-
Zingende strijdersDe Wachttoren 1953 | 1 juni
-
-
21. Tot welke handelwijze worden wij bezield door een besef van deze waarheden?
21 Wanneer wij beseffen dat Jehovah ons met betrekking tot zijn Woord het licht der waarheid heeft gegeven, niet alleen dat wij het begrijpen en dat wij zien dat het in deze wonderbaarlijke dag wordt vervuld, maar ook dat wij het voorrecht hebben er een aandeel in te hebben, dan ’danken wij Jehovah blijde voor zijn goedertierenheid’. Niet alleen dat, maar wij worden vervuld van de strijdgeest van vastberadenheid om ’de geboden van God na te komen’ in „het werk dat bestaat in het getuigenis afleggen van Jezus”, „zelfs . . . in weerwil van het gevaar des doods.” Onzelfzuchtig dragen wij ons op en binden ons zelf aan deze handelwijze. Zie eens hoe mooi dit tot uitdrukking wordt gebracht: „Jehovah is God, en hij heeft ons licht gegeven; bindt het slachtoffer met touwen, ja, bindt het aan de hoornen van het altaar.” — Openb. 12:11, 17, NW; Ps. 118:27, AS.
22. Hoe staat Jesaja 12:1-6 met onze studie in verband?
22 Maar hebt gij in het bijzonder die opmerking (par. 20) over de bevestiging van Zion „na een periode van benauwdheid” opgemerkt? Hiervan wordt in Psalm 118 vers 18 gewag gemaakt: „Jehovah heeft mij zwaar gekastijd, maar hij heeft mij niet overgegeven aan de dood.” Maar sla nu Jesaja hoofdstuk 12, AS, op, en zie hoe ieder woord van deze korte profetie de hoofdpunten van onze studie overvloedig bevestigt. Zoals vaak in De Wachttoren is verklaard, was Jehovah’s toorn ten aanzien van zijn volk in het begin van „die dag” daaraan te wijten dat zij niet hadden geleefd in overeenstemming met de opdracht zingende strijders te zijn. Maar in zijn goedertierenheid herstelde God de situatie en vertroostte zijn volk door Zion redding te brengen. „Want hij heeft iets prachtigs gedaan, — welbekend is dit over de gehele aarde” [Jes. 12:5, Ro]. Wederom verschijnt daarom het refrein: „Want Jehovah, ja Jehovah, is mijn sterkte en lied; en hij is mijn redding geworden. Daarom zult gij met vreugde water putten uit de bronnen der redding.” Ja, het levengevende water der waarheid kan in deze tijd, zoals Jezus te kennen gaf in het gesprek dat hij bij een zekere letterlijke bron met de Samaritaanse vrouw voerde, om niet en met vreugde geput worden opdat alle dorstigen die in de geest van de ware aanbidding heilige dienst verlangen te verrichten, er van kunnen drinken. Een machtige weerklank rijst derhalve thans uit alle hoeken der aarde op als antwoord op het luidklinkende bevel: „Roep luide en juich, gij inwoner van Zion; want groot in het midden van u is de Heilige Israëls.” — Jes. 12:2, 3, 6, AS; Joh. 4:14, 23; Openb. 22:17, NW.
23. Op welke plaats in de Schrift wordt naar Jehovah verwezen als naar iemand die zingt, en om welke reden en welke aanmoediging houdt dit voor ons in?
23 Als laatste punt het volgende. Gij zult u herinneren dat wij in het begin van dit artikel melding hebben gemaakt van het ene geval in de Schrift waar over Jehovah zelf wordt gesproken als over iemand die zingt. Wij treffen dit geval aan in Zefanja 3:14-17 (AS). Eerst komt, ter aanmoediging van ons als zangers, het bevel te ’zingen en te juichen, en blijde te zijn en ons te verheugen met geheel ons hart’. Waarom? Omdat „Jehovah uw [ongunstige] oordelen heeft weggenomen [„terzijde heeft gesteld,” Ro], hij heeft uw vijand [de Babylonische en de Farao-achtige onderdrukkers] uitgeworpen; de Koning van Israël, ja Jehovah, is in uw midden; gij zult geen kwaad [„rampspoed,” Ro] meer vrezen.” Dan komt, ter aanmoediging van ons als strijders, het aangrijpende bevel: „Te dien dage zal tot Jeruzalem worden gezegd: Vrees niet; o Zion, laat uw handen niet traag worden. Jehovah uw God is in het midden van u, een machtige die zal redden [van de vijand]; hij zal zich over u verheugen met blijdschap; hij zal rusten in zijn liefde; hij zal zich verblijden over u met gezang.” Op welke meer bezielende en verheven toon zouden wij deze studie kunnen besluiten? — Vergelijk Psalm 132:13-18, AS.
-
-
Herstel van ritueelDe Wachttoren 1953 | 1 juni
-
-
Herstel van ritueel
Volgens Cyril C. Richardson, professor in de kerkgeschiedenis aan het Union Theological Seminary te New York, herziet het Protestantisme zijn ritueel; hij zeide op 23 januari (1952) dat vele sekten terugkeren tot het gebruik van processies, gewaden, litanieën, en oude tradities. Hij vertelde hoe Protestantse hervormers in de zestiende eeuw alleen de nadruk hadden gelegd op de leer, maar dat de neiging nu omgekeerd is, en dat er met de ommekeer een groeiend gebruik is van het oprichten van Gothische gebouwen om de religieuze aanbidding afgescheiden te houden van andere werkzaamheden. Hij zeide: „Ruimte kan heiligheid even gemakkelijk tot uitdrukking brengen als de Bijbel.” Dit is nu juist waar de hervormers tegen in opstand kwamen. Is religie niet reeds voldoende „afgescheiden” van het volk? Ruimte is niet nodig om heiligheid tot uitdrukking te brengen, maar een ware kennis van de waarheid! Die is heden net zo schaars als in de zestiende eeuw, en haar behoefte kan niet worden vervangen door ritueel en ceremoniën. De heidense medicijnmannen kunnen hiermede hun volk ontzag inboezemen, maar zij geven geen kennis van God. De opdracht van Christus was anders: „Gaat en predikt.” — Matth. 10:7, NBG.
-