Een fundament leggen voor de juiste soort van bedienaren
„Een ieder daarom die deze woorden van mij hoort en ze doet, zal vergeleken worden met een beleidvol man, die zijn huis op de rots bouwde.” — Matth. 7:24.
1. Wat beeldt de „rots” in Jezus’ illustratie in Matthéüs 7:24-27 af? Wat wordt erop gebouwd?
EEN huis gebouwd op een rots of een huis gebouwd op zand, waaraan zou u de voorkeur geven? Jezus gebruikte deze levendige tegenstelling om het verschil te illustreren tussen de verstandige handelwijze om Jezus’ uitspraken ’te horen en te doen’ en de onverstandige handelwijze om ze te horen maar niet te doen (Matth. 7:24-27). Maar wacht eens — hebt u goed opgemerkt dat de „rots” in zijn illustratie niet slechts afbeeldt dat men Christus Jezus en zijn onderwijzingen accepteert of gelooft? Ze beeldt veeleer gehoorzaamheid aan zijn onderwijzingen af. Dit is het enige vaste fundament waarop wij onze hoop en verwachtingen met betrekking tot de toekomst dienen te bouwen, vooral indien wij als Gods bedienaren van het evangelie in zijn komende nieuwe ordening leven hopen te verwerven. — Jak. 2:26.
2. Wat wordt door de storm in deze illustratie afgebeeld? Hoe alleen kan iemands ’gebouw’ blijven staan?
2 Het is zeker dat iemands bouwwerk door stormen bedreigd zal worden, niet slechts de ophanden zijnde storm van Armageddon die boven de horizon van de wereld hangt, maar, meer onmiddellijk, de stormen van persoonlijke moeilijkheden en crises die zich in het leven van elke afzonderlijke bouwer voordoen. Deze stellen het fundament dat hij gelegd heeft, of hij wel vasthoudt aan een handelwijze van gehoorzaamheid, op kritieke wijze op de proef. Zullen zijn hoop en verwachtingen met betrekking tot de toekomst deze stormen van een persoonlijke aard, en uiteindelijk de storm van Armageddon, kunnen doorstaan? Of zullen zijn verwachtingen de bodem worden ingeslagen, waardoor hij misschien ook geestelijk in het verderf wordt gestort of letterlijk ten onder gaat? Dit zal ervan afhangen hoe diep de waarheden die door bemiddeling van Gods Zoon aan de mensen zijn meegedeeld, in zijn hart zijn doorgedrongen en of zijn hart hem er al dan niet toe heeft bewogen die waarheden in zijn leven in praktijk te brengen. — Vergelijk Matthéüs 13:18-23.
3. Wat is er met de figuurlijke ’huizen’ van miljoenen in de christenheid gebeurd, en waarom?
3 Wanneer u thans om u heen kijkt, kunt u de figuurlijke puinhopen van talloze ’huizen’ zien. Overal in het gebied van de christenheid, waar Jezus’ woorden het meest zijn gehoord, hebben de hevige stormen die door de toenemende hedendaagse druk, de vloed van propaganda en moeilijkheden en de onstuimige winden van verandering zijn teweeggebracht, de hoop van miljoenen zogenaamde christenen geheel verwoest. Zij kunnen beslist met de afvallige bewoners van het Juda uit de oudheid zeggen: „Hoop op vrede, maar er is niets goeds; op een tijd van genezing, maar zie, verschrikking!” De toekomst in de laatste helft van deze twintigste eeuw ziet er in hun ogen nu somber uit, vol „benauwdheid en duisternis, donkerte, moeilijke tijden en donkerheid zonder enige helderheid” (Jer. 8:15; Jes. 8:22, NW). Waarom? Omdat zij op zand hebben gebouwd.
4. (a) Hoe wordt door de huidige toestanden aangetoond dat zulke personen op zand hebben gebouwd? (b) Wie dragen de wezenlijke verantwoordelijkheid?
4 Materialisme, oneerlijkheid, misdadigheid, immoraliteit en zelfs homoseksualiteit tonen alle op overduidelijke wijze aan dat velen van zulke zogenaamde christelijke ’bouwers’ zelfs niet meer voorgeven zich aan christelijke onderwijzingen te houden. Meedogenloos nationalisme, rassenonlusten en wetteloos gedrag versterken het bewijs dat miljoenen, ondanks het feit dat zij lidmaat van een van de kerken der christenheid zijn, in gebreke zijn gebleven op het zekere fundament van gehoorzaamheid te bouwen. De religieuze organisaties zelf moeten een groot deel van de verantwoordelijkheid voor deze algehele ineenstorting dragen. Zij zijn in gebreke gebleven Jezus’ onderwijzingen in de ware betekenis ten uitvoer te leggen en hebben zelfs het vertrouwen van de mensen in de bijbel als Gods Woord en in Jezus als Gods Zoon en aangestelde Woordvoerder ondermijnd. Hiervoor in de plaats hebben zij de veranderlijke, onstabiele filosofieën en tradities van mensen gesteld (Ef. 4:14; Hebr. 13:9). Toch kunnen de afzonderlijke personen niet alle schuld op hun leiders schuiven. Zij dragen zelf de wezenlijke verantwoordelijkheid. Zij hebben op zijn minst enkele van Jezus’ woorden, die in de bijbel staan opgetekend, in hun kerken gehoord of ze thuis gelezen. Maar zij hebben er niet naar gehandeld.
5. Welke grote tegenstelling met de geestelijke bouwvalligheid van de christenheid blijkt er zowel in het verleden als thans te bestaan?
5 De situatie is beslist heel verschillend van de dagen van de vroege christelijke gemeente. Toen waren haar leden bereid gevangenisstraffen en de dood te ondergaan in plaats dat zij met betrekking tot het vasthouden aan christelijke beginselen schipperden (Hand. 4:18-21; 5:27-32, 40-42; 21:11-14). Bovendien is de situatie geheel verschillend van de toestand die thans in één christelijke organisatie de overhand heeft, in een organisatie waarvan de leden over de gehele aarde worden aangetroffen, aangezien ze in 200 landen en eilanden van de wereldzeeën wonen. Deze christenen, die als Jehovah’s getuigen bekend staan, maken dezelfde stormachtige tijden mee als anderen; hun individuele christelijke ’huizen’ worden door dezelfde vernietigende krachten gebeukt. Zij hebben op vele plaatsen zelfs het hoofd moeten bieden aan extra windstoten in de vorm van hevige vervolging en tegenstand (1 Petr. 2:21). Ondanks dit alles hebben zij de storm toch kunnen doorstaan. Op welke wijze? Door vol vertrouwen vast te houden aan een handelwijze van gehoorzaamheid aan Christus’ onderwijzingen, waarbij zij zijn voorbeeld en handelwijze volgen. Zij bouwen hun leven en hun hoop met betrekking tot de toekomst op rondom hun dienst voor God, net zoals Jezus dit heeft gedaan (Joh. 4:32-34). Niet dat elke afzonderlijke persoon onder hen stevig op het fundament is blijven staan, net zomin als al Jezus’ discipelen standvastig bleven. Over het geheel genomen, is het beeld dat zij vertegenwoordigen, echter opvallend gezond en vormt dit een grote tegenstelling met de wankele toestand die op het ogenblik in de kerken van de christenheid de overhand heeft. Wat vormt de ten grondslag liggende oorzaak van een dergelijke tegenstelling?
MEER BEHOEFTE AAN WERKELIJK ONDERRICHT EN OPRECHTE TOEWIJDING
6. Hoe beschreef de apostel Paulus de christenen te Kolosse, en hoe laat dit zich vergelijken met de meeste kerklidmaten in deze tijd?
6 Welnu, wat is er heden ten dage voor nodig om een lid van een van de kerken van de christenheid te worden? Is het niet waar dat er in de meeste gevallen niet veel meer voor nodig is dan dat men zich bij een maatschappelijke club of een andere organisatie aansluit? Er wordt weinig of in het geheel geen toewijding van de afzonderlijke persoon gevraagd. Er wordt niet van hem verwacht dat hij er op een speciale wijze blijk van zal geven de hoedanigheden kennis, geloof, overtuiging, liefde of waardering te bezitten. Toen de apostel Paulus tot leden van de christelijke gemeente te Kolosse schreef, kon hij evenwel tot hen zeggen: „Gaat er daarom, omdat gij Christus Jezus, de Heer, hebt aanvaard, mee voort in eendracht met hem te wandelen, geworteld en opgebouwd in hem en standvastig gemaakt in het geloof, zoals u werd geleerd, overvloeiende van geloof in dankzegging.” — Kol. 2:6, 7.
7. Wat is een van de belangrijkste redenen voor het vaste fundament dat zowel in het verleden als thans onder ware christenen kan worden opgemerkt?
7 Niet na hun doop, maar vóór die tijd werd er al een begin mee gemaakt deze christenen te ’onderwijzen’. De bijbel toont tevens aan dat, vooral vanaf 36 G.T., de christelijke doop er een symbool van vormde dat men zich volledig aan het doen van Jehovah’s wil had opgedragen, zoals Christus Jezus door woord en daad te kennen heeft gegeven (Luk. 9:23, 24). Ja, personen uit de natiën werden pas tot discipelen gemaakt nadat hun eerst was ’geleerd alles te onderhouden wat Christus geboden had’. En pas daarna konden zij gedoopt worden en als leden van de christelijke gemeente worden erkend (Matth. 28:19, 20). Het onderwijs ging vanzelfsprekend na de doop verder en vormde een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke regeling (Ef. 4:11-13). Dit grondig gegeven onderwijs aan personen om Christus’ geboden te onderhouden, vormt een belangrijke reden voor het vaste fundament dat sindsdien steeds onder ware christenen is aangetroffen.
8. Wat is de bijbelse betekenis van „catechismus”?
8 De apostel Paulus legde veel nadruk op het geven van onderwijs. Hij gebruikte in zijn geschriften niet alleen het gewone Griekse woord voor onderwijs (didasko, zoals in Jezus’ gebod in Matthéüs 28:20), maar maakte ook gebruik van een speciale uitdrukking, kat-ècheo, waarvan het woord „catechismus” is afgeleid. Deze speciale Griekse uitdrukking wordt door sommige autoriteiten een „technische uitdrukking voor christelijk onderricht” genoemd. Ze betekent letterlijk „laten doorklinken”, dat wil zeggen, door mondeling gegeven onderricht. In Galaten 6:6 schreef Paulus dan ook: „Laat bovendien een ieder die mondeling . . . wordt onderwezen [Grieks, kat-èchoumenos, waarvan het woord „catechumeen” is afgeleid] in alle goede dingen delen met degene die dat mondelinge onderricht [kat-èchoun] geeft.” Dus doordat er zulk een mondeling onderricht werd gegeven, konden de waarheden van Gods Woord en de leringen van zijn Zoon, Jezus Christus, in de geest en het hart van de leerling ’doorklinken’, waardoor hij de bekwaamheid verwierf weer anderen te onderwijzen. — Hand. 18:25.
9, 10. (a) Is de belangrijkste religieuze organisatie van de christenheid met de werkelijke christelijke „catechismus” blijven doorgaan? (b) Wat valt er van de protestantse organisaties te zeggen?
9 Dit was werkelijk „catechetisch” onderricht. Het bereidde de leerling erop voor op het zekere fundament, gehoorzaamheid aan Gods Zoon, te bouwen. De geschiedenis toont evenwel aan dat zulk een zorgvuldig gegeven onderricht aan leerlingen na de dood van de apostelen ophield te bestaan. De afval begon. Zo lezen wij dat, na verloop van enkele eeuwen, toen „de Kerk [dat wil zeggen, de Katholieke Kerk] tot staatskerk was gemaakt en haar toename veeleer door de geboorte en doop van kinderen dan door bekeringen vanuit het heidendom tot stand werd gebracht, het denkbeeld van catechetisch onderricht niet langer betrekking had op een voorbereiding voor de doop, maar op een opleiding van gedoopte kinderen. . . . Bij de zending aan de heidenen, in de Middeleeuwen, werd het de gewoonte bekeerlingen onmiddellijk te dopen, en het oude catechumenaat kwam in onbruik. Ook werd er tot de tijd van de Hervorming in de Roomse Kerk weinig aandacht geschonken aan het catechiseren van gedoopte kinderen; de belijdenis nam de plaats van de catechismus in.”
10 Gedurende de protestantse Hervorming onderwees Luther, die door religieuze autoriteiten „de vader van de moderne catechetiek” wordt genoemd, dat zulk aan leerlingen gegeven onderricht „niet alleen het overhoren van een les uit het boek diende te omvatten, maar ook een verklaring en de toepassing ervan op het hart van de leerlingen.” Naarmate de tijd verstreek, „ontaardde het catechetisch onderricht” in Duitsland, Engeland en elders „evenwel in een louter formele sleurse voorbereiding op de belijdenis [niet de doop, die reeds had plaatsgevonden]”. In de protestantse stelsels had dit mondelinge onderricht niet ten doel de leerling te laten onthullen wat er in zijn geest omging, maar slechts de vereiste onderwijzingen door te geven. De leerling moest „de woorden van de catechismus uit het hoofd leren”. Het werd dus een ritueel, waarbij woorden uit het hoofd werden geleerd en mechanisch werden opgezegd. Er werd de leerling weinig gelegenheid geboden de gedachten en gevoelens die in zijn hart en geest leefden tot uiting te brengen. Bovendien werd de aandacht vrijwel geheel op kinderen geconcentreerd. — M’Clintock en Strongs Cyclopædia of Biblical, Theological, and Ecclesiastical Literature, Deel II, blz. 148-154.
11. Vergelijk de hierboven beschreven methoden met die van Jehovah’s getuigen.
11 Stel dit tegenover de methoden die door Jehovah’s getuigen worden gebruikt. Hun methoden zijn gebaseerd op de bijbelse verslagen over de bediening van Jezus en zijn apostelen en op andere bijbelse beginselen. Pas-geïnteresseerde personen, gewoonlijk volwassenen, worden door middel van de actieve bediening in de huizen van de mensen gevonden (Hand. 20:20). Deze geïnteresseerde personen worden dan in de gelegenheid gesteld een gratis huisbijbelstudie te volgen, waaraan soms hele gezinnen deelnemen. Deze wekelijkse studie, die een uur duurt, heeft de fundamentele leerstellingen van de bijbel tot onderwerp en wordt rondom vragen die uit een bijbels leerboek zijn genomen, opgebouwd. Degene die studeert, wordt ertoe aangemoedigd op grond van zijn inzicht en geloof antwoord te geven, en hij heeft de gelegenheid extra vragen te stellen (Rom. 10:10). Gedurende de gehele studie is de Getuige die de studie leidt, zich ervan bewust hoe belangrijk het is de aandacht te vestigen op Jehovah God als de Bron van het leven, en Christus als een fundament te leggen door de waarheid over hem te onderwijzen (Joh. 17:3; 1 Kor. 3:11). Hij tracht de leerling te helpen geloof in die waarheid tot een deel van zijn eigen leven te maken, ja, zijn leven rondom dat zekere patroon op te bouwen.
12. In welk opzicht neemt zowel degene die onderricht geeft als degene die leert, aan een bouwprogramma deel?
12 Er is dus een gezamenlijk bouwprogramma bij betrokken. De studieleider, een van Jehovah’s getuigen, wenst de leerling met duurzame, tegen vuur bestand zijnde materialen op te bouwen: ware wijsheid uit Gods Woord, geloof, overtuiging, toewijding aan bijbelse beginselen, liefde voor God en liefde voor de naaste, en een overweldigend verlangen het op te nemen voor wat waar en rechtvaardig is, vooral met betrekking tot Gods koninkrijk, en zich ten behoeve hiervan uit te spreken. Hij werkt in zijn geestelijke bouwwerkzaamheden met deze materialen, zodat de persoon met wie wordt gestudeerd een werkelijke christen kan worden, die in staat is onder vurige beproevingen, waarbij eveneens de ondermijnende invloed van twijfel is inbegrepen, staande te blijven (1 Kor. 3:10-15; Jud. 22, 23). Aan de andere kant verricht ook de leerling bouwwerkzaamheden. Kennis alleen is niet het zekere fundament waarop hij zijn verwachtingen en vooruitzichten met betrekking tot de toekomst dient te bouwen. Door het gehoorde te doen, door die kennis aan het werk te zetten, kan hij op een vast fundament, gehoorzaamheid aan Christus, bouwen. Er bestaat geen andere manier. — Fil. 1:27-30; 2:12, 13.
13. Hoe kunnen personen worden geholpen de nieuwe persoonlijkheid aan te doen?
13 In plaats dat Jehovah’s getuigen dus slechts kennis van fundamentele bijbelse leerstellingen doorgeven, beseffen zij dat de persoon „nieuw gemaakt dient te worden in de kracht die [zijn] denken aandrijft, en de nieuwe persoonlijkheid dient aan te doen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit” (Ef. 4:23, 24). Naarmate de studie voortgang vindt, trachten zij de persoon er derhalve bij te helpen in zijn gedachten een belangrijke plaats te gaan toekennen aan bijbelse beginselen, aangezien deze ons dagelijks leven regeren. Het is niet zo dat de leerling alleen maar enkele punten uit een bepaald leerboek moet kunnen herhalen. Het gaat erom dat hij de bijbelse reden voor deze punten inziet en de beginselen die in Gods Woord worden uiteengezet als de enige zekere gids voor het leven gaat accepteren. Dan, en slechts dan alleen, kan de leerling waarlijk zeggen dat Gods Woord „een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” is. — Ps. 119:105; Spr. 3:5, 6.
14. Waarom is het belangrijk waardering voor Jehovah God in het hart van de leerling op te bouwen? Hoe kan dit worden gedaan?
14 U kunt een persoon alleen dan liefhebben wanneer u hem goed kent, wanneer u op de hoogte bent van zijn eigenschappen en handelwijze en wanneer u weet wat hij heeft gedaan en wat hij voornemens is te doen. Gedurende de studie tracht de bedienaar van het evangelie die de studie leidt derhalve waardering voor Gods grootheid en goedheid bij de leerling op te bouwen. Hij koestert de hoop dat de leerling, evenals de getrouwe Israëliet uit de oudheid, op zekere dag jubelend zal kunnen zeggen: „Zie! Dit is onze God. Wij hebben op hem gehoopt en hij zal ons redden. Dit is Jehovah. Wij hebben op hem gehoopt. Laten wij blij zijn en ons verheugen in de redding door hem” (Jes. 25:9, NW). Dit betekent dat wij niet alleen aandacht zullen schenken aan de geest van de leerling, maar ook aan zijn hart of zetel van beweegredenen (Spr. 4:23). Hoe kan dit worden gedaan? Door bij passende punten te pauzeren om de aandacht te vestigen op de belangrijkheid van wat God heeft gedaan en hoe het desbetreffende punt of de aangehaalde schriftplaats de nadruk legt op Gods liefde, wijsheid, gerechtigheid of macht. Indien het hart van de persoon juist is, zal hij vervolgens na verloop van tijd eveneens een diep gevoel van loyaliteit jegens Jehovah bezitten en het verlangen hebben tot degenen te behoren die Zijn naam onder alle volken loven. — Jes. 12:3, 4.
15, 16. Waarom is het zo dringend thans op doeltreffende wijze een fundament voor de juiste soort van bedienaren te leggen?
15 Hoe goed wordt dit in deze tegenwoordige tijd gedaan? Welke problemen zijn hier zoal bij betrokken? Naarmate de toestanden in de wereld steeds slechter worden en de geestelijke gezindheid over de gehele wereld vermindert, wordt zulk een onderwijzingswerk in toenemende mate belangrijk. In het jaar 70 G.T. had de rampspoedige verwoesting van Jeruzalem de joodse bevolking hevig gedund en de hoop en verwachtingen waaromheen miljoenen van hen hun leven hadden opgebouwd, aan stukken geslagen. Waarom? Omdat zij in gebreke waren gebleven op de rotsmassa van gehoorzaamheid aan Christus’ onderwijzingen te bouwen. Een klein overblijfsel van die natie ontkwam echter aan de verwoesting door op de juiste tijd, de tijd die Jezus te kennen had gegeven, te vluchten (Luk. 21:20-22). In onze tijd zullen de verwoestende krachten van Armageddon derhalve op een veel grotere schaal rampspoed brengen over allen die op een met zand te vergelijken fundament hebben gebouwd, door zich door hun eigen verlangens en redenaties of die van andere onvolmaakte mensen te laten leiden. Zij zullen zien dat hun hoop en verwachtingen de bodem worden ingeslagen, omdat zij „het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet [wilden] gehoorzamen” (2 Thess. 1:7-10). Maar een „grote schare” personen zal nagenoeg ongedeerd door die storm heen komen. Als Gods getrouwe bedienaren van het evangelie zullen zij in leven blijven, en zij zullen van het leven kunnen genieten in een nieuwe ordening van Gods maaksel, waar zij blij enthousiast zullen zien dat hun hoop en verwachtingen tot hun eeuwige voldoening en verrukking verwezenlijkt zullen worden. — Spr. 1:24-33; Openb. 7:9, 10, 14.
16 Degenen van ons die er een aandeel aan hebben de waarheden van Gods Woord in de oren, de geest en het hart van anderen te ’laten doorklinken’, doen er thans goed aan hun onderwijzingsmethoden zorgvuldig te beschouwen.