-
Het scheppen van een nieuwe aardeDe Wachttoren 1976 | 15 april
-
-
God, brengt u in een goed land, een land van met water gevulde stroomdalen, bronnen en waterdiepten, die in de valleivlakte en in het bergland ontspringen, een land van tarwe en gerst en wijnstokken en vijgen en granaatappels, een land van olierijke olijven en honing, een land waarin gij niet met schaarsheid brood zult eten, waarin het u aan niets zal ontbreken.” — Deut. 8:7-9.
De toestanden die thans op aarde heersen, alsook de bijbelse profetieën, geven te kennen dat de tijd voor het scheppen van een „nieuwe aarde” nabij is. De mensheid hoeft niet bang te zijn dit schitterende tehuis, de planeet de aarde, te moeten verliezen, maar kan ernaar uitzien zich er eeuwig in te verheugen, en wel onder rechtvaardige toestanden, wanneer ze in een volledige mate voortbrengt. De psalmist schreef over die toekomstige tijd: „Jehovah van zijn zijde [zal] geven wat goed is. En ons eigen land zal zijn opbrengst geven” (Ps. 85:12). Wat ligt er voor deze planeet een schitterende toekomst in het onmiddellijke verschiet!
-
-
Valse herders uit Gods dienst ontslagenDe Wachttoren 1976 | 15 april
-
-
Valse herders uit Gods dienst ontslagen
TOEN God de christelijke gemeente stichtte, verschafte hij door bemiddeling van Christus herders en leraren (Ef. 4:11). De apostel Petrus, die zelf een christelijke herder was, gaf de krachtige aanmoediging: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig; noch als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde wordend.” — 1 Petr. 5:2, 3.
De herders in de christelijke gemeente zijn geen heersers. In de natiën die christelijk beweren te zijn, bevinden zich echter heersers, zowel religieuze als politieke, die voorgeven als herders voor de mensen te zorgen. En zij worden in de Schrift herders genoemd. Of zij zich nu al dan niet krachtens Gods aanstelling in hun positie bevinden, toch stelt God degenen die zich als herders voordoen in hoge mate jegens hem verantwoordelijk, aangezien het leven en het welzijn van mensen erbij betrokken zijn. Indien zulke verantwoordelijke personen vals blijken te zijn, zullen zij een zwaar oordeel ontvangen (Jak. 3:1). Tot troost van ons en ten einde degenen die zulk een positie bekleden te waarschuwen, liet God zijn profeet Zacharía een drama opvoeren dat toekomstige dingen afschaduwde.
EEN PROFETISCH DRAMA
Jehovah God had destijds een „kudde”, namelijk zijn verbondsvolk Israël. Hij stelde Zacharía rechtstreeks als herder aan door te zeggen: „Weid de kudde bestemd ter doding, waarvan de kopers ze vervolgens doden ofschoon zij niet schuldig worden gehouden. En zij die ze verkopen, zeggen: ’Jehovah zij gezegend, terwijl ik rijkdom zal verwerven.’ En hun eigen herders tonen in het geheel geen mededogen met hen.” — Zach. 11:4, 5.
De kudde die aan God toebehoorde, was in een bijzonder slechte toestand geraakt doordat de herders van deze kudde geen belangstelling hadden voor het welzijn van de schapen en geen mededogen hadden met hun onderdrukte toestand. Toen Zacharía werd aangesteld, schonk hij aandacht aan enkelen van deze herders. Hij vertelt ons: „Ten slotte verdelgde ik drie herders in één maanmaand, daar mijn ziel geleidelijk ongeduldig met hen werd, en ook hun ziel een walging gevoelde voor mij” (Zach. 11:8). Wie deze drie herders precies waren, wordt ons niet gezegd. Maar aangezien Zacharía door de Allerhoogste God was aangesteld, bezat hij een superieure autoriteit onder hen, zodat hij de drie mannen kon ontslaan.
-