De aanbidding van de ene ware God wordt reeds verhoogd
1, 2. Hoe geraakte de aanbidding van de ene ware God tijdens de Eerste Wereldoorlog in verval, en hoe werd dit in Micha 3:12 afgebeeld?
DE EERSTE Wereldoorlog was een tijd van duisternis zoals de mensheid nog nooit eerder had meegemaakt. Het was alsof de machten der duisternis alom hadden gezegevierd. Het scheen alsof „de heerser van de wereld” had getriomfeerd (Joh. 14:30). Daar zijn wereldrijk van valse religie, met inbegrip van de christenheid, er op patriottische wijze toe overging de door oorlogsrazernij bezeten natiën te ondersteunen, werd er een enorme druk op alle religieuze mensen uitgeoefend. Zelfs de aanbidding van de ene ware en levende God geraakte in verval. De ondersteuners van de ware aanbidding werden vervolgd en onder restricties geplaatst en zelfs gevangengezet. Hun toestand werd rampspoedig en kwam overeen met hetgeen in Micha 3:12 was beschreven:
2 „Sion [zal] worden omgeploegd als louter een veld, en Jeruzalem zelf zal tot niets dan puinhopen worden, en de berg van het huis [de tempel] zal zijn als de hoge plaatsen van een woud” — als een verlaten veld dat vanwege het verstrijken van zo veel tijd tot op boomhoogte met plantengroei overwoekerd is.
3. In welke zienswijze berustten de aanbidders van de ware God, maar wat zouden zij volgens de profetie nog moeten doen voordat het „einde” kwam?
3 Het leek alsof het einde was gekomen — voor het gehele samenstel van dingen op aarde. De aanbidders van de God van de bijbel berustten in die zienswijze, daar zij „voor alle natiën voorwerpen van haat” werden (Matth. 24:9). Zij stonden evenwel pas aan het begin van „het besluit van het samenstel van dingen”. Zij zouden nog veel levenreddend werk moeten verrichten voordat zij de eindfase van dat „besluit van het samenstel van dingen” bereikt zouden hebben. De machtige Bestuurder uit Bethlehem had namelijk voorzegd: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:3, 14). De profetie van Micha was daarmee in overeenstemming, ook al had Micha zijn profetie honderden jaren tevoren opgetekend.
4. Welke verandering ten goede voorzegt Micha (4:1-4) tot Jehovah’s heerlijkheid, nadat hij de verwoesting heeft beschreven die over Jeruzalem en het land Juda zou komen?
4 Nadat Micha had beschreven hoe het land Juda en zijn hoofdstad, Jeruzalem (of Sion), door de Babyloniërs verwoest zou worden, zei hij vervolgens: „En het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis [de tempel] van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten volken stromen. En vele natiën zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah en naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uit gaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En hij zal stellig richten onder vele volken en de zaken rechtzetten met betrekking tot verre, machtige natiën. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Zij zullen, natie tegen natie, geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. En zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven; want het is de mond van Jehovah der legerscharen die het heeft gesproken.” — Micha 4:1-4.
5. Welk gebouw bevindt zich thans op de berg van het huis van Jehovah, en is dit de vervulling van Micha 4:1-4?
5 In de loop van de Eerste Wereldoorlog werd het aardse Jeruzalem door Britse troepen onder generaal Allenby veroverd, en in erkenning van dit feit gaf de Volkenbond Groot-Brittannië het mandaat over het gebied. Toen dit mandaat in 1948 eindigde, volgde er oorlog tussen de Joden en de Arabieren, en heden ten dage is de natie Israël zelfs in het bezit van de ommuurde stad Jeruzalem. Maar bevindt er zich op de top van de berg waar tot het jaar 70 G.T. het huis voor de aanbidding van Jehovah stond, een tempel voor de aanbidding van Jehovah? Neen. Op die plaats bevindt zich de Rotskoepel, voor de aanbidding van de mohammedaanse god Allah, en dit heiligdom vormt een toeristische attractie voor mensen uit vele natiën. Het valt beslist niet te loochenen dat dit geen vervulling van de profetie uit Micha 4:1-4 is.
6. Waarom gaat Micha 4:1-4 desondanks in vervulling, en waarom speelt het aardse Jeruzalem geen rol in de vervulling?
6 Toch is die profetie sedert het naoorlogse jaar 1919 in vervulling gegaan. Hoe dat zo? Welnu, omdat er een hoger Jeruzalem bij betrokken is. Laten wij ons nog eens voor de geest roepen hoe Jezus Christus als de Bestuurder uit Bethlehem op 9 Nisan van het jaar 33 G.T. zijn zegepralende intocht in Jeruzalem hield, maar niet als Koning werd geaccepteerd. Twee dagen later, op 11 Nisan, werd hij ertoe gebracht over dat aardse Jeruzalem te weeklagen met de woorden: „Hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis [uw tempel] wordt [ulieden] verlaten achtergelaten” (Matth. 23:37, 38). Drie dagen later, op 14 Nisan, stierf Jezus op Golgotha, buiten Jeruzalem, de marteldood. Toen liet Jehovah God van zijn kant die tempel verlaten achter, ofschoon hij aan hem was opgedragen. Die tempel was niet langer zijn plaats van goedgekeurde aanbidding. De vernietiging ervan in 70 G.T. beklemtoonde dat feit op dramatische wijze!
7. Wanneer werd het hemelse Jeruzalem de moeder van de discipelen van Jezus, en hoe verwijst Paulus hiernaar?
7 Veertig dagen na zijn opstanding keerde Jezus naar de hemel terug en tien dagen later, op de dag van het pinksterfeest, stortte hij de heilige geest uit op zijn discipelen die in het aardse Jeruzalem wachtten. Met die gebeurtenis werd een nieuw Jeruzalem, een hemels Jeruzalem, hun moeder. Met betrekking hiertoe schreef de christelijke apostel Paulus in zijn brief aan de gemeenten in Galátië: „Het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder” (Gal. 4:26). Later schreef dezelfde apostel aan de Hebreeuwse christenen in het algemeen: „Maar gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering, en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen” (Hebr. 12:22, 23). De profetie uit Micha 4:1-4 heeft betrekking op dit Nieuwe Jeruzalem, het geestelijke Jeruzalem, gelegen op een geestelijke berg Sion. Ten aanzien van dit geestelijke Jeruzalem gaat Micha’s profetie thans in vervulling!
8. In hoeverre is de aanbidding van de ene ware God sedert 1914 met betrekking tot de aarde verhoogd?
8 Sedert de door oorlog verscheurde jaren van 1914-1918 wordt de aanbidding van de God die eens werd aanbeden in het „huis” (of de tempel) dat zich op een van de bergen van het oude Jeruzalem bevond, constant verhoogd. Deze aanbidding van Jehovah is ’bevestigd boven de top der bergen’ waarop tempels voor de valse goden van dit samenstel stonden of nog staan. Aldus is de aanbidding van de ene levende en ware God ’verheven boven de heuvels’.
9. Hoe werd na de Eerste Wereldoorlog de mogelijkheid voor de verheffing van Jehovah’s aanbidding geschapen, en wat zei Micha 2:12, 13 met betrekking hiertoe?
9 Vooral na het einde van de Eerste Wereldoorlog in de herfst van 1918 werd de aanbidding van Jehovah als de Allerhoogste God hemelhoog verhoogd. Hoe dat zo? Omdat de aanbidders van Jehovah pas in de naoorlogse tijdsperiode hersteld konden worden uit de toestand van onderdrukking, verstrooiing en beperking die overeenkwam met de toestand waarin de joodse ballingen in Babylon zich van 607-537 v.G.T. bevonden. Micha’s profetie voorzei dat de geestelijke Israëlieten weer bijeengebracht zouden worden en dat de weg voor hen gebaand zou worden om uit een dergelijke Babylonische dienstbaarheid te ontkomen, met de woorden: „’Ik zal Jakob voorzeker vergaderen, u allen; ik zal de overgeblevenen van Israël zonder mankeren bijeenbrengen. In eenheid zal ik hen stellen, als schapen in de kooi, als een kudde midden in haar weide; het zal er gonzen van mensen.’ Hij die een doorbraak maakt, zal stellig vóór hen optrekken: zij zullen werkelijk doorbreken. En zij zullen door een poort trekken, en zij zullen daardoor uitgaan. En hun koning zal vóór hen doortrekken, met Jehovah aan het hoofd van hen.” — Micha 2:12, 13.
10. Wie was de „koning” naar wie in Micha’s profetie werd verwezen, en hoe en wanneer en voor wie maakte hij de „doorbraak”?
10 Toen de Israëlieten in 537 v.G.T. volgens het decreet van de Perzische veroveraar Cyrus de Grote uit Babylon trokken, was er geen menselijke koning uit het koninklijke huis van David die hen uitleidde. Zedekía, de laatste Davidische koning die in het oude Jeruzalem regeerde, was toen reeds gestorven en in Babylon begraven. Micha’s profetie moet dus kennelijk een geestelijke toepassing hebben. Wie is derhalve de „koning”? Het is de Koning die aan het einde van de „tijden der heidenen” (of „bestemde tijden der natiën”) in de herfst van 1914 G.T. aan Gods rechterhand in de hemel op de troon geplaatst zou worden (Luk. 21:24, Statenvertaling, Nieuwe-Wereldvertaling; Ps. 110:1, 2). Deze „koning” was groter dan Cyrus, de veroveraar van Babylon. Het was de pas geïnstalleerde „Koning”, Jezus Christus. Hij was degene die de „doorbraak” maakte voor de onderdrukte geestelijke Israëlieten, de „overgeblevenen” van het geestelijke Israël, of Jakob. In het naoorlogse jaar 1919 maakte de verheerlijkte Jezus Christus dan ook de „doorbraak” voor zijn opgedragen, gedoopte discipelen die tijdens de Eerste Wereldoorlog wegens zijn naam „voor alle natiën voorwerpen van haat” waren geworden. — Matth. 24:9.
11, 12. Wie ging aan de spits van het overblijfsel toen zij uittrokken, de vrijheid tegemoet, en aan welk door hem uitgevaardigde bevel gaven zij gehoor?
11 Die bevrijde discipelen waren gereed om hem als hun op de troon geplaatste Koning aan Jehovah’s rechterhand te volgen. Vervolgens trok hij vóór hen uit door de „poort” van ontkoming die hij had bereid. Hij leidde hen de werkelijke christelijke vrijheid tegemoet. Dit gebeurde „met Jehovah aan het hoofd van hen”, want zij hadden het voornamelijk aan Jehovah te danken dat zij uittrokken, de vrijheid tegemoet. Hij was Degene die tot zijn in het religieuze Babylon gevangen gehouden aanbidders de roep liet weerklinken:
12 „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” — Openb. 18:4; Jer. 50:8, 9; Jes. 48:20.
DE PERSOONLIJKE NAAM VAN DE ENE WARE GOD TREEDT OP DE VOORGROND!
13. Wat moest de ene ware God nu voor zichzelf doen, en hoe werd dit door The Watch Tower van 15 november 1919 bevestigd?
13 Jehovah begon toen een naam voor zichzelf te maken. Zijn naam begon terecht op de voorgrond te treden, daar deze hoger was dan de naam van zijn verheerlijkte Zoon Jezus Christus. In The Watch Tower and Herald of Christ’s Presence van 15 november 1919 werd bijvoorbeeld het eerste artikel gepubliceerd van een reeks artikelen die getiteld waren „Jesaja’s rapsodie”. In Deel I stond onder andere:
In deze eerste elf verzen van het veertigste hoofdstuk vs. 1-11 wordt Jehovah op drie manieren voor ons afgebeeld: Allereerst wordt hij afgebeeld als een Vertrooster na een langdurig lijden; ten tweede wordt hij voorgesteld als de Ware [God], wiens woord blijft ook al faalt al het andere; ten derde als de Herder, die zijn volk met vaderlijke zorg leidt.
De tweede reden voor troost schuilt in de woorden „dat haar ongerechtigheid is vergeven”. God zag in zijn wijsheid dat de zeventig jaar van nationale schande die het joodse volk onderging, de schaal van de goddelijke gerechtigheid voldoende in evenwicht zou brengen om verzoening te verschaffen voor de neiging die zij eeuwenlang ten toon hadden gespreid door zich aan afgoderij over te geven, of aan de aanbidding van andere goden dan Jehovah.
. . . Maar wij weten dat Jehovah nooit een onrechtvaardige straf zou toedienen. Hij kan zichzelf niet verloochenen. . . .
. . . Uit suggesties [voor een naam van een door het Genootschap uitgegeven blad] bleek dat het Jiddische equivalent voor „de stem” onmiddellijk door alle joden begrepen zou worden als een aanduiding voor een speciale, van Jehovah afkomstige boodschap.
Stellig dient elke klasse die door Jehovah gebruikt zal worden voor zo’n verheven doel als het medeërfgenaamschap met Christus, bij wijze van voorbereiding eerst zeer veel doorgemaakt te hebben alvorens ze geschikt is „voor de erfenis van de heiligen in het licht”.
. . . Maar als een dubbele hernieuwde verzekering dat de bovengenoemde beloften vervuld zullen worden, verbindt Jehovah er wederom zijn naam aan, ondertekent hij de door hemzelf uitgeschreven cheque — „het woord van onze God zal bestaan tot in eeuwigheid”, ongeacht werkelijke of vermeende hinderpalen. — Blz. 343, par. 5; blz. 344, par. 5-7; blz. 345, par. 4; blz. 346, par. 4.
14. Hoe werd ook in het boek De Harp Gods, dat in 1921 (Engels) werd uitgegeven, Gods naam op de voorgrond gesteld?
14 En in het eerste gebonden boek dat na de Eerste Wereldoorlog door de Watch Tower Bible and Tract Society werd uitgegeven, namelijk De Harp Gods (1921, Engels), stond in paragraaf 2 van het Voorbericht: „Voor de grondlegging der wereld had Jehova een voornemen gemaakt, waarvan niemand iets afwist. Gedurende de eerste vier duizend jaren der menschen geschiedenis was dit voornemen geheim gehouden.”
15. Welke resolutie werd zeven jaar later door de congresgangers op het internationale congres in Detroit (Michigan, VS) aangenomen?
15 Op het internationale congres dat van 30 juli–6 augustus 1928 in Detroit (Michigan, VS) werd gehouden, namen de duizenden aanwezigen eenstemmig de resolutie aan die hun door de toenmalige president van de Watch Tower Society werd voorgelegd en die getiteld was „Verklaring tegen Satan en voor Jehovah”. — Zie The Watch Tower van 15 september 1928, blz. 278, 279.
16. Hoe vond drie jaar later op het internationale congres in Columbus (Ohio, VS) de gebeurtenis plaats die de climax vormde?
16 De gebeurtenis die de climax vormde, vond echter plaats in 1931. Op zondag 26 juli van dat jaar, namen de duizenden aanwezigen op het internationale congres in Columbus (Ohio, VS) namelijk een resolutie aan getiteld „Een nieuwe naam”. Door deze resolutie namen die opgedragen, gedoopte aanbidders van de Allerhoogste God een naam aan die op de Schrift is gebaseerd, namelijk „Jehovah’s getuigen”. — Jes. 43:10, 12.
17. Wat deden de congresgangers door aldus deze nieuwe naam aan te nemen, en wat deden daarna gemeenten over het rond der aarde, en welke verantwoordelijkheid kwam er daardoor op hen te rusten?
17 Op die manier schoven deze christenen alle smadelijke namen waarmee zij door de christenheid waren bestempeld, terzijde en namen zij de eervolle benaming aan die volgens de bijbel passend voor hen was. Na het congres in Columbus werd de aldaar aangenomen resolutie aan alle gemeenten van de opgedragen, gedoopte discipelen van de Heer Jezus Christus over de gehele aarde, in hun diverse talen, voorgelegd. Alle gemeenten die de resolutie aannamen, berichtten dit aan het hoofdbureau van de Watch Tower Bible and Tract Society. Alle personen die met de resolutie instemden, namen daardoor een zware verantwoordelijkheid voor het aangezicht van Jehovah God op zich. Als zij niet in overeenstemming met de nieuwe naam zouden leven, zou dit ernstige gevolgen voor hen hebben. Door die naam te eren, zouden zij Gods naam verheerlijken. — The Watch Tower van 15 september 1931, blz. 278, 279 (Nederlandse uitgave van november 1931, blz. 172-174).
18. Hebben de christenheid en het jodendom iets dergelijks ondernomen, en van wie heeft God zich derhalve bediend om de profetie uit Micha 4:1-4 te vervullen?
18 Vinden wij in de wereldlijke geschiedenis sedert de Eerste Wereldoorlog een bericht opgetekend waaruit blijkt dat enige religieuze denominatie van de christenheid of van het jodendom iets dergelijks als die getuigen van Jehovah heeft ondernomen? Neen! Het is derhalve door bemiddeling van die Getuigen dat Jehovah God de profetie uit Micha 4:1-4 heeft vervuld. Aldus is de aanbidding van de ene levende en ware God inderdaad als het ware bevestigd „boven de top der bergen”, want er is aangetoond dat ze superieur is aan elke andere vorm van aanbidding. Ze is „stevig bevestigd” en zal daarom nooit uit haar verheven positie worden weggerukt. Ze wordt door Jehovah’s Getuigen in hoog aanzien gehouden en wordt daarom, figuurlijk gesproken, ’verheven boven de heuvels’.
19. Voor wie is de aanbidding van God zichtbaar geworden doordat ze als het ware „boven de heuvels” is verheven, en welke opzienbarende toespraak werd in overeenstemming hiermee in 1918 in Los Angeles (Californië, VS) gehouden?
19 De aanbidding van de ene levende en ware God werd aldus verheven opdat ze van verre zichtbaar zou zijn en mensen uit alle natiën en volken er voordeel van konden trekken. Het was dan ook onder goddelijke leiding dat de toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society op zondag 24 februari 1918, tijdens de Eerste Wereldoorlog, een wijd en zijd aangekondigde lezing in Los Angeles (Californië, VS) hield. Het onderwerp van deze lezing was opzienbarend maar het was in overeenstemming met de betekenis van de veelbewogen tijden bezien vanuit het standpunt van de bijbel. Het onderwerp was „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. Dit thema was gebaseerd op de bijbelse leer dat er menselijke overlevenden zouden zijn van de „grote verdrukking” waarmee dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen zou eindigen (Openb. 7:9, 14). Die begunstigde overlevenden zouden het millennium onder Christus’ koninkrijk worden binnengeleid. Door middel van die regering konden zij eeuwig leven op een paradijsaarde ontvangen.
20. Welke gelijkenis van Jezus werd in 1923 op het congres in Los Angeles besproken, en hoe werd ze toegepast?
20 Vijf jaar later werd er van 18-26 augustus 1923 in dezelfde stad Los Angeles nog een congres gehouden, en op zaterdag 25 augustus besprak de president van het Genootschap Jezus’ gelijkenis van de symbolische schapen en bokken. Daar deze gelijkenis deel uitmaakt van Jezus’ profetie omtrent het „teken” dat het „besluit van het samenstel van dingen” kenmerkt, bracht de spreker de gelijkenis van toepassing op „het laatst der dagen”, op de tijd die aan het millennium voorafgaat. Wie worden derhalve afgebeeld door de „schapen” die de geestelijke „broeders” van de Koning goeddoen overeenkomstig hun behoeften? Welnu, zij zijn degenen die ’mensen van goede wil’ worden genoemd en die als beloning de vernietiging van het huidige samenstel van dingen zullen overleven en het millennium-samenstel van dingen onder Christus’ koninkrijk zullen binnengaan! (Zie The Watch Tower van 1 november 1923, blz. 326; ook de uitgave van 15 oktober 1923, blz. 307.) Die hedendaagse symbolische „schapen” zijn de „volken” die naar de geestelijke tempel van Jehovah’s aanbidding stromen. Deze tempel wordt vertegenwoordigd door het overblijfsel van Christus’ „broeders”, die geestelijke Israëlieten zijn. — Micha 4:1; Matth. 24:3; 25:31-46.