Verborgen op de dag van Jehovah’s toorn
„Zoekt Jehovah, . . . Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid. Wellicht zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn.” — Zef. 2:3.
1. Van welk belang zijn Zefanja’s naam en profetie in onze tijd?
’VERBORGEN door Jehovah’ — dat is de gedachte die achter de naam van Gods profeet Zefanja schuilt. Zijn naam betekent namelijk „Jehovah heeft verborgen”. Wilt u graag door Jehovah verborgen worden? Dat zou feitelijk uw wens moeten zijn, want de huidige wereld zinkt steeds dieper in ellende en hopeloosheid weg. De rechtvaardige God, Jehovah, zal niet lang meer toelaten dat zulke toestanden blijven bestaan. Zijn dag van Armageddon is nabij. Wij allen behoren een intense belangstelling te hebben voor Zefanja’s profetie, want hierin wordt veel over die dag van beslissing gezegd. Er wordt in aangetoond hoe wij de toevluchtsplaats kunnen vinden waar wij ’door Jehovah verborgen’ zullen worden.
2. Waarom is de profetie verre van ’klein’ wat haar draagwijdte betreft?
2 Zefanja profeteerde in het begin van de regering van koning Josía van Juda (659–c. 629 v.G.T.), en derhalve ongeveer vijftig jaar voordat Jehovah Juda en Jeruzalem verwoestte. Wegens de kortheid van zijn profetie, wordt er vaak naar Zefanja verwezen als een van de „kleine profeten”, maar de draagwijdte van zijn profetie is verre van klein. In Zefanja’s dagen bevatte ze een goddelijke boodschap die niet genegeerd kon worden. Evenzo wijst ze vooruit naar onze twintigste eeuw met een dynamische waarschuwing waarop allen acht dienen te slaan die de hoop koesteren gedurende de naderende dag van de brandende toorn van Jehovah zekerheid te vinden. Ze maakt deel uit van Jehovah’s krachtige „profetische woord” dat door de apostel Petrus wordt vergeleken met „een lamp die schijnt in een duistere plaats”. — 2 Petr. 1:19; zie ook Romeinen 15:4.
3. (a) Hoe wierp Zefanja’s profetische boodschap onmiddellijke voordelen af? (b) Waarom kon deze uitwerking niet blijvend zijn?
3 Zefanja schijnt de achter-achterkleinzoon van de getrouwe koning Hizkía te zijn geweest. Als een profeet met koninklijke connecties moet hij beslist moed gehad hebben om Jehovah’s brandende oordelen tegen de vorsten van Juda bekend te maken (Zef. 1:1, 8). Zijn profetische boodschap wierp klaarblijkelijk heilzame resultaten af in de dagen van de jeugdige koning Josía, die het land reinigde van valse religie en bekend kwam te staan wegens „daden van liefderijke goedheid, in overeenstemming met wat geschreven staat in de wet van Jehovah” (2 Kron. 34:3, 14, 19, 33; 35:26). Als resultaat hiervan werd de voltrekking van Jehovah’s oordeel tijdelijk opgeschort. Josía’s rechtvaardige handelwijze verwijderde echter niet de slechtheid waarin zijn volk was gedompeld, en ook werden hierdoor niet de zonden goedgemaakt van zijn grootvader Manasse, die „Jeruzalem met onschuldig bloed gevuld had” (2 Kon. 24:3, 4). Jehovah’s dag van afrekening was nabij!
„DE UITSPRAAK VAN JEHOVAH”
4. (a) Met welke beslissende uitspraak begint de profetie? (b) Wat wordt als de oorzaak van Juda’s moeilijkheden geïdentificeerd, en hoe?
4 Bij monde van Zefanja maakte Jehovah duidelijk dat hij een volledig eind zou maken aan alle goddeloosheid. De profetie begint met de woorden:
„’Ik zal zonder mankeren een volledig eind maken aan alles wat op de oppervlakte van de aardbodem is’, is de uitspraak van Jehovah.”
Er zou een verdelging komen, een uitroeiing van alle dingen die verfoeilijk waren in Jehovah’s ogen. Deze „uitspraak” toonde overduidelijk aan wat de oorzaak van Juda’s moeilijkheden was — valse religie! Jehovah zei namelijk vervolgens:
„Ik wil mijn hand uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en ik wil van deze plaats de overgeblevenen van de Baäl afsnijden, de naam van de priesters van de buitenlandse god te zamen met de priesters, en degenen die zich neerbuigen op de daken voor het heerleger van de hemel, en degenen die zich neerbuigen, die gezworen eden doen aan Jehovah en gezworen eden doen bij Malkam; en degenen die zich terugtrekken van het volgen van Jehovah en die Jehovah niet hebben gezocht en hem niet hebben geraadpleegd.” — Zef. 1:2-6.
5. (a) Waarom had Baälsdienst geen rechtmatige plaats onder Gods volk? (b) Welke verfoeilijke praktijken maakten er deel van uit?
5 Wat een slechtheid! Die Judeeërs hadden de zuivere aanbidding van Jehovah de rug toegekeerd om de Baälsdienst van omliggende natiën te volgen. De Baälsdienst — met zijn mensenoffers, zijn rituele prostitutie, zijn aanbidding van stomme afgoden en zijn formalistische gebeden voor materiële voorspoed — had geen rechtmatige plaats onder Jehovah’s aanbidders (Num. 25:1-5; Jer. 7:30, 31; 11:17; 19:3-5). Valse religie had hen ertoe gebracht allerlei verkeerde praktijken te beoefenen. Juda’s priesters hadden het Eerste Gebod overtreden door omgang te hebben met „priesters van de buitenlandse god” (Ex. 20:2, 3). In navolging van het slechte voorbeeld van koning Manasse aanbaden zij „het heerleger van de hemel” en zagen zij voor leiding naar spiritistische mediums op (2 Kron. 33:1-6). In overeenstemming met het onjuiste uitgangspunt dat ’er in alle religies iets goeds is’, stelden zij de afgod Malkam gelijk aan Jehovah. Doordat zij zich van de levende God hadden teruggetrokken, hadden zij „een goddeloos, ongelovig hart” ontwikkeld. — Hebr. 3:12.
6. Welke treffende overeenkomsten blijken er te bestaan tussen de praktijken in Juda en die welke thans in de christenheid worden beoefend?
6 Is het thans in de christenheid soms anders? Wegens de miljoenen mensenlevens die gedurende deze eeuw op het oorlogsaltaar zijn geofferd, rust er nog altijd een enorme bloedschuld op de natiën van de christenheid. Aan beide zijden van het front hebben de geestelijken van de christenheid die oorlogen ondersteund, en hun bloedschuld blijft. (Vergelijk Jeremia 2:34, 35.) Evenals de Judeeërs zich aan alle mogelijke vormen van seksuele immoraliteit overgaven, bemerken wij dat voorechtelijke seks, vrij geslachtelijk verkeer, partnerruil, echtscheiding, homoseksualiteit en dergelijke praktijken de meest gewone zaak zijn voor de mensen die tot de christenheid behoren, terwijl velen van de geestelijken net doen of zij zulke praktijken niet zien of ze zelfs vergoelijken. Hoe tegengesteld aan de bijbelse maatstaven! — 1 Kor. 6:9, 10; Hebr. 13:4.
7. (a) Welke overeenkomsten met het spiritisme en het intergeloof dat door de afvallige Judeeërs werd beoefend, blijken er thans te bestaan? (b) Welke actuele raad treffen wij in dit verband in Gods Woord aan?
7 Astrologie, waarzeggerij, spiritisme — ook belijdende christenen houden zich daarmee bezig. Onder het voorwendsel dat ’alle religies tot hetzelfde doel leiden’, wordt er in de christenheid thans op grote schaal intergeloof beoefend. Vals-religieus bijgeloof wordt met de bijbel vermengd. In plaats dat de christenheid dan ook gehoorzaam is aan Jezus’ gebod om eens per jaar door middel van de Gedachtenisviering zijn dood te herdenken, legt ze de nadruk op Pasen. In dit feest (Duits: Ostern; Engels: Easter), dat is genoemd naar de godin van de sensuele liefde, namelijk Astoreth (Grieks: Astarte), zijn vruchtbaarheidsriten en -symbolen, zoals hazen en paaseieren, opgenomen. Allen die zich nog steeds met zulke praktijken ophouden, zouden er goed aan doen de schitterende raad in 1 Samuël 7:3 op te volgen: „Indien gij met geheel uw hart tot Jehovah terugkeert, doet dan de buitenlandse goden uit uw midden weg en ook de Astorethbeelden, en richt uw hart onwankelbaar op Jehovah en dient hem alleen, en hij zal u . . . bevrijden.” Ja, respect voor Jehovah, zijn Woord en zijn vereisten is absoluut noodzakelijk indien wij tot degenen willen behoren die ertoe worden uitgenodigd in zijn dag van rechtvaardiging te delen. Het is zoals Zefanja zelf opmerkt:
„Bewaar het stilzwijgen voor het aangezicht van de Heer Jehovah; want de dag van Jehovah is nabij, want Jehovah heeft een slachtoffer bereid; hij heeft zijn genodigden geheiligd.” — Zef. 1:7.
8. Tegen welke gevaarlijke denkwijze waarschuwt „het woord van Jehovah”?
8 In Zefanja’s tijd werden degenen die beweerden Jehovah te aanbidden, grondig door hem onderzocht. Daarom staat er verder in „het woord van Jehovah”:
„Het moet in die tijd geschieden dat ik Jeruzalem grondig zal doorzoeken met lampen, en ik wil aandacht schenken aan de mannen die stollen op hun droesem en die in hun hart zeggen: ’Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen’” (Zef. 1:1, 12).
Zulke egocentrische personen waren tevreden met de status quo. Zij wilden niet dat iemand de droesem in hun wijnvaten zou omroeren. Zij waren als de trouweloze christenheid in deze tijd, en ook als degenen die ermee zijn opgehouden Jehovah te aanbidden, terwijl zij zeggen: ’Waar is het bewijs dat wij thans werkelijk in de „laatste dagen” leven?’ Deze denkwijze bleek in Zefanja’s tijd rampspoedig te zijn, en ze kan in onze tijd zelfs nog rampspoediger zijn, aangezien wij voor het einde van het gehele wereldsamenstel van dingen staan. — 2 Petr. 3:3, 4, 10.
9. Waarom is het thans, evenals in de dagen van Juda, zo belangrijk een geestelijke in plaats van een materialistische kijk te ontwikkelen?
9 Met betrekking tot zulke trouweloze, materialistische personen zegt Jehovah vervolgens:
„Hun vermogen moet tot plundering worden en hun huizen tot een verlaten woestenij. En zij zullen huizen bouwen, maar zij zullen ze niet bewonen; en zij zullen wijngaarden planten, maar zij zullen de wijn ervan niet drinken” (Zef. 1:13).
Met wereldse bezittingen zal men op een dag van goddelijk oordeel niets kunnen uitrichten! Hoeveel praktischer is het wanneer wij thans, in plaats van zulke materiële dingen te zoeken, een schriftuurlijke kijk op het leven ontwikkelen en wanneer jonge mensen zich op volle-tijddienst voor Jehovah voorbereiden! Degenen die „schatten in de hemel” verkiezen in plaats dat zij ’schatten op aarde vergaren’, zijn altijd gelukkig! — Matth. 6:19-21; Pred. 12:1; 1 Tim. 6:6-8.
’DE GROTE DAG IS NABIJ’
10, 11. Hoe en waarom ’verhaast’ Jehovah zijn grote dag?
10 Vervolgens geeft de Soevereine Heer zelf ons de verzekering:
„De grote dag van Jehovah is nabij. Hij is nabij en haast zich zeer.” — Zef. 1:7, 14.
11 Laat niemand denken dat Gods oordeel over deze goddeloze wereld nog ver in de toekomst ligt. Thans wordt alle menselijke leven op aarde door vernietiging bedreigd, maar dat is iets wat Jehovah niet zal toelaten! Politiek-gezinde mensen zullen nimmer een eind maken aan de waanzin van dit atoomtijdperk. De Soevereine Heer Jehovah zal het doen. Hij zal zijn dag van Armageddon ’verhaasten’. Elke „sterke man” die deze oordeelsvoltrekking tracht te verijdelen, is gedoemd bitter te schreeuwen, want Jehovah zelf verklaart:
„Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van radeloze angst, een dag van onweer en van verwoesting, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke donkerheid, een dag van horengeschal en van alarmsignaal, tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens.” — Zef. 1:15, 16.
12. Waarom kunnen wij blij zijn dat er op die dag een selectieve vernietiging zal zijn?
12 Ook al zouden de vestingwerken van deze gemilitariseerde wereld een aanval van kernraketten kunnen weerstaan, toch zullen ze niets tegen het wapentuig van Jehovah’s hemelse arsenaal kunnen uitrichten. Bovendien zal het een selectieve vernietiging zijn, in overeenstemming met Davids profetische woorden: „Jehovah behoedt allen die hem liefhebben, maar alle goddelozen zal hij verdelgen” (Ps. 145:20). Ja, het zal een verschrikkelijke oordeelsdag zijn voor degenen die niet respectvol het stilzwijgen voor het aangezicht van Jehovah hebben bewaard. Hij verklaart namelijk vervolgens bij monde van Zefanja:
„Ik wil benauwdheid brengen over de mensheid, en zij zullen stellig lopen als blinden; want tegen Jehóvah hebben zij gezondigd. En hun bloed zal werkelijk worden uitgestort als stof, en hun ingewanden als de drek.” — Zef. 1:17.
13. Welke investeringen zullen niets baten op de dag van verbolgenheid?
13 Wat zal op die dag het nut blijken te zijn van een grote bankrekening, zelfs in een „neutraal” land, of van opgepot goud, of van veel onroerend goed waarin men zijn geld heeft geïnvesteerd, of van onderaardse schuilkelders? Niets! De Soevereine Heer Jehovah maakt dit zelf duidelijk met de woorden:
„Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen bevrijden op de dag van Jehovah’s verbolgenheid; maar door het vuur van zijn ijver zal de hele aarde verslonden worden, omdat hij alle bewoners der aarde aan een verdelging zal prijsgeven, ja een verschrikkelijke” (Zef. 1:18).
Op deze laatste beslissende dag is „de hele aarde” bij Gods uiteindelijke oordeelsvoltrekking betrokken. Maar er is een weg van ontkoming! Welke weg is dat?
„VERGADERT U”
14. Waaruit blijkt dat (a) Juda en (b) de christenheid in gebreke zijn gebleven acht te slaan op de oproep in Zefanja 2:1?
14 Als in een laatste oproep tot zijn eigen volk zegt Gods profeet zelf thans met klem tot degenen die tot de overlevenden zouden kunnen behoren:
„Vergadert u, ja, vergadert, o natie die niet van schaamte verbleekt” (Zef. 2:1).
Maar heeft Juda als natie gunstig op die oproep gereageerd? Jehovah’s vurige vernietiging van die natie in 607 v.G.T. toont aan dat zij dit niet hebben gedaan. Zij bleven hun schaamteloze handelwijze voortzetten. Er waren echter wel afzonderlijke personen — Judeeërs en anderen, met inbegrip van Jeremia, Ebed-Melech en het huis van Jonadab — die in leven bleven omdat zij acht sloegen op het woord van Jehovah (Jer. 39:11, 12, 16-18; 35:18, 19). Dezelfde situatie bestaat in onze tijd. Schaamteloos heeft de christenheid de Koninkrijksboodschap die Jehovah’s Getuigen in haar gehele rijk hebben gepredikt, tegengestaan. Ze heeft Gods koninkrijk in handen van Christus Jezus als de enige hoop der natiën verworpen en daar een door mensen gemaakt surrogaat voor in de plaats gesteld, de organisatie die thans bekendstaat als de Verenigde Naties. De enige vergadering waarvan in verband met de christenheid sprake is, is haar vergadering tot de vernietiging in Armageddon. — Ps. 2:2, 3; Openb. 16:13-16.
15. Welke andere bijeenvergadering heeft in deze tijd voortgang gevonden?
15 In het „laatst der dagen”, waarin wij ons thans bevinden, vindt echter nog een andere bijeenvergadering plaats. In de eerste plaats is er een bijeenvergadering geweest — voornamelijk uit de christenheid — van ware gezalfde christenen. Deze is gevolgd door een bijeenvergadering „uit alle natiën en stammen en volken en talen” van een ontelbare „grote schare”, opdat deze de naderende verdrukking kan overleven (Openb. 7:1-4, 9, 14; Jes. 2:2, 3). Uit wie bestaat deze „grote schare”? Uit zachtmoedige personen die bereid zijn zich te vernederen door acht te slaan op de raad van Gods profeet.
16, 17. Welke countdown is nu aan de gang, en aan welke oproep moet gehoor worden gegeven om in leven te blijven?
16 De countdown, het aftellen, tot Armageddon vindt consequent voortgang. Hoe actueel is derhalve de waarschuwing die Gods profeet tot deze zachtmoedige personen richt:
„Voordat de inzetting iets het licht doet zien, voordat de dag is voorbijgegaan net als kaf, voordat over ulieden de brandende toorn van Jehovah komt, voordat over u de dag van Jehovah’s toorn komt”,
moet u tot handelen overgaan! — Zef. 2:2.
17 Volgens de inzetting en het besluit van Jehovah zal de christenheid vergaan, evenals het ontrouwe Jeruzalem in 607 v.G.T. om overeenkomstige redenen werd vernietigd (Ezech. 22:3-5). Er rust bloedschuld op haar, en haar geestelijken hebben de wet van Jehovah verlaten. Haar religie maakt deel uit van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, waarover de apostel Johannes schreef: „Door uw spiritistische praktijken werden alle natiën misleid. Ja, in haar werd het bloed gevonden van profeten en van heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn.” Geen wonder dat tot degenen die God willen behagen, de oproep is uitgegaan: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen”! — Openb. 18:4, 23, 24.
’JEHOVAH ZOEKEN’
18. Wat moeten zachtmoedigen nog meer doen?
18 Is het echter voldoende zich van de wereld en haar valse religie af te scheiden? Zefanja toont aan dat zachtmoedigen verdere, positieve stappen moeten doen.
19. Wat is bij het ’zoeken van Jehovah’ betrokken?
19 Allereerst zegt Gods profeet:
„Zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde, die Zíjn rechterlijke beslissing hebt volbracht” (Zef. 2:3a).
Zij moeten kennis trachten te verkrijgen van Jehovah, alsook van zijn wonderbare eigenschappen en voornemens. Dit is mogelijk omdat zijn Zoon, Jezus Christus, hem heeft verklaard. Wanneer zij dit nederig doen, werpt dit grote beloningen af, zoals Jezus zelf heeft gezegd: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Joh. 1:18; 17:3). Wanneer zij Jehovah zoeken, zal dit ertoe leiden dat zij hem met ’geheel hun hart, ziel, verstand en kracht’ liefhebben en dat zij Jezus’ voorbeeld volgen door de „heilige dienst” te verrichten die Jehovah van hen verlangt. — Mark. 12:29, 30; 1 Petr. 2:21; Matth. 4:17; Openb. 7:15.
20. Wat voor rechtvaardigheid dienen wij te zoeken, en met welk vertrouwen?
20 Vervolgens zegt Zefanja:
„Zoekt rechtvaardigheid” (Zef. 2:3b).
Neen, geen farizeese zelfrechtvaardigheid! Niemand is gebaat met „ijver voor God” indien deze ijver niet in overeenstemming is met nauwkeurige kennis van zijn Woord. Wij moeten ’de rechtvaardigheid van God kennen om ons aan die rechtvaardigheid te kunnen onderwerpen’. Wij moeten ons leven in overeenstemming brengen met Gods maatstaven — niet die van de mens — en de christelijke persoonlijkheid aandoen die „naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit” (Rom. 10:2, 3; Ef. 4:22-24). Deze ware rechtvaardigheid en loyaliteit vereisen dat wij niet toelaten dat de loszinnige denkwijze of wegen van de wereld ons leven binnendringen. Zoals Jezus aanraadde, moeten wij ’eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid blijven zoeken’, in het vertrouwen dat als wij hem dienen, hij zal voorzien in wat noodzakelijk is om ons leven in stand te houden en ons tijdens de dag van Jehovah’s toorn te beschermen. — Matth. 6:31-33.
21. (a) Hoe legt de profetie de nadruk op de eigenschap zachtmoedigheid? (b) Waarop dienen wij in dit verband zorgvuldig te letten?
21 In de derde plaats zegt Jehovah’s profeet:
„Zoekt zachtmoedigheid” (Zef. 2:3c).
Zefanja heeft degenen die acht zullen slaan op zijn profetie reeds beschreven als de „zachtmoedigen der aarde”. Nu legt hij derhalve dubbele nadruk op deze eigenschap. Hoe belangrijk is het dat wij ermee voortgaan ’zachtmoedigheid te zoeken’, vooral aangezien wij zijn omringd door de trotse, veeleisende, eigenzinnige „ik eerst”-houding van de wereld! Het gevaar bestaat altijd dat wij iets van deze houding zullen overnemen. Wij moeten op onze hoede zijn, altijd bereid streng onderricht van Jehovah en zijn organisatie te aanvaarden en ons naar zijn wil te schikken. Wij dienen nooit te denken dat het in ons geval een kwestie is van „eens gered, altijd gered”, want de beloning van redding is alleen weggelegd voor degenen die ’voortgaan in de waarheid te wandelen’. — Spr. 22:4; Joh. 8:31, 32; 3 Joh. 3, 4.
22. (a) Waarom zegt Zefanja „wellicht”? (b) Waarop zal het voor degenen die ’door Jehovah verborgen’ zijn, uitlopen?
22 Vervolgens zegt Zefanja tot de „zachtmoedigen der aarde”:
„Wellicht zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn” (Zef. 2:3d).
Waarom „wellicht”? Omdat de uiteindelijke redding afhangt van de handelwijze die men volgt, zoals Jezus te kennen gaf met de woorden: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” Volhardt derhalve, alle zachtmoedigen, door nederig Gods wil voor deze tijd te doen, met inbegrip van de prediking van dit goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën (Matth. 24:13, 14). Wanneer u dit doet, kunt u tot degenen behoren die op de dag van Jehovah’s toorn ’door Jehovah verborgen’ worden. De psalmist David schrijft over zulke personen: „De zachtmoedigen . . . zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.” — Ps. 37:11.
[Kader op blz. 19]
’HET IS MISSCHIEN ALLEEN MAAR EEN KWESTIE VAN TIJD’
In zijn afscheidstoespraak erkende de voormalige president van de Verenigde Staten, Jimmy Carter, betreffende kernwapens: „Het gevaar wordt groter. Naarmate de arsenalen van de supermachten toenemen in grootte en raffinement en naarmate andere regeringen — in de toekomst wellicht zelfs tientallen regeringen — in het bezit komen van deze wapens, is het misschien alleen maar een kwestie van tijd voordat krankzinnigheid, wanhoop, hebzucht of misrekening de verschrikkelijke kracht loslaat.” En er is al zoveel krankzinnigheid in de wereld! Een redactioneel artikel in de „New York Times” van 31 januari 1981 bevatte de waarschuwing dat de supermachten „hoogstens een jaar hebben voor wapenbeheersing”, omdat zij anders „alle voorzienbare kansen op beperking van kernwapens zullen verliezen”.