Waarom zich uitbundig verheugen ondanks persoonlijke ontberingen?
1, 2. (a) Hoe worden degenen genoemd die zich te Har–mágedon uitbundig zullen kunnen verheugen? (b) Welke tentoonspreiding van bovenmenselijke macht waarbij Jehovah zich van wateren bedient, beschrijft Habakuk nu?
GEZEGEND zijn degenen die zich te Har–mágedon, ondanks de persoonlijke ontberingen die hen zullen treffen, uitbundig zullen kunnen verheugen. Habakuk vermeldt ten slotte de reden voor zulk een uitbundige vreugde wanneer hij zijn profetische gebed vervolgt. Nog steeds de opzienbarende activiteiten van Jehovah God beschrijvend wanneer Hij tot de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon overgaat, zegt de profeet:
2 „Is het tegen de rivieren, o Jehovah, is het tegen de rivieren dat uw toorn ontbrand is, of is uw verbolgenheid tegen de zee gericht? Want gij zijt op uw paarden gaan rijden; uw wagens waren redding. In zijn naaktheid geraakt uw boog ontbloot. De gezworen eden van de stammen zijn datgene wat is gezegd. Sela. Met rivieren hebt gij voorts de aarde gespleten. Bergen zagen u; ze geraakten in hevige pijnen. Een onweersbui van water trok door. De waterdiepte bracht haar geluid voort. In de hoogte hief ze haar handen op. Zon — maan — stonden stil, in de verheven woning daarvan. Als licht bleven uw eigen pijlen gaan. Het bliksemen van uw speer diende tot glans.” — Hab. 3:8-11.
3. Hoe toonde Jehovah in de jaren 1513 en 1473 v.G.T. dat zeeën en rivieren geen obstakel voor Hem vormen?
3 Jehovah kan in zijn opmars door niets worden gestuit, of het nu met bergen te vergelijken obstakels zijn of zulke schijnbaar onoverkomelijke hindernissen als rivieren en zeeën. In het jaar 1513 v.G.T. ondervond de Rode Zee dit, toen Jehovah het water van het oosten naar het westen vaneenspleet om zijn bevrijde volk naar veiligheid op de oevers van het Sinaï-schiereiland te voeren. In het jaar 1473 v.G.T. ondervond de buiten haar oevers getreden Jordaan hetzelfde toen Jehovah de stroom, hoewel het hoogwaterstand was, vanaf het noorden afsneed en de rivierbedding drooglegde opdat zijn volk onder leiding van generaal Jozua de rivier kon overtrekken en ten slotte in het Beloofde Land voet aan wal kon zetten. Als wateren die een belemmering vormden, zo getroffen werden, kon de profeet zich terecht afvragen of Jehovah’s gramschap en verbolgenheid tegen de rivieren en de zee waren gericht. Hoewel Egyptes Farao en zijn ruiters en wagens werden verzwolgen toen zij de Rode Zee trachtten over te trekken, stortten Jehovah en zijn hemelse legers, die als het ware op strijdpaarden reden, zich er regelrecht in en baanden zich een weg door alles — zoals rivieren en de zee — wat de doortocht schijnbaar versperde. In plaats dat de berijders van zijn symbolische wagens hun graf in de golven vonden, werden zij naar redding, naar de overwinning gevoerd!
4. Hoe kan God de aarde met rivieren splijten en de waterdiepte haar „handen” omhoog doen heffen?
4 Hoe geloofversterkend is dit voor Jehovah’s gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten in deze tijd, die evenals de stammen van het oude Israël gezworen eden aan Hem hebben gedaan, doordat zij via zijn Zoon Jezus Christus, als Middelaar, in het nieuwe verbond met Hem zijn opgenomen! Zij weten dat de Schepper stortvloeden ter beschikking staan om de aarde te splijten en de vijanden te verzwelgen, zoals in de dagen van rechter Barak en de profetes Debora. Water dat zich boven in de lucht bevindt, kan in een onweersbui naar beneden komen. In tegenstelling tot het water dat van boven neerstort, kan het water in de diepte onder de aarde zo geweldig in beweging geraken dat het met kracht naar boven komt of in de hoogte spuit, alsof de diepte haar handen omhoog hief om een aandeel aan de verdelging van de vijanden te hebben. — Hab. 3:9, 10.
5. Hoe worden in Habakuk 3:11 Jehovah’s flitsende strijdwapens afgebeeld?
5 Terwijl de bergen ineenkrimpen als waren ze in hevige pijnen, doet Jehovah zich kennen als een strijder die over bovenmenselijke strijdwapens beschikt. Zijn gevleugelde doodspijlen en het werktuig waarmee hij ze afschiet, zijn niet te vergelijken met wat mensen onder pijl en boog verstaan. Ze zullen niet bedekt of aan het oog onttrokken blijven, als bevond de boog zich in een foedraal en waren de pijlen in een pijlkoker opgeborgen. Dreunende donderslagen en knetterende bliksemflitsen behoren tot zijn goddelijke strijdwapens. De lichtflitsen afkomstig van Gods werktuigen waarmee hij zijn vijanden doodt, zullen bij dag en bij nacht zo helder zijn dat de letterlijke zon en maan zich als lichtgevers als het ware overbodig zullen voelen. Het zal zijn alsof ze ’stilstonden’ en geen dienst deden als lichtdragers, maar Jehovah’s glinsterende werpschichten een lichtend schouwspel lieten opvoeren. Om het schouwspel van flitsende vernietigingsschichten nog ontzaginboezemender te maken, zal Jehovah’s grotere wapen, gelijk een speer, door de lucht scheren en door zijn bliksemen de glans nog verhogen. Denkt u zich eens in hoe de vijanden van Jehovah en van zijn volk door zulk een oorlogvoering zullen worden geschokt!
TOT WIER REDDING DE OORLOG WORDT GEVOERD
6. Welke waarschuwing dienen de natiën ter harte te nemen met betrekking tot degenen die te Har–mágedon gered zullen worden?
6 Laten de natiën der aarde de waarschuwing ter harte nemen. Degenen die zij nu reeds tientallen jaren lang „voor alle natiën [tot] voorwerpen van haat” hebben gemaakt, zullen te Har–mágedon door Jehovah worden gered, terwijl de natiën zelf schade lijden omdat ze degenen die Hij liefheeft, haten. De profeet Habakuk maakt dit onder inspiratie duidelijk wanneer hij zijn beschrijving voortzet: „Met openlijke veroordeling doorschreedt gij voorts de aarde. In toorn zijt gij de natiën gaan dorsen. En gij zijt uitgetrokken tot de redding van uw volk, om uw gezalfde te redden. Gij hebt het hoofd uit het huis van de goddeloze verpletterd. Het fundament werd ontbloot, ja, tot de hals toe. Sela.” — Hab. 3:12, 13; Matth. 24:9.
7, 8. (a) Na welk grote religieuze gebeuren zal deze redding plaatsvinden? (b) Om wat op aarde te bewaren, zal Jehovah deze redding bewerken, en hoe zal hij de natiën behandelen?
7 De aanbidders van Jehovah God kunnen derhalve het vertrouwen hebben dat Hij hun te Har–mágedon te hulp zal komen. Zíj zullen door alle wereldse natiën worden aangevallen. Zoals door het boek Openbaring, de hoofdstukken zeventien tot negentien, wordt getoond, zal deze aanval plaatsvinden nadat de internationale prostituée, Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, met inbegrip van de christenheid, onverhoeds is vernietigd. Jehovah’s aanbidders, die uit de dienstbaarheid in dat Babylonische religieuze rijk zijn gekomen, zullen levend door de vernietiging van de christenheid en heel het overige deel van Babylon de Grote heen worden gebracht.
8 De irreligieuze natiën die deze vernietiging tot stand zullen hebben gebracht, zullen zich er dan op toeleggen te trachten de zuivere aanbidding van de ene levende en ware God, Jehovah, van de aarde uit te roeien. Om te voorkomen dat de godloze natiën hierin slagen, zal Jehovah moeten uittrekken tot de redding van ’zijn volk’. Als een uiting van zijn „openlijke veroordeling” van de kwaadwillige natiën zal Hij dus de aarde doorschrijden en in toorn de natiën dorsen door ze met zijn voet te vertreden gelijk koren op een dorsvloer.
9, 10. Wie is de „gezalfde” tot wiens redding Jehovah uittrekt?
9 De „gezalfde” tot wiens redding Jehovah uittrekt, is niet zijn verheerlijkte Zoon, Jezus de Messías of Gezalfde. Zoals uit Openbaring 17:14 en 19:11-16 blijkt, behoeft Jezus Christus niet van de aardse natiën te worden gered, maar voert hij veeleer de legers van hemelse engelen aan tegen de natiën die te Har–mágedon Jehovah’s „volk” aanvallen. Dit „volk” bestaat uit het overblijfsel van de met de geest gezalfde discipelen van Jezus Christus, en te zamen vormen deze door de geest verwekte, gezalfde leden van het geestelijke Israël te Har–mágedon Jehovah’s „gezalfde”. In Psalm 28:8, 9 staat profetisch over het geestelijke Israël geschreven:
10 „Jehovah is een sterkte voor zijn volk, en hij is een veste van de grootse redding van zijn gezalfde. Red toch uw volk, en zegen uw erfdeel; en weid hen en draag hen tot onbepaalde tijd.” — Zie ook 1 Johannes 2:20, 27; 2 Korinthiërs 1:21.
11. Wie zullen er, behalve de „gezalfde”, te Har–mágedon nog meer op aarde worden gered?
11 Behalve Jehovah’s „gezalfde” zal er te Har–mágedon een „grote schare” medeaanbidders worden gered. Dezen zullen eveneens uit het Babylonische wereldrijk van valse religie zijn gevlucht voordat Babylon de Grote wordt vernietigd. Hoewel zij niet tot de geestelijke Israëlieten behoren die Jehovah’s „gezalfde” vormen, zullen zij zich bij de „gezalfde” aansluiten om Jehovah in zijn geestelijke tempel te aanbidden en te dienen. Openbaring 7:9-15 verzekert ons dat zij de „grote verdrukking” zullen overleven.
12. Wat zal er dan echter met het „huis van de goddeloze” gebeuren?
12 In dramatische tegenstelling tot de redding van de „gezalfde” en de „grote schare” zal het „huis van de goddeloze” volledig verwoest worden. Gelijk een huis dat van de nok tot het fundament bloot gelegd en verwoest wordt, zal het goddeloze samenstel van dingen dat zij onder de onzichtbare invloed van Satan de Duivel hebben opgebouwd, te gronde worden gericht. De hoofden van dit internationale „huis” zullen verbrijzeld en verpletterd worden en degenen die de onderbouw van het wereldomvattende stelsel vormen, zullen met de grond gelijk worden gemaakt, terwijl zelfs het „fundament” niet bedekt in de grond wordt gelaten om er een nieuw gebouw op te doen verrijzen. Het fundament zal blootgelegd worden, zodat duidelijk te zien zal zijn dat het verwoest is. Het „huis van de goddeloze” zal niet meer op aarde zijn.
13, 14. (a) Over wie spreekt Habakuk wanneer hij zegt dat de natiën aanstormen om „mij” te verstrooien? (b) Wie is de „ellendige” die de natiën in uitgelaten gejubel in een schuilplaats denken te verslinden?
13 Op het slagveld van Har–mágedon zullen de nationalistische vijanden van Jehovah’s „gezalfde” in verwarring worden gebracht en elkaar afslachten. In een profetisch visioen hieromtrent zegt de profeet Habakuk in zijn gebed tot Jehovah als Krijgsman: „Met zijn eigen staven hebt gij het hoofd van zijn krijgslieden doorboord toen zij aanstormden om mij te verstrooien. Hun uitgelaten gejubel was als van hen die eropuit zijn een ellendige in een schuilplaats te verslinden. Door de zee heen zijt gij met uw paarden getreden, door de massa uitgestrekte wateren heen.” — Hab. 3:14, 15.
14 Wanneer Habakuk spreekt over de internationale poging om „mij” met stormachtig geweld te „verstrooien”, stelt hij zich in de plaats van Jehovah’s „gezalfde”, Zijn volk dat van de aanvallers moet worden gered. Als plunderaars die in een schuilplaats op de loer liggen en wachten totdat er een slachtoffer voorbijkomt, zullen de natiën, die te Har–mágedon in volledige slagorde opgesteld zijn, op Jehovah’s „gezalfde” en de „grote schare” medeaanbidders losstormen om hen allen te vernietigen evenals ze het religieuze Babylon de Grote hebben vernietigd. De „ellendige”, dat wil zeggen de bedrukte, in nood verkerende, die zij in uitgelaten gejubel in hun „schuilplaats” denken te verslinden, is Jehovah’s „gezalfde”, die door de wereldse natiën in hun haat jegens Jehovah’s aanbidders altijd is verdrukt. Maar hun schuilplaats is niet aan het oog van Jehovah God onttrokken.
15. (a) Hoe bewerkt Jehovah dat de hoofden van de krijgslieden van de goddeloze „met zijn eigen staven” worden doorboord? (b) Hoe wordt de vernietiging van de vijandige strijdkrachten door Jehovah tot voltooiing gebracht?
15 Jehovah zal beslist niet overrompeld worden. Hij zal zijn verdrukte „gezalfde” en hun loyale metgezellen niet in een hinderlaag van de vijand leiden. Wanneer de anti-God natiën komen aanstormen om de beoefenaars van de ware, zuivere religie te verstrooien, zal de Almachtige God bewerken dat de wapens van de aanvallende natiën tegen henzelf gekeerd worden zodat ze onderling en tegen zichzelf zullen strijden (Zach. 14:13; 2 Kron. 20:22-24). De Almachtige God zal echter meer doen dan slechts te bewerken dat de internationale vijanden hun eigen militaire staven gebruiken om de hoofden van hun eigen krijgslieden te doorboren. Hij zal ook zelf gebruik maken van bovenmenselijke krachten die hem ter beschikking staan om de vernietiging te voltooien. Met de „paarden” van zijn hemelse legers onder aanvoering van Jezus Christus zal hij zegevierend voortrukken door de „zee” en de „massa uitgestrekte wateren” van de onstuimige, bulderende vijanden. Zijn eigen volk zal te Har–mágedon derhalve niet in de vernietiging verzwolgen worden. Zij zullen ooggetuigen van Jehovah’s sublieme zegepraal zijn!
RUSTIG WACHTEN OP DE „DAG DER BENAUWDHEID”
16. Welke uitwerking heeft het vooruitzicht van wat Har–mágedon voor de mensen zal betekenen, op ons, zoals te kennen wordt gegeven door de uitwerking die het „bericht” op Habakuk zelf had?
16 Wanneer wij vooruitkijken naar de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, laten wij niet buiten beschouwing wat dit zal betekenen met betrekking tot de fysieke levensomstandigheden van de mensen, vooral van degenen die door de wanhopige natiën worden aangevallen. Wij raken er derhalve steeds meer van doordrongen dat ons beslist ontberingen te wachten staan en dit stemt ons heel ernstig. Zie eens hoe de profeet Habakuk werd aangegrepen toen hij die ernstige tijd alleen nog maar in een profetisch visioen zag: „Ik hoorde het, en mijn buik kwam in beroering; bij het geluid trilden mijn lippen; verrotting drong nu in mijn beenderen; en in mijn toestand kwam ik in beroering, dat ik rustig moest wachten op de dag der benauwdheid, totdat hij optrekt tegen het volk, om een overval op hen te plegen.” — Hab. 3:16.
17. (a) Tot welke handelwijze werd Habakuk door zijn beroering over het „bericht” aangezet, en waarom? (b) Hoe dienen het overblijfsel en de „grote schare” in deze tijd op het „bericht” te reageren?
17 Alleen al bij het overpeinzen van het bericht over de komende „dag der benauwdheid” in al zijn ernstig stemmende betekenis, zoals wij dit in Habakuk 3:2-15 kunnen lezen, had de profeet het gevoel alsof hij zou bezwijken. Zijn beenderen leken van verrotting te smelten, zodat ze geen kracht hadden om zijn lichaam overeind te houden; zijn hele lichaam was in beroering; zijn lippen konden geen woorden uiten, maar trilden slechts. Hij verkeerde een en al in beroering, en dat terwijl de verschrikkelijke „dag der benauwdheid” nog niet eens werkelijk was aangebroken. Maar bracht zijn toestand van beroering hem ertoe zelfmoord te plegen als uitweg of zijn toevlucht te nemen tot het gebruik van drugs ten einde zijn zintuigen te doden voor de werkelijkheid? Neen! Zijn beroering was teweeggebracht door God, door middel van het geïnspireerde bericht dat hem als profeet was gegeven. Daarom had zijn beroering de juiste uitwerking op hem en zette ze hem tot de juiste handelwijze aan, namelijk „dat ik rustig moest wachten op de dag der benauwdheid”. Zo dient ook de reactie te zijn van het overblijfsel van geestelijke Israëlieten in deze tijd, en eveneens van de „grote schare” getrouwe metgezellen, wanneer zij de bewijzen zien dat de angstaanjagende „dag der benauwdheid”, die binnen dit geslacht valt, dichterbij komt. Zij moeten kalm blijven en wachten.
18, 19. (a) Voor wie is de „dag der benauwdheid” bestemd? (b) Hoe wordt deze dag der benauwdheid gepersonifieerd, met welk resultaat voor het „volk”?
18 Zij dienen op te merken dat Habakuk niet zegt dat de „dag der benauwdheid” bestemd is voor Jehovah’s volk, Zijn „gezalfde”. Habakuk zei dat hijzelf rustig zou wachten totdat de „dag der benauwdheid” van de zijde van Jehovah zou komen „tegen het volk” of, letterlijk, „tegen een volk”. In de Hebreeuwse Geschriften wordt de uitdrukking „volk” dikwijls van toepassing gebracht op een leger, zoals in de profetie van Daniël 9:26. Het „volk” waarvoor de „dag der benauwdheid” is bereid, is derhalve het vijandige leger van de natiën die te Har–mágedon Jehovah’s „gezalfde” aanvallen. Voor dat „volk” of anti-God leger zal die „dag der benauwdheid” aanbreken.
19 Hoewel dat vijandige „volk” het erop gemunt heeft te Har–mágedon een overval op Jehovah’s „gezalfde” te plegen, zal Jehovah’s „dag der benauwdheid” zijn als een plunderaar die een overval zal plegen op het gewapende „volk”. De „dag der benauwdheid” wordt derhalve gepersonifieerd als een man die optrekt tegen het volk of leger van de vijanden „om een overval op hen te plegen” (Hab. 3:16). In de vertaling die is uitgegeven door de Jewish Publication Society, wordt dit vers als volgt weergegeven: „Dat ik moest wachten op de dag der benauwing, wanneer hij optrekt tegen het volk dat hij overvalt.” Dit zal vernietiging voor het vijandige „volk” betekenen.
20. (a) Met wat voor toestanden gaat oorlog altijd gepaard, en vooral voor wie? (b) Welke slechte economische toestand beschrijft Habakuk derhalve, en beschouwt hij dit als slechts een mogelijkheid of als iets wat waarschijnlijk is?
20 Oorlog brengt voor degenen die erbij betrokken zijn, vooral voor degenen die aangevallen worden, altijd onaangename toestanden met zich. Er kan verwacht worden dat de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon ontberingen met zich zal brengen voor degenen die dan door de verenigde vijanden van Jehovah’s aanbidders worden aangevallen. De profeet Habakuk beschreef zulke ontberingen niet als slechts een mogelijkheid. Hij zei: „Al bloeit de víjgeboom niet, en is er geen opbrengst aan de wijnstokken, al loopt het werk van de olijfboom werkelijk op een mislukking uit, en brengen zelfs de terrassen werkelijk geen voedsel voort, al wordt het kleinvee werkelijk afgesneden van de kooi, en is er geen rundvee in de omheinde ruimten — toch wil ik, wat mij betreft, mij uitbundig verheugen in Jehovah zelf; ik wil blij zijn in de God van mijn redding” (Hab. 3:17, 18). Habakuk spreekt hierover als iets wat zeer reëel en waarschijnlijk is.
21. Voor wie voorzag Habakuk zulke uitermate grote economische moeilijkheden, en op grond waarvan?
21 Habakuk voorzag profetisch hoe er uitermate grote economische moeilijkheden voor Jehovah’s „gezalfde” zouden komen vanwege de internationale poging die er gedaan zou worden om de aanbidders van Jehovah te verstrooien. Het zou erop lijken alsof er geen bestaansmogelijkheid meer voor hen was. Hun léven liep gevaar!
22. (a) Waarmee zal Jehovah, volgens Zijn profetieën, tijdens de „grote verdrukking” handelend tegen zijn vijanden optreden? (b) Waarom kunnen Zijn aanbidders niet verwachten gunstig bejegend te worden en verschoond te blijven van datgene waardoor de gehele wereld geteisterd wordt?
22 Zelfs thans, in deze „tijd van het einde”, nu de hongersnoden, pestilentiën, aardbevingen en internationale oorlogvoering nog vóór het uitbreken van de „grote verdrukking” hun tol van de bewoners der aarde eisen, zijn de economische toestanden en andere levensomstandigheden voor de gehele mensheid reeds van dien aard dat steeds meer mensen ontberingen moeten lijden. Maar tijdens de „grote verdrukking” zelf zal Jehovah God volgens Zijn eigen profetieën handelend tegen zijn aardse vijanden optreden met plagen, aardbevingen en andere natuurkrachten waartegen Zijn vijanden met hun kernbommen en economische en medische programma’s niet kunnen strijden. Wie kan eraan ontkomen niet in zekere mate door dit alles te worden aangetast? De leden van het met de geest gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten en de met hen verbonden „grote schare” zijn weliswaar evenals Jezus „geen deel van de wereld”, maar niettemin bevinden zij zich „in de wereld” zodat zij onvermijdelijk de gevolgen van de wereldtoestanden ondervinden. Daar zij bovendien voor alle natiën en volken „voorwerpen van haat” zijn, kunnen zij niet verwachten gunstig bejegend te worden en verschoond te blijven van datgene waardoor de gehele wereld geteisterd wordt. — Joh. 15:19; 17:11.
23. Wat zullen de „superieure autoriteiten” dan gaan doen in plaats dat zij nog langer als Gods dienaren tot ’s mensen welzijn werkzaam zijn, en hoe zal dit van invloed zijn op Jehovah’s getuigen?
23 Hoe zal het echter zijn wanneer de natiën, nadat ze hun wraak aan Babylon de Grote gekoeld hebben, zich als één blok aaneensluiten in een totale oorlogvoering tegen Jehovah’s in leven gebleven aanbidders om hen te verstrooien en te verslinden? De „superieure autoriteiten” of regeringen van deze wereld zullen ten aanzien van Jehovah’s christelijke getuigen niet langer werkzaam zijn als ’Gods dienaren’ tot hun welzijn (Rom. 13:1-4). Hun instellingen om het publiek in het algemeen van dienst te zijn, zullen ineenstorten of verbroken worden. Behalve dat zij dan in dit opzicht niet langer als ’Gods dienaren’ werkzaam zijn, zullen zij voorts de strijd aanbinden tegen Jehovah God door eensgezind zijn volk aan te vallen, waardoor de oorlog van Har–mágedon wordt uitgelokt. Het spreekt vanzelf dat de economische toestanden, de levensomstandigheden en de persoonlijke vrijheden van Jehovah’s christelijke getuigen van dien aard zullen zijn dat zij nauwelijks in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zij zullen met uitroeiing worden bedreigd! O, wat een kommervolle tijd zal dat zijn!
24. Welke vragen rijzen er met betrekking tot de handelwijze die Jehovah’s getuigen in die tijd zullen volgen, maar hoe antwoordt Habakuk profetisch voor hen?
24 Zullen zij door angst in paniek geraken? Zullen zij voor de aanvallende vijanden zwichten en hun geloof verloochenen en niet langer Jehovah’s christelijke getuigen zijn? Of zullen zij de hoop verliezen en in het moeras van de wanhoop wegzinken en geestelijk sterven? Neen! antwoordt Habakuk wanneer hij profetisch voor hen spreekt. Ondanks al deze ontberingen die over hen worden gebracht omdat zij trouw blijven aan de ene levende en ware God, zullen Jehovah’s christelijke getuigen uitroepen: „Toch wil ik, wat mij betreft, mij uitbundig verheugen in Jehovah zelf; ik wil blij zijn in de God van mijn redding.” — Hab. 3:18.
25. Hoe zal Jehovah zich dan rechtvaardigen door zich als Redder te doen kennen, en wie op aarde zullen ooggetuigen zijn van de rechtvaardiging van zijn soevereiniteit?
25 Hun God, Jehovah, is een God van redding, en hij zal hen redden. Jehovah zal zich rechtvaardigen door zich als hun Redder en Bevrijder te doen kennen. Wanneer zij in de uiterste nood schijnen te verkeren en wis en zeker met uitroeiing worden bedreigd, zal de „dag der benauwdheid” over hun vervolgers en aanvallers losbarsten. Die dag zal hen snel overvallen als een plunderaar, want dan zal Jehovah, met zijn hemelse engelen onder aanvoering van Jezus Christus, uittrekken en zijn getrouwe getuigen op aarde redden. Zij zullen in nog een opzicht getuigen van Jehovah worden, wanneer zij aanschouwen hoe hij alle vijanden op aarde vernietigt en zijn universele soevereiniteit rechtvaardigt.
26. (a) Waarvoor is het, met het oog op Habakuks slotwoorden, thans niet de tijd wat Jehovah’s getuigen aangaat? (b) Hoe zullen zij handelen als had Jehovah hun voeten als die van de hinden gegeven?
26 Het is thans voor Jehovah’s christelijke getuigen niet de tijd om te verslappen wanneer zij zien hoe de ontberingen waarmee Har–mágedon gepaard zal gaan, steeds duidelijker vorm aannemen en dichterbij komen. Laten zij in plaats daarvan hun stem verheffen en de triomferende slotwoorden van de profeet Habakuk overnemen: „Jehovah, de Soevereine Heer, is mijn vitale kracht; en hij zal mijn voeten maken als die van de hinden, en op mijn hoge plaatsen zal hij mij doen treden” (Hab. 3:19). Gesterkt in hun geestelijke ledematen door hun uitbundige vreugde en blijdschap in Jehovah God zullen zij heensnellen naar de veilige hoogten van onwankelbare rechtschapenheid jegens de Soevereine Heer Jehovah. Daar zullen zij met vaste tred als volgelingen van de regerende Koning Jezus Christus blijven wandelen. Gelijk huppelende hinden zullen zij als overlevenden van alle ontberingen van Har–mágedon springend van vreugde Gods rechtvaardige nieuwe ordening van zegeningen binnengaan.