit eerste regeringsjaar van Kores vaardigde hij zijn besluit uit, de Joden toe te staan naar Jeruzalem terug te keren en aldaar de tempel te herbouwen (Ezra 1:1). Het besluit kan zijn uitgevaardigd in het laatst van 538 v. Chr. of vóór 4-5 maart 537 v. Chr.
23 In elk geval zou dit de grote groep van 49.897 Joden voldoende tijd hebben verschaft om hun tocht te organiseren en hun lange, vier maanden durende reis van Babylon naar Jeruzalem te maken zodat zij daar tegen 29-30 september 537 v. Chr., de eerste van de zevende Joodse maand, konden zijn en hun altaar voor Jehovah konden bouwen zoals staat opgetekend in Ezra 3:1-3. Aangezien 29-30 september 537 zeventig jaren van verwoesting, zoals die in 2 Kronieken 36:20, 21 staan vermeld, officieel doet eindigen, moet ook de verwoesting van het land officieel zijn begonnen na 21-22 september 607 v. Chr., de eerste zevende Joodse maand in 607 v. Chr., welk tijdstip het beginpunt is van de 2520 jaren.
[Voetnoten]
a Hierna zullen de Joodse datums die in de Schrift worden vermeld, worden aangepast aan onze tegenwoordige Gregoriaanse kalender. De Joodse dagen beginnen altijd na 6 uur n.m. De datums zijn omgerekend met behulp van Babylonian Chronology 626 B.C. to A.D. 45 (Babylonische chronologie 626 v. Chr. tot 45 n. Chr.), door Parker en Dubberstein aan de Universiteit van Chicago, uitgave van 1942.
b Geschiedenis van het Perzische rijk (Engels), door Olmstead, 1948, blz. 50; ook Licht uit het oude verleden (Engels), door Finegan, 1946, blz. 190.
c Babylonische chronologie 626 v. Chr. — 45 n. Chr. (Engels), door Parker en Dubberstein, 1942, blz. 11, 27.