De oordeelsdag voor de goden
„Wie is een God als gij?” — Micha 7:18.
1. In welke bovenmenselijke intelligenties geloven de meeste mensen, ofschoon het bestaan van Jehovah wordt geloochend?
STEEDS meer mensen in deze tijd zeggen: ’Er is geen God!’ Wat ook de reden mag zijn waarom zij dit zeggen, in de bijbel staat: „De dwaas heeft in zijn hart gezegd: ’Er is geen Jehovah’” (Ps. 14:1). Alhoewel velen het bestaan van Jehovah loochenen, gelooft toch de meerderheid der mensheid in goden zonder tal. Alleen al in India geloven de hindoes in honderden miljoenen goden.
2. Wie treedt in deze tijd waarin het in twijfel wordt getrokken of allen die goden worden genoemd, werkelijk goden zijn, als Rechter op?
2 De bijbel erkent dat er velen zijn die goden worden genoemd of zichzelf tot goden trachten te maken. In Psalm 82:1, 6 staat: „God stelt zich in de vergadering van de Goddelijke; te midden van de goden spreekt hij recht. ’Ikzelf heb gezegd: „Gij zijt goden, en gij allen zijt zonen van de Allerhoogste.”’” En in Psalm 97:1, 7 staat: „Jehovah zelf is koning geworden! . . . Laten allen die enig gesneden beeld dienen, beschaamd worden, zij die zich op goden beroemen die niets waard zijn. Buigt u voor hem neer, al gij goden.” Thans wordt in twijfel getrokken of al deze door mensen aanbeden goden werkelijk goden zijn. Hun oordeelsdag is aangebroken. Jehovah is de Rechter.
3. Welke joodse profeet uit de achtste eeuw v.G.T. had een naam die een uitdaging voor alle goden van de wereld vormde, en waarom?
3 In de achtste eeuw vóór onze gewone tijdrekening was er een profeet wiens naam een uitdaging voor alle goden van de wereld vormde. Zijn naam, Micha, betekent „Wie is gelijk Jah?” dat wil zeggen, gelijk Jehovah. — Micha 1:1; Jer. 26:18.
4. Met welke uitdagende vraag aan het adres van allen die goden worden genoemd, houden Micha en zijn profetische boek zich bezig?
4 De profeet Micha laat het contrast uitkomen tussen hem zelf en de mensen van de heidense natiën wanneer hij, sprekend voor zichzelf en voor andere getrouwen zoals hij, zegt: „Alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig” (Micha 4:5). Tegen het einde van zijn profetische boek wierp Micha dan ook zeer terecht de uitdagende vraag op: „Wie is een God als gij, een die dwaling vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel voorbijgaat?” — Micha 7:18.
5. Aan wie legt Jehovah, volgens Micha 1:2-4, openlijk zijn zaak voor, en welke kwestie is in het geding?
5 De vraag of allen die zich goden noemen, dit ook werkelijk zijn, is van wereldomvattend belang en Jehovah legt zijn zaak dan ook openlijk voor aan het algemene publiek, vooral aan degenen die beweren hem op aarde te vertegenwoordigen. Dit blijkt heel duidelijk uit hetgeen hij in Micha 1:2-4 zegt: „Hoort, o gij volken, allemaal; schenk aandacht, o aarde en wat u vult, en laat de [Soevereine] Heer Jehovah tegen u als getuige dienen, Jehovah vanuit zijn heilige tempel. Want ziet! Jehovah gaat uit van zijn plaats, en hij zal stellig neerdalen en treden op de hoge plaatsen der aarde. En de bergen moeten onder hem smelten, en de laagvlakten zelf zullen vaneensplijten, als was vanwege het vuur, als water dat van een steile plaats wordt gestort.”
6. Hoe verklaart Jehovah in Micha 1:12; 2:3, 4 en 4:10 de betekenis van die verschrikkelijke beeldspraak?
6 Jehovah gaat nog verder met zijn getuigenis en verklaart de betekenis van die verschrikkelijke beeldspraak door te zeggen:
„Het kwade is van Jehovah neergekomen tot de poort van Jeruzalem” (Micha 1:12). „Daarom, dit heeft Jehovah gezegd: ’Ziet, ik bedenk tegen deze familie een rampspoed waaraan gijlieden uw hals niet zult onttrekken, zodat gij niet hoogmoedig zult wandelen; want het is een tijd van rampspoed. Op die dag zal men over ulieden een spreuk aanheffen en stellig jammeren in een jammerklacht, ja, een jammerklacht. Men zal moeten zeggen: „Wij zijn zonder enige twijfel gewelddadig geplunderd! Zelfs het deel van mijn volk wijzigt hij. Hoe ontneemt hij het mij!”’” (Micha 2:3, 4) „Krimp ineen en breek uit, o dochter van Sion, als een barende vrouw, want nu zult gij . . . tot aan Babylon moeten komen.” — Micha 4:10.
7. Welke hedendaagse tegenhanger dienen wij in gedachten te hebben bij het lezen van de redenen die Jehovah voor zijn drastische optreden uiteenzet, en vooral met betrekking tot welke slechte dingen?
7 Bij het beschouwen van de redenen die Jehovah voor dit drastische optreden uiteenzet, dienen wij de hedendaagse christenheid in gedachten te hebben, want zij is de tegenhanger van het ontrouwe Israël uit de dagen van Micha. Wanneer Jehovah zijn openbare getuigenis voortzet, verklaart hij: „Vanwege de opstandigheid van Jakob is dit alles, ja, vanwege de zonden van het huis van Israël.” Deze zonden omvatten volgens Jehovah’s zeggen onder andere de aanbidding op „hoge plaatsen” in plaats van in de tempel te Jeruzalem, en hun afgodische aanbidding van „gehouwen beelden”. — Micha 1:5-7.
8, 9. (a) Hoe plunderden de Israëlieten, volgens Micha 2:1, 2 en 3:1-3, hun mede-Israëlieten? (b) Voor wie trad Micha als zichtbare getuige op, en hoe was hij daartoe in staat?
8 Behalve het voorgaande spreekt Jehovah ook nog over „degenen die beramen wat schadelijk is” en „degenen die beoefenen wat slecht is, op hun bed”. Hij voegt eraan toe: „Bij het licht van de morgen gaan zij ertoe over het te doen, omdat het in de macht van hun hand is. En zij hebben velden begeerd en zich er meester van gemaakt; ook huizen, en zij hebben ze genomen; en zij hebben een fysiek sterke man en zijn huisgezin, een man en zijn erfelijke bezitting, te kort gedaan” (Micha 2:1, 2). „Is het niet aan u gerechtigheid te kennen? Gij die het goede haat en het kwade liefhebt, die de mensen hun huid aftrekt en hun organisme van hun beenderen; gij die ook het organisme van mijn volk hebt opgegeten en hun zelfs de huid hebt afgestroopt, en zelfs hun beenderen hebt stukgeslagen, en hen hebt verbrijzeld als dat wat in een pot met wijde opening zit en als vlees midden in een kookpot.” — Micha 3:1-3.
9 Met die woorden trad de Soevereine Heer Jehovah „als getuige” op tegen het koninkrijk Juda uit de oudheid. Zijn profeet Micha moest als Zijn zichtbare getuige optreden en dit vereiste grote moed van zijn zijde, ja, grote geestelijke kracht. Maar Micha was tegen deze taak opgewassen. Hoe dat zo? Dit vertelt hij ons in de volgende woorden: „Ikzelf daarentegen ben vol van kracht geworden, met de geest van Jehovah, en van gerechtigheid en macht, om Jakob zijn opstandigheid aan te zeggen en Israël zijn zonde.” — Micha 3:8.
10. In welk opzicht behandelde Israël God zelf unfair, en in welk opzicht was Micha, als een voorbeeld voor ons, geen geestelijke zwakkeling?
10 Dezelfde geest van Jehovah die Micha in staat stelde de krachtige oordeelsboodschap mondeling bekend te maken, bewoog hem er ook toe deze harde boodschap van de ware God op te tekenen. Micha bezat iets wat de valse profeten, zieners en waarzeggers uit die tijd niet hadden en daarom had hij Jehovah’s „antwoord” aangaande de oorzaak van de nationale problemen. Ze waren te wijten aan de „opstandigheid” van Jakob en de „zonde” van Israël. Micha bezat zelf een rechtvaardigheidsgevoel, zodat hij zich er heel goed van bewust was dat zijn eigen volk onrechtvaardig tegenover God handelde door op ongevoelige wijze Gods wet te overtreden en hun door Mozes bemiddelde nationale verbond met hem te verbreken. Als een voortreffelijk voorbeeld voor de christelijke getuigen van Jehovah in deze tijd was Micha geen religieuze zwakkeling, maar in de volle mate van zijn geestelijke kracht stelde hij zonde ook als zodanig aan de kaak!
DE VALSE GODEN VERANTWOORDELIJK VOOR DE TOESTANDEN
11. Wie moeten verantwoordelijk worden gesteld voor de slechte morele en religieuze toestanden die zowel destijds in Israël heersten als thans in de christenheid bestaan?
11 Jehovah der legerscharen was niet verantwoordelijk voor de slechte toestanden die destijds in de natie Israël heersten. Ook is hij niet verantwoordelijk voor de slechte morele en religieuze toestanden die in de hedendaagse tegenhanger van Israël, de christenheid, heersen. Die slechte toestanden, zowel in Micha’s tijd als in deze tijd, moeten worden toegeschreven aan „de god van dit samenstel van dingen”, Satan de Duivel, en alle met hem verbonden demonengoden (Matth. 4:3, 4; 2 Kor. 4:4). In overeenstemming hiermee staat er geschreven: „Alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen” (Micha 4:5). „[Er] zijn er die ’goden’ worden genoemd, hetzij in de hemel hetzij op aarde, zoals er vele ’goden’ en vele ’heren’ zijn” (1 Kor. 8:5). Al deze valse goden hebben hun dag gehad om al de schade aan te richten die zij maar konden berokkenen.
12. Hoe zal Jehovah nu een duidelijk oordeel aan al die valse goden voltrekken?
12 Nu is voor Jehovah, de Almachtige God, echter de tijd gekomen om hen allen in het oordeel te brengen en een eind te maken aan al hun vormen van aanbidding door middel van tempels, priesters, afgoden of gehouwen beelden en riten en offers. Bij monde van zijn profeet Micha zette Jehovah uiteen dat het zijn onherroepelijke voornemen was om dit in het geval van het typologische Israël uit de oudheid te doen. Hij zei: „Ik wil de toverijen uit uw hand afsnijden, en geen beoefenaars van magie zult gij nog langer hebben. En ik wil uw gehouwen beelden en uw zuilen uit uw midden afsnijden, en gij zult u niet meer neerbuigen voor het werk van uw handen. En ik wil uw heilige palen uit uw midden uitrukken en uw steden verdelgen. En in toorn en in woede wil ik wraak oefenen over de natiën die niet hebben gehoorzaamd.” — Micha 5:12-15.
13. Sinds wanneer zijn valse goden op de meest in het oog springende wijze aan de kaak gesteld, en waarom valt ook de christenheid hieronder?
13 Gedurende de afgelopen honderd jaar zijn de valse goden van deze wereld, en ook van de christenheid, aan de kaak gesteld. Dit is gebeurd op een wijze die sinds de vernietiging van Jeruzalem door de Babyloniërs in het jaar 607 v.G.T., of ongeveer 109 jaar nadat de profeet Micha zijn profetie had opgetekend, haar weerga in de geschiedenis van de natiën niet heeft gehad. Ook de god van de christenheid is aan de kaak gesteld, de zogenaamde Drieëenheid, die op onverklaarbare wijze uit drie goden in één bestaat, maar die alle drie met elkander van gelijke eeuwigheid en elkander gelijk zijn. Deze drieënige god wordt soms afgebeeld als een menselijk lichaam met drie hoofden of een hoofd met drie gezichten. Het gebruik van door mensen gemaakte beelden in de religieuze aanbidding is duidelijk waarneembaar in de tempels, kathedralen en kerken van de christenheid.
14. (a) Wie op aarde hebben op een in het oog springende wijze alle valse goden van deze wereld aan de kaak gesteld? (b) Wanneer en hoe nam deze Micha-klasse de naam „Jehovah’s getuigen” aan, en welke verplichting namen zij daardoor op zich?
14 Wie hebben alle valse goden van deze wereld, voor wie thans de oordeelstijd is aangebroken, aan de kaak gesteld? De opgedragen, gedoopte christenen die door bemiddeling van Jezus Christus met de geest van Jehovah God zijn gezalfd. Als groep, of klasse, werden zij afgeschaduwd door Jehovah’s profeet Micha. In deze tijd zijn er net zulke activiteiten verricht als waaraan Micha deelnam, vooral sedert het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 G.T. Toen trad de Micha-klasse resoluut naar voren op het naoorlogse toneel en begon op een in het oog springende wijze als getuige voor de God van Micha op te treden tegen de afgodische stelsels van de christenheid en het heidendom. Op deugdelijke gronden nam deze Micha-klasse, toen zij in 1931 op een internationaal congres in Columbus (Ohio, VS) bijeenwaren, een resolutie aan waarin zij openlijk erkenden „Jehovah’s getuigen” te zijn en zich ertoe verbonden deze verplichting om als Zijn getuigen op te treden, na te komen. In navolging van dat voorbeeld stemden gemeenten van opgedragen christenen in de gehele wereld, die erkenden dat zij „het Israël Gods” waren, eensgezind met die in 1931 aangenomen resolutie in en namen de bijbelse naam „Jehovah’s getuigen” aan (Jes. 43:10-12; Gal. 6:16). Ondanks alles wat de christenheid ertegen in heeft gebracht, dragen zij die naam nog steeds!
15. (a) Wie is, volgens zijn eigen woorden, Jehovah’s grootste getuige? (b) Wat wilde Satan daarom graag ten aanzien van deze getuige tijdens diens verblijf op aarde doen?
15 Die dragers van deze nieuwe naam erkenden dat hun Leider, Jezus Christus, de grootste van alle getuigen van Jehovah was en is. In het laatste boek van de bijbel, de Openbaring, die Jehovah God door bemiddeling van de verheerlijkte Jezus Christus aan de bejaarde apostel Johannes meedeelde, zegt de eniggeboren Zoon van God over zichzelf: „Deze dingen zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin van de schepping door God” (Openb. 3:14). Evenals zijn Vader, Jehovah, sprak de Heer Jezus zich onomwonden uit tegen de betreurenswaardige toestanden die in het Israël van zijn tijd heersten en die overeenkwamen met de door Micha beschreven toestanden. Jezus wordt thans, in deze oordeelsdag voor alle valse goden, op een in het oog springende wijze door Jehovah gebruikt. Het is dan ook niet vreemd dat Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen”, de eniggeboren Zoon van God tijdens diens verblijf op aarde graag wilde ombrengen. Toen deze Zoon van God als mens werd geboren, zag Satan zijn kans hiertoe schoon. Er bestaat geen twijfel over dat Satan de Duivel op grond van de profetie in Micha 5:2 wist waar de geboorte zou plaatsvinden.
16. Hoe was in Micha 5:2 te kennen gegeven waar de Messías geboren zou worden?
16 Micha 5:2 luidt: „En gij, o Bethlehem Efratha, die te klein zijt om onder de duizenden van Juda gerekend te worden, uit u zal mij voortkomen degene die heerser in Israël zal worden, wiens oorsprong is uit oude tijden, uit de dagen van onbepaalde tijd.”
17. (a) Na welke gebeurtenis zou de beloofde geboorte plaatsvinden, zoals uit de context van Micha 5:2 blijkt? (b) Waar bevond de joodse maagd zich toen de tijd voor de geboorte aanbrak, en hoe kwam dat?
17 Uit het verband van Micha 5:2 blijkt dat de profetie vervuld zou worden nadat de joden uit hun zeventigjarige ballingschap in het land Babylon waren teruggekeerd. (Zie Micha 1:16; 4:10.) En in werkelijkheid vond de vervulling plaats 535 jaar nadat de bevrijde joden zich weer in het land Juda hadden gevestigd, waar ook het stadje Bethlehem opnieuw werd bevolkt. Te bestemder tijd zond Jehovah zijn engel naar de joodse maagd uit de geslachtslijn van koning David om haar ervan in kennis te stellen dat zij de moeder van de beloofde Messías, de Christus, zou worden. Toen de tijd aanbrak waarop Maria moest bevallen, bevond zij zich in haar geboortestad Bethlehem om zich daar volgens de verordening van caesar Augustus te laten inschrijven. Daar werd Maria’s eerstgeboren zoon omstreeks het midden van de zevende joodse maand, Tisjri, of omstreeks begin oktober, ter wereld gebracht en kreeg hij de naam Jezus, zoals de engel had geboden. Dat Satan de Duivel in deze gewichtige geboorte geïnteresseerd was, blijkt wel uit het feit dat zijn aanbidders, namelijk heidense astrologen, zich actief voor deze aangelegenheid interesseerden. Een geschiedschrijver, de apostel Matthéüs, schrijft hierover:
18. Hoe bracht Satan, in overeenstemming met zijn snode plan, de kennis omtrent de geboorte van Jezus onder de aandacht van koning Herodes van Judéa?
18 „Nadat Jezus in de dagen van koning Herodes te Bethlehem in Judéa geboren was, . . . werd [koning Herodes] verontrust en heel Jeruzalem met hem; en na alle overpriesters en schriftgeleerden van het volk bijeengebracht te hebben, informeerde hij bij hen waar de Christus geboren zou worden. Zij zeiden tot hem: ’Te Bethlehem in Judéa; want zo is het door bemiddeling van de profeet geschreven: „En gij, o Bethlehem van het land van Juda, zijt geenszins de onbeduidendste stad onder de bestuurders van Juda, want uit u zal een bestuurder voortkomen, die mijn volk, Israël, zal weiden.”’” — Matth. 2:1-6.
19. Waarom werd het doel van kindermoord te Bethlehem, die door koning Herodes was gelast, verijdeld?
19 Derhalve zond koning Herodes de astrologen naar Bethlehem. Maar toen deze beschouwers van dromen niet terugkwamen om hem te berichten waar hij de pasgeboren Jezus kon vinden, zond hij zijn soldaten naar Bethlehem en liet alle jongetjes van twee jaar oud en daaronder ombrengen. Maria en haar echtgenoot, Jozef, waren echter van tevoren gewaarschuwd, zodat zij Bethlehem hadden verlaten en naar Egypte waren uitgeweken om het jonge kind Jezus in het leven te houden. Het lijdt geen twijfel dat de jaloerse, op macht beluste koning Herodes tot zijn snode plan was aangezet door zijn god, Satan de Duivel, de symbolische Slang, wiens kop door het „zaad” van Gods „vrouw” vermorzeld zou worden (Gen. 3:15). Aldus werd niet alleen het plan van koning Herodes, maar ook het plan van de onzichtbare heerser van alle demonengoden verijdeld. — Matth. 2:7-18.
20. Door wie verdienen Satan en zijn demonengoden het geoordeeld te worden, en hoe is er tijdens deze oordeelstijd reeds ten aanzien van Satan en zijn engelen gehandeld?
20 Om de kwestie in evenwicht te brengen, verdienen Satan de Duivel en al zijn demonengoden het geoordeeld te worden door bemiddeling van degene die zij hebben trachten te verdelgen. Dit oordeel is reeds aan de gang sedert het jaar 1914, toen „de bestemde tijden der natiën” eindigden, van welke natiën Satan de Duivel de god is (Luk. 21:24; 2 Kor. 4:4). In overeenstemming met Gods woorden in Genesis 3:15 voorzei de profetie uit Micha 5:1: „Met de roede zal men de rechter van Israël [dat wil zeggen, Jezus Christus] op de wang slaan.” Maar nu de oordeelsdag voor alle valse goden van de natiën is begonnen, heeft de machtige aartsengel Michaël, wiens naam „Wie is gelijk God?” betekent, de strijd met Satan de Duivel en diens demonenengelen aangebonden en hen uit de hemelen geworpen.
21. Wat vond er gedurende de tijd dat de oorlog in de hemel werd gestreden, op aarde plaats, en wanneer zal Christus de gehele mensheid zonder inmenging van Satan en de anderen demonengoden regeren?
21 Samenvallend met die oorlog in de onzichtbare hemelen werd van 1914-1918 de eerste wereldoorlog in de menselijke geschiedenis gestreden. Daar de geërgerde Duivel en alle andere demonengoden tot de nabijheid van onze nietige aarde zijn beperkt, is het inderdaad een speciale tijd van „wee [voor] de aarde en de zee” geworden (Openb. 12:7-12). Deze oordeelsdag voor alle valse goden zal voortduren totdat „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon voorbij is en Satan en alle andere demonengoden gedurende de duizend jaar van Christus’ regering in de afgrond zijn opgesloten (Openb. 16:14-16; 20:1-3). Aldus zal de verheerlijkte Bestuurder uit Bethlehem, Jezus Christus, de gehele mensheid regeren zonder inmenging van valse goden en zal hij alle families van de aarde in de levengevende aanbidding van de ene levende en ware God onderrichten.