Hoofdstuk 11
„Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar” —
1. Hoe laten het Israël uit Zacharia’s tijd en de Republiek Israël zich wat krijgsmacht betreft met elkaar vergelijken?
WAS er in het Israël uit de tijd van de profeet Zacharia een krijgsmacht onder de wapenen? Neen, in tegenstelling tot de huidige Republiek Israël, waar zelfs vrouwen bij het leger worden ingelijfd.
2. Hoe lang was het gerepatrieerde overblijfsel zonder een krijgsmacht geweest, en welke vraag rijst er derhalve met betrekking tot het bouwen van de tempel?
2 Toen destijds in het jaar 522 v.G.T., tijdens de korte regering van Artaxerxes (de magiër Gaumata) als koning van Perzië, de Samaritaanse tegenstanders de Israëlitische tempelbouwers „met geweld van wapenen” het werk deden staken, brachten de Israëlieten in Jeruzalem geen krijgsmacht op de been om hen te bestrijden (Ezra 4:7-24). Later, in de elfde maanmaand (Sebat) van het jaar 519 v.G.T., op de vierentwintigste dag van de maand, toen Zacharia zijn vijfde visioen ontving, was er nog steeds geen krijgsmacht in Jeruzalem en het land Juda. Dit was nog steeds zo in het tweede jaar van koning Daríus I, die Artaxerxes als de heerser van het Perzische Rijk was opgevolgd. Zouden de Israëlieten de tempel van Jeruzalem kunnen voltooien zonder vanuit een „machtspositie” werkzaam te zijn door over een indrukwekkende krijgsmacht te beschikken? Het vijfde visioen dat Zacharia ontving, beantwoordde die vraag.
3. (a) Uit wat voor toestand wordt Zacharia gewekt voordat hij het vijfde visioen ontvangt? (b) Wat ziet Zacharia, zoals hij aan de tolkengel bericht?
3 Na het geloof inboezemende visioen betreffende de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak, schijnt de profeet Zacharia in een toestand van meditatie en overpeinzing vervallen te zijn, waarin het leek alsof hij sliep. Maar de reeks visioenen was nog niet ten einde; er was nog meer dat hij moest zien. Daarom vertelt hij ons vervolgens over de tolkengel die de dingen aan hem verklaarde: „En de engel die met mij sprak, kwam vervolgens terug en wekte mij, gelijk een man die uit zijn slaap wordt gewekt. Toen zei hij tot mij: ’Wat ziet gij?’ Ik dan zei: ’Ik heb gezien, en zie! er is een lampestandaard, geheel van goud, met een schaal erbovenop. En de zeven lampen ervan staan erop, ja zeven; en de lampen die erbovenop zijn, hebben zeven pijpen. En er zijn twee olijfbomen naast hem, één aan de rechterzijde van de schaal en één aan haar linkerzijde.’” — Zach. 4:1-3.
4. Aan welk huis herinnert het zien van die lampestandaard ons, en waarom?
4 Hebben wij ons een beeld gevormd van wat Zacharia werd getoond? Die gouden lampestandaard met zijn zeven armen waarop zich zeven lampen bevinden die met olijfolie worden gevoed, wekt herinneringen aan Jehovah’s huis van aanbidding. In het vroegere Israël, vanaf de dagen van de profeet Mozes tot de dagen van koning David, stond er in dat huis van aanbidding in zijn eerste afdeling, het Heilige, een gouden lampestandaard (Ex. 40:1-25). Het visioen van deze lampestandaard was derhalve zeer passend, aangezien dit visioen met de herbouw van de tempel te maken had.
5. Hoe werden de zeven lampen vanuit een centraal reservoir van brandstof voorzien voor de verlichting, en hoe werd deze centrale voorraad op peil gehouden?
5 De zeven lampen hadden een centrale olievoorraad voor de verlichting. Het was die schaal die zich boven op de gouden lampestandaard bevond, van welke schaal er zeven pijpen naar de zeven lampen liepen om ze vanuit de centrale voorraad van olie te voorzien. Maar waarvandaan ontving deze schaal haar olievoorraad, en hoe geregeld? Van die twee olijfbomen die naast de schaal stonden, de ene aan de rechterzijde en de andere aan de linkerzijde van de schaal. Die bomen konden een constante voorraadbron zijn en ze waren onmiddellijk bij de hand, zonder dat er olie van ver weg vervoerd hoefde te worden.
6. Hoe was het één lampestandaard, hoewel er zeven lampen waren?
6 Daar de lampestandaard één geheel vormde, waren alle zeven lampen er via armen die vanuit een centrale schacht liepen, mee verbonden.
7. Wat vroeg Zacharia de engel nu omtrent de lampestandaard?
7 Dit visioen had een betekenis. Daarom reageerde Zacharia er onmiddellijk op: „Toen nam ik het woord en zei tot de engel die met mij sprak, zeggende: ’Wat betekenen deze dingen, mijn heer?’ De engel dan die met mij sprak, antwoordde en zei tot mij: ’Weet gij werkelijk niet wat deze dingen betekenen?’ Op mijn beurt zei ik: ’Neen, mijn heer.’” — Zach. 4:4, 5.
8, 9. (a) Door welke handelwijze kunnen wij, net als Zacharia, voordeel trekken van dit visioen? (b) Welk antwoord geeft de engel aan Zacharia, en wat wordt hierdoor aan ons meegedeeld in plaats dat er details worden verklaard?
8 Net als de profeet Zacharia willen wij niet onze eigen uitleg aan het visioen geven. Wij willen door Jehovah der legerscharen, door bemiddeling van zijn engel, onderwezen worden. Wij kunnen slechts voordeel van het visioen trekken wanneer wij de goddelijke waarheid uit de juiste bron ontvangen. Wanneer de tolkengel door Zacharia wordt ondervraagd, behandelt hij niet eerst de betekenis van alle details van het visioen. Hij geeft ons veeleer het gewicht, de allesomvattende les, van het visioen in zijn geheel. Dit verleent kracht aan een visioen van slechts een lampestandaard.
9 „Bijgevolg”, zo zegt Zacharia, „antwoordde hij en zei tot mij: ’Dit is het woord van Jehovah tot Zerubbábel, zeggende: „’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd. Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbábel zult gij tot een vlak land worden. En hij zal stellig de hoofdsteen te voorschijn brengen. Er zullen juichkreten voor hem zijn: ’Hoe bekoorlijk! Hoe bekoorlijk!’”’” — Zach. 4:6, 7.
DE BARRIÈRE DIE TENIET GEDAAN MOET WORDEN
10. Met welke tegenstand werd Zerubbábel geconfronteerd, en waarop zou die kunnen lijken, vooral met het oog op welke omstandigheden?
10 Hoe zou iemand van ons het hebben gevonden tegenstand te verduren van de heidense stadhouders van de Perzische provincies aan deze zijde (de westelijke zijde) van de Eufraat? En dat niet alleen, maar hoe zou wie maar ook van ons het hebben gevonden tegenstand te verduren van de keizer van het hele Perzische Rijk, koning Daríus I? Die tegenstand stond toentertijd Zerubbábel in de weg toen hij ermee voortging Jehovah’s tempel in Jeruzalem in dat jaar 519 v.G.T. te herbouwen (Ezra 5:3 tot 6:2). Dat zou inderdaad als een „grote berg” lijken die de succesvolle voltooiing van de herbouw van de tempel in de weg stond, niet waar? Hij had geen krijgsmacht onder de nog geen vijftigduizend personen die in 537 v.G.T. met hem uit Babylon waren teruggekeerd. Hoe zou hij dus weerstand kunnen bieden aan een gewapende inval door tegenstanders die een protest hadden ingediend om het tempelwerk stil te leggen? Over welke kracht beschikten zowel hij als zijn mede-Israëlieten? Hij kende koning Daríus I niet persoonlijk en had geen politieke invloed bij hem. Hoe kon hij dus ooit verwachten Jehovah’s huis van aanbidding te voltooien — zonder zwaar gestraft te worden?
11. (a) Wat is het goddelijke antwoord op de vraag? (b) Wat moest Zerubbábel dus achter zich hebben staan bij het tempelwerk, en waarom?
11 Vragen wij in deze tijd of vroeg stadhouder Zerubbábel dit ook? Het antwoord is afkomstig van de grootste militaire Opperbevelhebber van allen: „’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Zach. 4:6). Zerubbábel hoefde zich er niet bezorgd over te maken of hij een krijgsmacht bezat of over kracht van enige menselijke bron beschikte. Hij moest slechts vertrouwen op Degene die hem bij monde van zijn profeten had gezegd dat hij het werk ter hand moest nemen en zich op de geest van die Opperste Autoriteit moest verlaten. Die geest is weliswaar een onzichtbare werkzame kracht, maar is niettemin onweerstaanbaar, overweldigend, immer succesvol en altijd zegevierend. Die geest werkt onzichtbaar maar brengt resultaten teweeg die in overeenstemming zijn met het voornemen van de goddelijke Bron van die geest. Alle krijgsmacht over de gehele aarde en alle politieke, religieuze macht onder de gehele mensheid kunnen geen stand houden wanneer Zijn heilige werkzame kracht in werking is. Die geest stond achter stadhouder Zerubbábel wanneer hij zich bezighield met het tempelwerk!
12. Tot wat moest die figuurlijke „grote berg” die Zerubbábel in de weg stond worden, en hoe was de vervulling van Jesaja 40:4, 5 een verzekering hiervan?
12 Wat heeft een figuurlijke „grote berg” die in de weg staat dan te betekenen? Jehovah der legerscharen zegt ertegen: „Voor het aangezicht van Zerubbábel zult gij tot een vlak land worden.” Voor het aangezicht van Zerubbábel en het getrouwe overblijfsel dat met hem uit Babylon was teruggekeerd, had Jehovah de profetie van Jesaja 40:4, 5 vervuld: „Laat elk dal worden verhoogd en elke berg en heuvel worden geslecht. En het bultige landschap moet tot vlak land worden en het oneffen landschap tot een valleivlakte. En de heerlijkheid van Jehovah zal stellig geopenbaard worden, en alle vlees moet het te zamen zien, want het is de mond van Jehovah die het heeft gesproken.” Hij kon nu iets soortgelijks doen in het geval van deze „grote berg” waarmee stadhouder Zerubbábel in dat jaar 519 v.G.T. werd geconfronteerd. Laten wij opmerken hoe Hij dit deed, niet door noeste krachtsinspanningen van de zijde van Zerubbábel, maar door Zijn geest.
13. (a) Hoe had Jehovah Zerubbábel eerder, op 24 Kislev 520 v.G.T., bij monde van Haggaï een verzekering gegeven aangaande vijandelijke strijdkrachten? (b) Wat zouden de tegenstanders stellig doen nadat Zerubbábel, gestimuleerd door Zacharia’s vijfde visioen, was voortgegaan met het werk?
13 Slechts twee maanden voordien had Hij bekendgemaakt hoe hij met de vijandelijke strijdkrachten zou handelen, door te zeggen: „Ik schud de hemel en de aarde. En ik zal stellig de troon van koninkrijken ondersteboven keren en de sterkte van de koninkrijken der natiën verdelgen; en ik wil de wagen ondersteboven keren met wie daarop rijden, en de paarden en hun berijders zullen stellig neerstorten, ieder door het zwaard van zijn broeder. ’Op die dag’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen, ’zal ik u, o Zerubbábel, de zoon van Seálthiël, mijn knecht, nemen’, is de uitspraak van Jehovah; ’en stellig zal ik u als een zegelring stellen, want gij zijt degene die ik verkozen heb’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen” (Hag. 2:20-23). Wellicht hebben de stadhouders van de provincies ten westen van de Eufraat een beroep gedaan op koning Daríus I in Susan, in Perzië, wegens datgene wat stadhouder Zerubbábel en zijn medewerkers op die dag (24 Kislev 520 v.G.T.) aan de bovenbouw op het fundament van de tempel in Jeruzalem deden. Maar stellig zullen die provinciale stadhouders een protest bij koning Daríus I hebben ingediend nadat Zerubbábel, gestimuleerd door dit vijfde visioen dat Zacharia aan hem berichtte, was voortgegaan met het tempelwerk.
14. Wat deed koning Daríus I volgens Ezra 6:1-13 toen het beroep dat de opgewonden provinciale stadhouders op hem deden, hem bereikte?
14 Tot op die tijd had koning Daríus I het door koning Artaxerxes uitgevaardigde verbod inzake de tempelbouw gehandhaafd. Maar wat deed hij toen het beroep dat de opgewonden provinciale stadhouders op hem deden, hem bereikte?
Het was toen dat Daríus, de koning, een bevel uitvaardigde, en men stelde een onderzoek in in het huis van de archieven van de schatten die daar in Babylon waren neergelegd. En te Ekbatana, in de versterkte plaats die in het rechtsgebied Medië lag, werd een rol gevonden, en daarin stond het volgende memorandum geschreven:
„In het eerste jaar van Cyrus, de koning, vaardigde Cyrus, de koning, een bevel uit betreffende het huis van God in Jeruzalem: Laat het huis herbouwd worden als de plaats waar men slachtoffers dient te brengen, en de fundamenten ervan dienen stevig te worden gelegd, de hoogte ervan is zestig el, de breedte ervan zestig el, met drie lagen stenen die op hun plaats worden gerold en één laag balken; en laten de kosten gegeven worden uit het huis van de koning. En laten ook de gouden en zilveren vaten van het huis van God die Nebukadnezar uit de tempel die in Jeruzalem was, weggehaald en naar Babylon gebracht heeft, worden teruggegeven, opdat ze de tempel mogen bereiken die in Jeruzalem is, op zijn plaats, en in het huis van God worden neergelegd.
Nu dan, Thathnai, de stadhouder aan de overkant van de Rivier, Sethar-Boznai en hun ambtgenoten, de lagere stadhouders die aan de overkant van de Rivier zijn, houdt u verre daar vandaan. Laat het werk aan dat huis van God ongemoeid. De stadhouder van de joden en de oudere mannen van de joden zullen dat huis van God op zijn plaats herbouwen. En door mij is een bevel uitgevaardigd met betrekking tot hetgeen gij doen zult ten aanzien van deze oudere mannen van de joden, tot de herbouw van dat huis van God; en uit de koninklijke schatkist van de belasting aan de overkant van de Rivier zullen prompt de kosten aan die fysiek sterke mannen worden gegeven, zonder onderbreking. En wat er nodig is, zowel jonge stieren als rammen en lammeren voor de brandoffers aan de God des hemels, tarwe, zout, wijn en olie, naar het zeggen van de priesters die in Jeruzalem zijn, worde hun voortdurend dag aan dag zonder mankeren gegeven; opdat zij de God des hemels voortdurend kalmerende offers kunnen aanbieden en kunnen bidden voor het leven van de koning en zijn zonen. En door mij is een bevel uitgevaardigd, dat er bij iedereen die deze verordening overtreedt, een balk uit zijn huis zal worden gerukt en hij daaraan gehangen zal worden als aan een paal, en zijn huis zal om die reden in een openbaar privaat worden veranderd. En moge de God die zijn naam daar heeft doen verblijven, iedere koning die en elk volk dat zijn hand uitsteekt om een overtreding te begaan en dat huis van God, hetwelk in Jeruzalem is, te verwoesten, ten val brengen. Ik, Daríus, heb een bevel uitgevaardigd. Het worde prompt uitgevoerd.”
Prompt deden toen aldus Thathnai, de stadhouder aan de overkant van de Rivier, Sethar-Boznai en hun ambtgenoten, overeenkomstig het bericht dat Daríus, de koning, gezonden had. — Ezra 6:1-13.
15. (a) Waaraan alleen kunnen wij die opzienbarende ommekeer in de aangelegenheden toeschrijven, en waarom? (b) Wat zou Zerubbábel volgens Jehovah, die dit van tevoren wist, met de hoofdsteen van de tempel doen?
15 Was hier sprake van de werkzaamheid en leiding van de geest van Jehovah der legerscharen? Wij kunnen deze opzienbarende ommekeer in de aangelegenheden slechts aan Zijn geest toeschrijven, want er kwam geen krijgsmacht of menselijke kracht van de zijde van stadhouder Zerubbábel aan te pas. De figuurlijke „berg” die door oppositiekrachten was opgeworpen en Zerubbábel in de weg was gelegd, werd voor hem tot „vlak land” gemaakt. Zijn geloof in Jehovah der legerscharen en zijn moed om het tempelwerk te verrichten, werden ruimschoots beloond. Daar Jehovah van tevoren wist wat hij door middel van zijn onoverwinlijke geest tot stand zou brengen, zei hij vervolgens in dat vijfde visioen dat Zacharia ontving: „En hij zal stellig de hoofdsteen te voorschijn brengen. Er zullen juichkreten voor hem zijn: ’Hoe bekoorlijk! Hoe bekoorlijk!’” — Zach. 4:7.
DE ’BEKOORLIJKE’ HOOFDSTEEN
16. Hoe belangrijk was die hoofdsteen, en welke verzekering zou er worden gegeven doordat Zerubbábel de steen te voorschijn bracht?
16 Die „hoofdsteen” was de bekronende steen van de tempel die in Jeruzalem herbouwd moest worden. Die hoofdsteen was de belangrijke steen waarmee de laatste hand aan de tempel zou worden gelegd. Dat stadhouder Zerubbábel de steen te voorschijn bracht, zou de verzekering zijn dat hij het tempelwerk zou voltooien. Nu zou niets hem als Jehovah’s dienstknecht kunnen tegenhouden. Jehovah’s geest zou daarvoor zorgen!
17. Waarom zou het een dag van vreugde zijn wanneer de hoofdsteen werd geplaatst, en waarom zouden de toeschouwers uitroepen: „Hoe bekoorlijk!”?
17 Het zou een dag van uitbundige vreugde zijn wanneer hij die hoofdsteen zou plaatsen, waardoor te kennen werd gegeven dat de bouw van de tempel in de stad waaraan God zijn heilige naam had verbonden, tot een succesvol einde was gebracht. De schare van toeschouwers zou bij het aanschouwen van deze bekronende prestatie in vervoering geraken en vol bewondering voor die op zijn in het oog springende plaats aangebrachte hoofdsteen uitroepen: „Hoe bekoorlijk! Hoe bekoorlijk!” De steen op zich was schitterend, want het was dezelfde steen die vóór de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak, werd neergelegd en waarop Jehovah zelf door bemiddeling van zijn werktuig het graveersel had gegraveerd (Zach. 3:9). Maar die gegraveerde hoofdsteen werd nog schitterender nu hij op zijn bestemde plaats in het tempelbouwwerk was aangebracht en een aangenaam voorkomen aan het tempelbouwwerk gaf. Niet alleen waren de gecharmeerde ogen van de tempelaanbidders op die hoofdsteen gevestigd, maar Jehovah’s „zeven ogen” waren in onverdeelde aandacht speciaal op die steen gevestigd. Door het plaatsen van de steen werd het profetische woord dat hij bij monde van Haggaï en Zacharia had gesproken, gerechtvaardigd.
18. Wanneer brak volgens de opgetekende geschiedenis die dag van verheuging aan?
18 Die dag van verheuging en van rechtvaardiging brak aan op de derde dag van de maanmaand Adar van het jaar 515 v.G.T., want de opgetekende geschiedenis zegt het volgende: „En de oudere mannen van de joden bouwden en maakten vorderingen onder het profeteren van de profeet Haggaï en Zacharia, de kleinzoon van Iddo, en zij bouwden en voltooiden het uit hoofde van het bevel van de God van Israël en uit hoofde van het bevel van Cyrus en Daríus en Artaxerxes, de koning van Perzië. En zij voltooiden dit huis tegen de derde dag van de maanmaand Adar, dat wil zeggen in het zesde jaar van de regering van Daríus, de koning.” — Ezra 6:14, 15.
19. Welk geweldige vooruitzicht biedt die profetische religieuze gebeurtenis voor ons in deze tijd, en door middel waarvan zal dit tot stand worden gebracht?
19 Wat een geweldig vooruitzicht biedt die historische doch profetische gebeurtenis voor allen die thans de zuivere en onbesmette aanbidding van de ene levende en ware God liefhebben! Ze wijst vooruit naar de tijd dat de ware aanbidding van de Soevereine Heer Jehovah in zijn geestelijke tempel tot haar volmaakte staat zal worden gebracht. Dit zal zijn wanneer Babylon de Grote (het wereldrijk van valse religie, met inbegrip van de sektarische christenheid) wordt vernietigd en alle politieke, militaire en sociale elementen van deze wereld, die zelfs tegen de zuivere religie gekant zijn, worden vernietigd en alleen het overblijfsel van geestelijke onderpriesters van het geestelijke Israël en hun medeaanbidders uit alle natiën en volken en stammen op de gereinigde aarde zijn overgebleven. Dit bekronende succes zal, zoals Jehovah zegt, „niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest” tot stand worden gebracht.
20. Welke bestuurder heeft een speciaal bevoorrecht aandeel aan die toekomstige vervulling van de profetie?
20 De tegenbeeldige bestuurder Zerubbábel zal een speciaal bevoorrecht aandeel hebben aan het tot stand brengen van de hedendaagse vervulling van deze goddelijke profetie. Wij weten wie hij is — Jezus Christus, die thans vanaf zijn hemelse troon over het getrouwe overblijfsel van zijn geestelijke onderpriesters en hun opgedragen, gedoopte medeaanbidders regeert.
21. Welke hoedanigheden die in Jezus Christus gecombineerd zijn en ook in Melchizédek werden afgeschaduwd, worden door Zerubbábel en Jozua afgebeeld?
21 Zerubbábel was een afschaduwing van de verheerlijkte Koning Jezus Christus in een ander aspect dan de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak. De hogepriester Jozua (die de Griekssprekende joden „Jezus” noemden) beeldde Jezus Christus in zijn priesterlijke functies af. Zerubbábel, die tot stadhouder van de provincie Juda werd aangesteld, beeldde de Heer Jezus Christus in zijn bestuurshoedanigheid van koning af. Die twee hoedanigheden, namelijk van hogepriester en van bestuurder, zijn gecombineerd in de verheerlijkte Jezus Christus, want hij wordt ook afgeschaduwd door Melchizédek, over wie Genesis 14:18 zegt: „Melchizédek, de koning van Salem, bracht brood en wijn, en hij was priester van de Allerhoogste God.” In Hebreeën 7:1 wordt hij „Melchizédek, koning van Salem, priester van de Allerhoogste God”, genoemd. — Ps. 110:1-4.
22. (a) Ten einde welk werk te beschermen en te bevorderen wendde Zerubbábel zijn bestuursmacht aan, en door wie was het verordend? (b) Wie werd door Zerubbábel afgeschaduwd, die een soortgelijk werk zou doen, en welke „grote berg” zou hij vlak maken?
22 Zerubbábel zou als stadhouder van Jeruzalem en Juda de door koning Cyrus verordende herbouw van de tempel bevorderen. Hij zou zijn bestuursmacht aanwenden om het tempelwerk te beschermen. Aan hem werden, klaarblijkelijk onder de titel Sesbazzar, door koning Cyrus de heilige „gebruiksvoorwerpen van het huis van Jehovah” toevertrouwd en Zerubbábel bracht deze heilige gebruiksvoorwerpen van Babylon naar Jeruzalem opdat ze in het herbouwde huis van Jehovah gebruikt konden worden (Ezra 1:7 tot 2:2; 5:13-16). Terecht nam stadhouder Zerubbábel dus de leiding bij het leggen van het fundament van de tweede tempel van Jehovah in Jeruzalem (Ezra 3:8-10). Op deze wijze werd door Zerubbábel afgeschaduwd hoe de regerende Koning Jezus Christus het werk dat bestaat in het herstellen van de zuivere aanbidding van Jehovah in zijn geestelijke tempel, zou stimuleren. Hij zou het thans op aarde vertoevende overblijfsel van gezalfde geestelijke onderpriesters beschermen in de krachtsinspanningen die zij sinds 1919 G.T. in het werk stellen om Jehovah’s zuivere aanbidding onder de gehele mensheid te herstellen. De „grote berg” van oppositie en moeilijkheden die hun bij het ten uitvoer brengen hiervan in de weg stond, heeft hij tot „vlak land” gemaakt.
23. (a) Hoe laat Jezus Christus zich met stadhouder Zerubbábel vergelijken wat het bevorderen van de bouw van de tempel betreft? (b) Hoe vervult hij het beeld van het te voorschijn brengen en plaatsen van de hoofdsteen?
23 Zoals stadhouder Zerubbábel in 515 v.G.T. de hoofdsteen te voorschijn bracht en die in de tempel op zijn plaats aanbracht, zal de verheerlijkte Jezus Christus het werk dat bestaat in het herstellen van Jehovah’s aanbidding in Zijn geestelijke tempel op zegevierende wijze tot voltooiing brengen. Door bemiddeling van zijn onzichtbare heilige engelen zal hij het gehele benodigde aantal van het overblijfsel van geestelijke onderpriesters bijeenbrengen en hen helpen bij het ten uitvoer brengen van hun plichten in het tegenbeeldige Heilige van Jehovah’s geestelijke tempel. Hijzelf zal de rol vervullen van de „hoofdsteen” in die geestelijke regeling voor Jehovah’s aanbidding. Op Gods bestemde tijd zal hij de hem toegewezen plaats in dat geestelijke bouwwerk van aanbidding innemen en aldus de laatste hand aan de voltooiing ervan leggen. Hij is de Hoofdfiguur, net als een figuurlijke hoofdsteen, waardoor die goddelijke regeling voor aanbidding, waarin hij als de Koninklijke Hogepriester ten behoeve van de gehele mensheid optreedt, tot volmaaktheid wordt gebracht. Wanneer hij zijn plaats inneemt en aan Jehovah God bericht dat hij het werk heeft voltooid doordat hij alle noodzakelijke onderpriesters in de geestelijke tempel heeft gebracht en aldus de aanbidding op volledige schaal heeft hersteld, zal dit een ’bekoorlijke’ aanblik bieden.
24. Wanneer zullen Jehovah’s aanbidders de Grotere Hoofdsteen toeroepen: „Hoe bekoorlijk!”?
24 Op dat heilige moment, wanneer het duidelijk wordt dat het werk met betrekking tot de ware aanbidding ondanks de tegenstand van Babylon de Grote en haar politieke begunstigers tot voltooiing is gebracht, zullen alle ware aanbidders van Jehovah op aarde met onbedwingbare waardering worden vervuld voor het deel dat de Grotere Bestuurder, Jezus Christus, met succes tot stand heeft gebracht. Jubelend zullen zij hem als de Grotere Hoofdsteen toeroepen: „Hoe bekoorlijk! Hoe bekoorlijk!”
DE „DAG DER KLEINE DINGEN” NIET VERACHTEN
25. Waarom leek het naoorlogse werk in verband met het opbouwen van de theocratische organisatie voor Jehovah’s aanbidding toen dit in 1919 G.T. begon, verachtelijk?
25 Toen dit werk dat bestaat in het opbouwen van de theocratische organisatie voor Jehovah’s aanbidding in het naoorlogse jaar 1919 G.T. begon, leek het verachtelijk in de ogen van Babylon de Grote en haar militaire, politieke minnaars. Het leek hun toe dat het onmogelijk verwezenlijkt kon worden. Waarom? Omdat het in leven gebleven overblijfsel van gezalfde geestelijke Israëlieten zo klein in aantal was en zij internationaal in een slechte reuk stonden (Matth. 24:9). Toen er bijvoorbeeld van 1-8 september 1919 door de Vereniging van Internationale Bijbelonderzoekers een algemeen congres te Cedar Point, Ohio, V.S., werd gehouden, werden de door-de-weekse congreszittingen door slechts ongeveer 6000 personen bezocht; en andere duizenden, die dit congres zo kort na de Eerste Wereldoorlog niet konden bijwonen, waren over de gehele aarde verspreid. Volgens onvolledige berichten hadden ongeveer 17.961 personen de voorgaande viering van het Avondmaal des Heren op 13 april 1919 bijgewoond. Wat waren deze duizenden opgedragen, gedoopte aanbidders van Jehovah in vergelijking met de honderden miljoenen kerkleden van de christenheid? Als niets!
26. (a) Diende het in leven gebleven overblijfsel veracht te worden omdat het zo klein in aantal was? (b) Wie bracht een corrigerende boodschap, en door wie werd hij gezonden?
26 Diende dit in leven gebleven overblijfsel van geestelijke Israëlieten echter veracht te worden omdat het zo klein in aantal was? Omdat het geen „krijgsmacht” had? De feiten die thans, meer dan vijftig jaar later, beschikbaar zijn, geven een ondubbelzinnig antwoord en ze bewijzen dat het de onfeilbare God was die zijn profeet Zacharia met een boodschap zond om alle verkeerde denkbeelden die men zich had gevormd op grond van de wijze waarop de dingen zich in het begin lieten aanzien, recht te zetten. Luister wanneer Zacharia zijn verslag vervolgt: „En het woord van Jehovah kwam verder tot mij, zeggende: ’De handen van Zerubbábel, díe hebben het fundament van dit huis gelegd, en zíjn handen zullen het voleindigen. En gij zult moeten weten dat Jehovah der legerscharen zelf mij tot ulieden heeft gezonden. Want wie heeft de dag der kleine dingen veracht? En zij zullen zich stellig verheugen en het schietlood in de hand van Zerubbábel zien. Deze zeven zijn de ogen van Jehovah. Ze gaan de gehele aarde rond.’” — Zach. 4:8-10.
27. Wanneer werd het absolute bewijs verschaft dat Jehovah Zacharia tot het volk had gezonden?
27 Mocht er in de geest van sommigen van het gerepatrieerde overblijfsel der joden in het land Juda nog enige twijfel hebben bestaan, dan wisten zij op de derde dag van de twaalfde maanmaand (Adar) van 515 v.G.T. met zekerheid dat niemand anders dan Jehovah Zacharia tot Zijn volk had gezonden. Het verslag van Ezra 6:14, 15 vertelt ons: „En de oudere mannen van de joden bouwden en maakten vorderingen onder het profeteren van de profeet Haggaï en Zacharia, de kleinzoon van Iddo, en zij bouwden en voltooiden het uit hoofde van het bevel van de God van Israël en uit hoofde van het bevel van Cyrus en Daríus en Artaxerxes, de koning van Perzië. En zij voltooiden dit huis tegen de derde dag van de maanmaand Adar, dat wil zeggen in het zesde jaar van de regering van Daríus, de koning.” Jehovah’s profetische woord was gerechtvaardigd!
28. (a) Waarom ontsnapte het niet aan Jehovah’s ogen toen Zerubbábel, met het schietlood in de hand, de hoofdsteen plaatste? (b) Bij welke soortgelijke doch grotere gebeurtenis zullen zijn ogen zich nog meer verheugen?
28 Stadhouder Zerubbábel kan een schietlood in zijn hand hebben gehad toen hij Jehovah’s huis van aanbidding voltooide door die belangrijke hoofdsteen te plaatsen. Er waren ogen die zich verheugden bij het zien daarvan. Vooral Jehovah’s ogen. Niets ontsnapt aan Zijn ogen. Het is alsof Hij een volledig stel ogen — zeven ogen — heeft die over heel de aarde gaan om alles gade te slaan wat er wordt gedaan, hetzij door Zijn vijanden of door zijn opgedragen volk. Zo ontsnapte ook het plaatsen van de hoofdsteen door Zerubbábel met het schietlood in zijn hand niet aan zijn ogen. Zijn ogen verheugden zich met die van zijn getrouwe overblijfsel, dat de aanbidding van de ware God de eerste plaats in hun leven had toegekend. Hoeveel te meer zullen zijn alles waarnemende ogen zich verheugen wanneer ze aanschouwen hoe de Grotere Zerubbábel het werk met betrekking tot de herstelde zuivere aanbidding op aarde in Zijn geestelijke tempel voltooit!
„DE TWEE GEZALFDEN”
29. Wat werd tot Zacharia gezegd toen hij de eerste keer vroeg wat het visioen van de gouden lampestandaard betekende, en hoe worden wij nu in staat gesteld de juistheid van dat antwoord te zien?
29 Herinneren wij ons nog wat de engel tot de profeet Zacharia zei toen hij naar de betekenis van de gouden lampestandaard met de zeven lampen vroeg? Ja, hij zei dit: „’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Zach. 4:6). Nu worden wij in staat gesteld de juistheid van deze krachtige verklaring te zien doordat er verdere details in het visioen verschijnen en er een verdere verklaring wordt gegeven. Ten einde onze nieuwsgierigheid te bevredigen, wordt ons gezegd:
30. Wat beeldden de twee olijfbomen naast de lampestandaard af, zoals de engel aan Zacharia vertelde?
30 „En vervolgens nam ik het woord en zei tot hem: ’Wat betekenen deze twee olijfbomen aan de rechterzijde van de lampestandaard en aan zijn linkerzijde?’ Toen nam ik voor de tweede maal het woord en zei tot hem: ’Wat zijn de twee bosjes twijgen van de olijfbomen, die, door middel van de twee gouden buizen, vanuit hun binnenste de gulden vloeistof uitgieten?’ Hij dan zei tot mij: ’Weet gij werkelijk niet wat deze dingen betekenen?’ Op mijn beurt zei ik: ’Neen, mijn heer.’ Bijgevolg zei hij: ’Dit zijn de twee gezalfden die naast de Heer van de gehele aarde staan.’” — Zach. 4:11-14.
31. Hoe werd de olievoorraad naar de lampen vervoerd, waarom was de toevoer constant, en wat werd door de olie afgebeeld?
31 Zacharia achtte het raadzaam zijn eerste vraag onmiddellijk door een tweede te laten volgen om niet te vergeten naar iets speciaals te vragen dat hij in zijn eerste vraag niet had genoemd. Die twee olijfbomen, zo zullen wij ons herinneren, stonden rechts en links van de gouden schaal van waaruit zeven pijpen naar de zeven lampen liepen die zich op de lampestandaard bevonden, ten einde ze vanuit de centrale voorraad van olie te voorzien. Waar kreeg de gouden schaal die zich boven op de lampestandaard bevond, haar eigen voorraad vloeistof voor de verlichting vandaan? Van het bosje twijgen van de olijfboom aan de rechterkant en van het bosje twijgen van de olijfboom aan de linkerkant, en wel door middel van een gouden buis die vanuit elk bosje twijgen ernaar toeliep. De aldus aangevoerde vloeistof zag eruit als goud, en de toevoer ervan kon net zo min worden afgesneden als die twee olijfbomen afgesneden konden worden. De toevoer was constant, evenals de bron ervan levend en constant was. Die vloeistof die voor de verlichting diende, beeldde niet een krijgsmacht, noch menselijke kracht af, maar, zoals Jehovah zei, „mijn geest”. Olie werd aldus gebruikt om Gods geest af te beelden. — Zach. 4:6.
32. (a) Wat is de bron van de symbolische „olijfolie”? (b) Wat wordt gesymboliseerd door de lampestandaard die van deze olie wordt voorzien?
32 Net zoals de olijfboom door Jehovah God werd geschapen en Hij dus de Bron van de olie ervan is, is hij insgelijks de Bron van de geest of onzichtbare werkzame kracht, waardoor de vlam van de ware aanbidding van Hem wordt aangewakkerd. De twee olijfbomen beelden bijgevolg de twee werktuigen af die door hem worden gebruikt om zijn geest aan de symbolische lampestandaard, dat wil zeggen aan zijn „heilige natie”, het gezalfde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten, te schenken. Wie zijn derhalve de twee werktuigen die door de twee olijfbomen worden gesymboliseerd?
33. Hoe worden in Openbaring 11:3, 4 olijfbomen gebruikt ten einde Gods levende schepselen te symboliseren, en wie worden derhalve door de twee olijfbomen in Zacharia’s visioen gesymboliseerd?
33 Het is niet in strijd met de Schrift om te zeggen dat de twee olijfbomen met verstand begaafde schepselen van God afbeelden. In verband met het visioen van de tempel dat door de christelijke apostel Johannes in het laatste boek van de bijbel werd opgetekend, lezen wij: „En ik zal mijn twee getuigen in zakken gehuld doen profeteren . . . Dezen zijn zinnebeeldig de twee olijfbomen en de twee lampestandaarden en zij staan voor de Heer der aarde” (Openb. 11:3, 4). De twee olijfbomen uit Zacharia’s visioen zijn volgens de verklaring die eraan wordt gegeven, de „twee gezalfden [letterlijk: oliezonen] die naast de Heer van de gehele aarde staan.” Wie worden hier dan door afgebeeld? Niet de geïnspireerde profeten Haggaï en Zacharia, maar twee afzonderlijke personen aan wie Zacharia het woord van Jehovah der legerscharen moest overbrengen, namelijk de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak, en stadhouder Zerubbábel.
34. (a) Hoe voorzagen de hogepriester en de stadhouder de symbolische lampestandaard van de symbolische olie? (b) Hoe konden Zerubbábel en Jozua zelf van een voortdurende toevoer van Gods geest verzekerd zijn?
34 Door bemiddeling van de geïnspireerde profeten Haggaï en Zacharia werd Jehovah’s geest aan Jozua en Zerubbábel geschonken. Dezen moesten op hun beurt de leiding nemen bij het bouwen van de tweede tempel van Jehovah en moesten in het belang daarvan Jehovah’s geest aan het Israëlitische overblijfsel schenken. Deze twee „gezalfden” moesten de hele herstelde natie voortdurend met Jehovah’s geest bezielen door tot het einde toe aan het werk te blijven en door de tempelwerkers zowel door aansporende woorden als door hun persoonlijke voorbeeld aan te moedigen. Dit konden zij doen als zij voortdurend naast Jehovah, „de Heer van de gehele aarde”, stonden. Zij moesten met betrekking tot de kwestie van de enige ware aanbidding aan Zijn zijde staan en zij moesten Hem voortdurend dienen ten gunste van die exclusief aan Hem geschonken aanbidding. Op deze wijze zou het heilige werk door Jehovah’s geest tot stand worden gebracht. Aangezien hij de „Heer van de gehele aarde” is, volbrengt hij zijn wil ten aanzien van de aarde.
35. Wie wordt in de hedendaagse vervulling van het visioen door de twee olijfbomen gesymboliseerd?
35 Wie wordt in de vervulling van dit visioen in de tegenwoordige „tijd van het einde” door de „twee olijfbomen”, de „twee gezalfden”, afgebeeld? Aangezien zij in de eerste vervulling van het visioen in Zacharia’s tijd de hogepriester Jozua en stadhouder Zerubbábel afbeeldden, moeten zij de ene persoon, namelijk Jehovah’s Gezalfde, de Messías of Christus, Jezus, die met de heilige geest van God werd gezalfd, afbeelden. — Jes. 61:1-3; Luk. 4:1.
36. (a) Hoe heeft Jezus Christus net als de hogepriester Jozua en stadhouder Zerubbábel gehandeld in verband met Gods geest? (b) Hoe heeft hij, net als de twee olijfbomen, een constante toevoer van de geest ontvangen, en aan welke symbolische lampestandaard heeft hij die geschonken?
36 Ja, inderdaad, Jezus de Messías werd zowel door de hogepriester Jozua als stadhouder Zerubbábel afgebeeld. Voordat hij zijn loyale apostelen op aarde verliet, beloofde hij hun de geest te zenden, die van de Hemelse Vader uitgaat (Joh. 14:16, 17; 15:26; 16:13, 14). Vervolgens fungeerde hij op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. als de twee olijfbomen uit Zacharia’s visioen. Op die dag begon Jehovah God hem te gebruiken als een kanaal waardoor de heilige geest op de „heilige natie” van het geestelijke Israël werd uitgestort (Hand. 1:5; 2:1-35; Matth. 3:11; Mark. 1:7, 8; Luk. 3:16). Net als de „twee gezalfden” of „twee oliezonen” in Zacharia’s vijfde visioen, staat Christus Jezus als Hogepriester en Bestuurder „naast de Heer van de gehele aarde” en verricht hij voortdurend dienst voor Hem, want hij bevindt zich aan de rechterhand van God in de hemel (Hand. 2:34-36; 7:56). In deze positie kan hij als het kanaal dienen waardoor de symbolische „lampestandaard” op aarde, het getrouwe overblijfsel van het geestelijke Israël, van een constante toevoer van de geest van de Here God wordt voorzien.
37. (a) Waardoor geactiveerd en onder wiens leiding blijft het overblijfsel het tempelwerk verrichten? (b) Naar wie zullen daarom de complimenten, de lof en de eer gaan voor het succes met betrekking tot het tempelwerk?
37 Niet door een krijgsmacht, maar door de onfeilbare geest van God de Almachtige werkt het gezalfde overblijfsel verder onder leiding van hun hemelse Bestuurder en Hogepriester, Jezus Christus. Door heilige geest gestimuleerd en geactiveerd, zullen zij het tempelwerk voortzetten totdat het volledig is volbracht. Bijgevolg zullen de complimenten, de lof en de eer voor het uiteindelijke, bekronende succes niet naar het overblijfsel van geestelijke onderpriesters gaan, maar naar Jehovah God, de Bron van de geest, en door bemiddeling van Jezus Christus als Zijn liefdevolle kanaal.