Ninevé — „de bloedstad”
„WEE de bloedstad!” — zo luidde de godsspraak over Ninevé, eens de schoonste stad ter wereld. Als hoofdstad van Assyrië onder zijn grootste koningen was Ninevé gelijk een leeuwenkuil: Wreedheid en roofzucht vierden hoogtij. Ninevé verrijkte zich door middel van oorlogen en werd de grootste en meest gevreesde stad op het aardoppervlak. — Nah. 3:1.
Het is niet te verwonderen dat oorlog, bloedvergieten en wreedheid voor de heersers van Ninevé het meest geliefde tijdverdrijf was, want de wrede, meedogenloze Nimrod zelf was de stichter van Ninevé: „Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Ninevé, Rehoboth-Ir, Kalah en Resen tussen Ninevé en Kalah; dat is de grote stad.” — Gen. 10:11, 12.
Ninevé vormde met zijn voorsteden Kalah en Resen een grote stad. Wegens zijn grote goddeloosheid zond God de profeet Jona naar Ninevé. Het tijdige berouw dat de Ninevieten na de prediking van Jona aan de dag legden, redde de stad van een snelle vernietiging door Gods hand, maar de inwoners van deze grote stad vielen weer op hun zondige wegen terug. Tijdens de regering van de koningen Sargon, Sanherib, Esarhaddon en Assurbanipal bereikte Ninevé het hoogtepunt van zijn goddeloosheid en bloedige handelingen.
De Ninevieten overrompelden een stad, plunderden deze en behandelden de gevangenen zeer wreed. C. W. Ceram zegt in Goden, graven en geleerden: „Ninevé liet in de geest van de mensheid bijna alleen maar de indruk achter van moord, plundering, tirannie en het geweld aandoen van de zwakken; verder van oorlog en allerlei soorten van lichamelijke geweldpleging; van daden van een bloeddorstige dynastie van heersers die het volk door terreur onder de duim hielden en die dikwijls door mededingers nog wreder dan zijzelf, uit de weg werden geruimd.”
Wanneer de Assyrische legers met krijgsgevangenen naar Ninevé terugkeerden, moesten dezen onuitsprekelijke wreedheden ondergaan. Zij werden vaak voortgeleid aan touwen met haken eraan die door neus of lippen waren geboord. De koningen maakten hun gevangenen soms blind door hen met de punt van een speer de ogen uit te steken. Andere gevangenen werden aan palen geslagen of levend gevild. Ninevé was het hart van een grote militaire machine die alle zwakkere staten en volken meedogenloos vermorzelde.
HEBZUCHTIGE KOOPLIEDEN EN PRIESTERS
De oorlogen brachten de kooplieden van de stad, die door hun talrijkheid op de sterren des hemels leken, veel voordeel. De oorlogsbuit stroomde de grote stad binnen. De winkels in Ninevé waren voorzien van alle luxe-artikelen die in de toenmalige wereld bekend waren. Wat een schatten bevatte de stad! Gods profeet Nahum verklaarde: „Eindeloos is de voorraad, een overvloed van allerlei kostbaarheden.” — Nah. 2:9.
Met al zijn wreedheid was Ninevé toch buitengewoon religieus. Er was een heel pantheon van goden, waarvan er vele van Babylon waren overgenomen. Let eens op het aantal godheden dat in deze passage uit de Annalen van Assurbanipal wordt genoemd: „Op bevel van Assur, Sin, Sjamasj, Rammân, Bel, Naboe, Isjtar van Ninevé, Nin-ib, Nergal en Nusku betrad ik het land Mannai en trok er zegevierend doorheen. Zijn talloze steden, groot en klein, veroverde, vernietigde en verwoestte ik, en ik verbrandde ze met vuur tot aan Izirtu toe.”
De priesters van Ninevé waren helemaal niet tegen oorlog. „Het bedrijf van de natie was vechten”, zegt het boek Ancient Cities, „en de priesters hitsten onophoudelijk tot oorlog op. Zij ontvingen hun inkomsten grotendeels uit de oorlogsbuit, waarvan een bepaald percentage onveranderlijk aan hen werd toegewezen voordat deze onder anderen werd verdeeld, want dit geslacht van plunderaars was buitengewoon religieus.” Hebzuchtige priesters juichten bij het zien van de legers die uittrokken en terugkeerden met buit.
JEHOVAH BESLUIT NINEVÉ TE VERNIETIGEN
Wat moeten wij denken van deze stad van plunderaars? Wat moeten wij denken van een stad waarvan de inwoners behagen schepten in duivelse wreedheid? Wat moeten wij denken van een trotse, arrogante stad die van zichzelf zei: „Ik ben het en niemand anders”? Ze verdiende de vernietiging. Maar wie zou zulk een grote stad als Ninevé kunnen verwoesten? Jehovah, de God van hemel en aarde, zou het kunnen, en door middel van zijn profeet Nahum verklaarde Jehovah: „Zie, Ik zàl u! luidt het woord van den HERE der heerscharen, Ik til uw slippen op tot aan uw aangezicht, en Ik laat aan de volken uw naaktheid zien, aan de koninkrijken uw schaamte. Ik werp vuil op u, Ik maak u te schande en stel u ten toon, zodat al wie u ziet, van u wegvlucht en zegt: Verwoest is Ninevé! Wie zal haar beklagen?” — Zef. 2:15; Nah. 3:5-7.
Op welke wijze zou Jehovah Ninevé evenwel verwoesten? Vijandelijke legers zouden Ninevé belegeren. „Opgericht is het stormdak.” Vijandelijke soldaten zouden toegang tot de stad krijgen: „De poorten der rivieren openen zich, en het paleis zinkt ineen.” Ninevé’s ondergang in beschrijvende taal voorzeggend, verklaarde Jehovah’s profeet: „Hoor, zweepgeklap! hoor, wielengeratel! en jagende paarden en opspringende wagens, steigerende rossen en vlammende zwaarden en bliksemende lansen, en tal van verslagenen, een menigte doden, en eindeloos veel lijken; men struikelt over hun lijken!” De grond zou bezaaid zijn met dode Assyrische soldaten; de overwinnaars zouden op en over de lijken stappen. — Nah. 2:5, 6; 3:2, 3.
Ninevé’s tijd van roof was ten einde, en de mensen zouden zich gaan afvragen waar deze grote stad van leeuwen toch gebleven was. Gods profeet zegt: „Waar is nu het leger der leeuwen, de plaats waar de jonge leeuwen gevoed werden, waar de leeuw rondliep en de leeuwin, de leeuwenwelp, door niemand opgeschrikt? Waar is de leeuw die roofde voor zijn welpen en worgde voor zijn leeuwinnen, die zijn holen vulde met roof en zijn legers met het verscheurde” — Nah. 2:11, 12.
Mochten de vorsten en kooplieden van Ninevé soms denken dat deze profetie ongeloofwaardig en vergezocht was, dan herinnerde Gods profeet hen aan het lot van de beroemde Egyptische stad No-Amon. Ondanks een formidabele militaire macht en ondanks haar bluf dat ze onneembaar was, werd No-Amon tot de grond toe afgebroken; en ze werd door niemand anders dan de Assyrische koning zelf vernietigd. Inderdaad maakte koning Assurbanipal een inscriptie betreffende de val van No-Amon: „Mijn handen veroverden . . . de gehele stad — zilver, goud, edelstenen, de inventaris van het paleis, alles wat erin was; bontgekleurde gewaden, stoffen, paarden en mensen, mannen en vrouwen.” Daarom zegt de profeet tot Ninevé: „Of zijt ge beter dan No-Amon, dat troont aan de Nijl? . . . Toch moest het heen, moest het in ballingschap gaan! Toch werden zijn kinderen te pletter geslagen . . . Ook gij zult op zoek moeten gaan naar een schuilplaats tegen den vijand!” — Nah. 3:8-11, PC.
TOT EEN PUINHOOP GEMAAKT
Ninevé’s ondergang was bezegeld, want Jehovah’s woorden kunnen nooit falen. Het gebeurde ongeveer in 633 v. Chr. De verondersteld onneembare vesting Ninevé viel de belegeraars, de Meden en de Chaldeeën, gemakkelijk in handen. De Babylonische koning Nabopolassar beschrijft in zijn annalen de verovering van Ninevé door de Meden en Babyloniërs: „Langs de oever van de Tigris trokken zij op tegen Ninevé: zij deden een machtige aanval op de stad, . . . onder de aanzienlijken werd een grote verwoesting aangericht. . . . Zij plunderden de stad en maakten een onnoemelijke hoeveelheid rijkdommen buit, zij maakten de stad tot een grafheuvel en een puinhoop.” — Ancient Near Eastern Texts Relating to The Old Testament.
Welk een gejubel ging er door de wereld bij het nieuws van Ninevé’s val! Zelfs deze vreugde werd door Gods profeet voorzegd: „Allen die de mare over u horen, klappen over u in de handen, want over wien is uw boosheid niet voortdurend heengegaan” De „bloedstad” kreeg haar verdiende loon. Zou Ninevé herrijzen? Nooit; er zal voor God geen aanleiding bestaan opnieuw een vernietiging over Ninevé te brengen: „Niet tweemaal zal hij tegen zijne tegenstanders optreden, want hij maakt de vernietiging volkomen.” Wat een afschuwelijk einde voor Ninevé! „Hij zal . . . Ninevé tot een wildernis maken.” — Nah. 3:19; 1:9, OB; Zef. 2:13.
De val van Ninevé was zijn vernietiging, en deze was zo volkomen dat men spoedig zelfs zijn plaats was vergeten. Uit Xenophons Anabasis vernemen wij, dat toen deze Griekse historicus aan het begin van de vijfde eeuw v. Chr. langs de plaats kwam waar Ninevé had gelegen, de stad zo volkomen vergaan was, dat hij haar naam zelfs niet hoorde. En Herodotus? Deze historicus schrijft over de Tigris als „de rivier waaraan vroeger de stad Ninevé lag”. Er waren nauwelijks twee eeuwen sinds Ninevé’s val voorbijgegaan en toch spreekt Herodotus over de stad alsof ze reeds lang in de peilloze diepten der historie was verzonken, zonder zelfs een spoor van bezienswaardigheid achter te laten. Wellicht is Alexander de Grote over de ruïnes van Ninevé getrokken, want zijn overwinning bij Gaugamela werd bijna in het gezicht van Ninevé’s overblijfselen behaald. Toch zinspelen Alexanders geschiedschrijvers met uitzondering van Arrianus, zelfs niet eens op Ninevé. De Griekse schrijver Lucianus schreef in ongeveer 150 n. Chr. dat „er geen spoor van is overgebleven”. Uit de geschiedenis verdwenen!
Vóór de tijd van de grote archeologische ontdekkingen maakten sceptici de bijbel belachelijk door te beweren dat het bijbelse Ninevé nooit kon hebben bestaan. Toen kwam de tijd dat mensen de gehele omtrek afzochten naar een spoor van Ninevé. Sir Anthony Shirley, die aan het eind van de zestiende eeuw het gebied bezocht, zei echter: „Van Ninevé, dat God zelf ’die grote stad’ heeft genoemd, is nog geen steen overgebleven om ons eraan te herinneren dat daar eens een stad is geweest.”
OPGRAVINGEN BIJ NINEVÉ EN HAAR VOORSTEDEN
Sedert het begin van de negentiende eeuw hebben archeologen verschillende delen van Ninevé en zijn voorsteden opgegraven. De omvang van het opgravingswerk is enorm. Het gebied bestaat uit een van de grootste heuvels van Mesopotamië en men schat dat er ruim 121 miljoen ton aarde zal moeten worden verplaatst om het geheel op te graven. „Ninevé beslaat zo’n enorm terrein”, zegt Harper’s Bible Dictionary, „dat het, zoals A. Goetze uiteenzette, misschien nooit volledig opgegraven zal kunnen worden. . . . Ofschoon de geleerden al bijna 100 jaar lang nasporingen doen in Ninevé, zijn de benedenlagen nog steeds onaangeroerd.”
Wat hebben de geleerden in de ruïnes van Ninevé gevonden? Talloze voorwerpen, vele soorten van gedenktekenen en de overblijfselen van paleizen die in hun tijd wereldwonderen moeten zijn geweest.
Inscripties en gedenktekenen stemmen overeen met de bijbel wanneer deze zegt dat Ninevé een leeuwenkuil was. Men vond inderdaad kolossale leeuwen met mensenhoofden die samen met reusachtige gevleugelde stieren de tempels en paleizen bewaakten. De leeuw schijnt een soort van nationaal embleem te zijn geweest. De straten van Ninevé waar eens de zware stap van soldaten klonk, waren geplaveid met blokken kalksteen en vertoonden diepe sporen die er zo’n vijfentwintig eeuwen geleden door de oorlogswagens in waren uitgesleten.
Sir Austen Layard, de bekende schrijver van Nineveh and lts Remains, hield in 1854 in Londen een lezing waarin hij zei: „Wie zou echter hebben geloofd dat er documenten zouden worden gevonden die zowel wat hun beschrijving van details als de wonderbaarlijke nauwkeurigheid van hun beweringen betreft, de tekst van de Schrift bijna woord voor woord zouden bevestigen?” Er zijn inscripties ontdekt die bijbelse personen zoals Jehu, Menahem, Omri en Házaël vermelden. In Sanheribs eigen verslag over zijn inval in Palestina wordt Hizkia genoemd.
Men heeft Sanheribs paleis gevonden, waarvan men eenenzeventig kamers en ruim drie kilometer beeldhouwwerk heeft blootgelegd. De prachtige ingang was versierd met tien kolossale gevleugelde stieren met mensenhoofden, waarin de annalen van zijn zesjarige regering waren gegrift. De binnenkant van de paleismuren was eens versierd met figuren in glanzend blauw, oranje en rood geglazuurde bakstenen. De vloeren waren van marmer, ingelegd met arabesken van metaal. Op een van de paleismuren ziet men Assyrische krijgers die gevangenen aan palen slaan en hen levend villen. Men ziet Sanherib op een troon zitten, terwijl een lange stoet gevangenen de koning nadert. Een inscriptie luidt: „Sanherib, koning van de wereld, koning van Assur.”
Een ander paleis dat is ontdekt, behoorde aan koning Assurbanipal. Welk een verrassing wachtte de geleerden op deze plaats — de koninklijke bibliotheek! Deze bevatte duizenden kleitabletten. De koning had sommige tabletten uit persoonlijke bronnen verkregen, maar het grootste deel bestond uit afschriften die hij had gemaakt van de originelen die over alle provincies van zijn rijk verspreid waren. Onder de opgegraven tabletten bevonden zich de Babylonische verslagen van de schepping en de Vloed. Sommige tabletten droegen inscripties in zulke fijne tekentjes dat er een vergrootglas voor nodig was om ze te kunnen aflezen. Een inscriptie toont de grote belangstelling van koning Assurbanipal voor zijn bibliotheek: „Ik las de prachtige kleitabletten uit Sumerië en het ingewikkelde Akkadische schrift dat moeilijk is te lezen. Ik las met vreugde de inscripties op steen uit de tijd voor de vloed.”
Koning Assurbanipal was evenals de andere Assyrische koningen wreed en meedogenloos. Hij sloot gevangenen in kooien op en stelde hen tentoon om door honende toeschouwers bespot te worden; hij dwong gevangenen om in optochten de hoofden van hun vroegere kameraden in hun armen mee te dragen. Uit wat in eigen verslagen wordt toegegeven, blijkt dat Ninevé een van de meest oorlogszuchtige steden op deze aardbodem is geweest. „Wee de bloedstad!”
Haar lot kwam verdiend en onafwendbaar. Thans zijn haar verwoeste ruïnes en heuvels een verblijfplaats voor wilde dieren en op de pilaren van haar paleizen strijken de vogels neer. De reiziger in Irak die de ruïnes van Ninevé bezoekt, doet er goed aan de woorden van de profeet Zefanja te gedenken, woorden die Gods besluit tot uitdrukking brengen: „Hij . . . maakt Ninevé tot een wildernis, een oord dor als een woestijn; daar zullen kudden neerliggen en allerlei wild gedierte, kraaien en reigers overnachten op haar kapiteelen, vogels krijschen in de vensters, raven op de drempels, en men zal zeggen: . . . Wat is zij tot een ontzetting geworden, een leger voor het wild gedierte!” — Zef. 2:13-15, LV.
[Illustratie op blz. 101]
Van een paleismuur te Nimroed (Kalah)