Dingen waarop het „koninkrijk der hemelen” gelijkt
„Waarop gelijkt het koninkrijk Gods, en waarmee zal ik het vergelijken?” — Luk. 13:18.
1, 2. Welke profetie vervulde Jezus door bij zijn onderwijs illustraties te gebruiken?
ILLUSTRATIES of gelijkenissen vormden een belangrijk onderdeel van de onderwijsmethode die Jezus Christus negentien eeuwen geleden toepaste. Hij vervulde hiermee een bijbelse profetie, zoals ons wordt verzekerd in het levensverslag van Jezus Christus dat werd opgetekend door zijn apostel Matthéüs Levi. Deze biograaf vertelt ons:
2 „Al deze dingen sprak Jezus tot de scharen door middel van illustraties. Ja, zonder illustratie sprak hij niet tot hen, opdat vervuld zou worden hetgeen door bemiddeling van de profeet was gesproken, die zei: ’Ik zal mijn mond opendoen met illustraties, ik zal dingen verkondigen die sinds de grondlegging [van de wereld] verborgen zijn geweest.’” — Matth. 13:34, 35; Ps. 78:2.
3. Hoe zouden illustraties die betrekking hebben op Gods koninkrijk genoemd kunnen worden, en hoe leidde Jezus ze in?
3 De illustraties of gelijkenissen die speciaal betrekking hadden op Gods Messiaanse koninkrijk zouden terecht Koninkrijksillustraties of -gelijkenissen genoemd kunnen worden. Soms werden deze illustraties ingeleid met de woorden: ’Het koninkrijk der hemelen is gelijk’ of „Waarmee zullen wij het koninkrijk Gods vergelijken?” of „Waarmee zal ik het koninkrijk Gods vergelijken?” — Matth. 13:47; Mark. 4:30; Luk. 13:20.
4, 5. (a) Hoeveel illustraties heeft Jezus uitgesproken, en welke reeks illustraties gebruikte hij in Matthéüs, hoofdstuk dertien? (b) Onder welke omstandigheden heeft Jezus, volgens Lukas 13:17-21, de gelijkenissen van het mosterdzaadje en van het zuurdeeg uitgesproken?
4 Jezus heeft naar verluidt dertig illustraties of gelijkenissen uitgesproken. Volgens het dertiende hoofdstuk van Matthéüs’ evangelie heeft Jezus eens een reeks van zeven Koninkrijksillustraties gebruikt die nauw met elkaar verband houden. Eerst kwam de illustratie van de zaaier, vervolgens die van de tarwe en het onkruid, het mosterdzaadje, het zuurdeeg dat in het deeg werd verborgen, de schat die in het veld verborgen was, de parel van grote waarde en het sleepnet (Matth. 13:1-50). De evangelist Lukas leidt de gelijkenissen van het mosterdzaadje en het zuurdeeg op een andere wijze in en zegt:
5 „Toen hij nu deze dingen zei, werden al zijn tegenstanders beschaamd; maar de gehele schare verheugde zich over al de glorierijke dingen die door hem werden gedaan. Daarom zei hij verder: ’Waarop gelijkt het koninkrijk Gods, en waarmee zal ik het vergelijken? Het is gelijk een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn tuin stopte, en het groeide op en werd een boom, en de vogels des hemels kwamen in zijn takken neerstrijken.’ En hij zei wederom: ’Waarmee zal ik het koninkrijk Gods vergelijken? Het is gelijk zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie grote maten meel verborg, totdat de gehele massa gegist was.’” — Luk. 13:17-21.
6. Wat zou men geneigd zijn te denken dat Jezus door middel van de gelijkenissen wilde illustreren, aangezien Jezus de gelijkenissen uitsprak nadat de mensen zich verheugden over de dingen die door hem werden gedaan?
6 Aangezien „de gehele schare [zich] verheugde . . . over al de glorierijke dingen die door hem werden gedaan”, zou men geneigd zijn te denken dat Jezus op de vreugde van „de gehele schare” reageerde door twee profetische illustraties uit te spreken om af te beelden dat Gods koninkrijk niet uit slechts een „kleine kudde” zou bestaan, zoals Jezus eerder, in Lukas 12:32, te kennen had gegeven. In plaats daarvan zou het grote afmetingen aannemen en zou de gehele mensenwereld zich als vogels nestelen in de toevlucht die door het Koninkrijk werd verschaft. Ook zou men geneigd zijn te denken dat de grote mensenwereld geheel doortrokken zou geraken van de ware onderwijzingen van het christendom. In het Critical and Exegetical Handbook to the Gospel of Matthew, door H. A. W. Meyer, Th. Dr., Engelse uitgave van 1884, wordt bijvoorbeeld op bladzijde 259, paragraaf drie, gezegd:
De gelijkenis van het mosterdzaadje heeft ten doel aan te tonen dat de grote gemeenschap bestaande uit degenen die deel zullen hebben aan het Messiaanse koninkrijk, i.e., het ware volk van God dat de staat van het toekomstige koninkrijk zal vormen, zich van een klein begin tot een grote menigte zal ontwikkelen en derhalve extensief [op grote schaal] zal groeien; . . . „hoewel zij een kleine kudde vormden, groeiden zij uit tot een talloze menigte”. De gelijkenis van het zuurdeeg heeft daarentegen ten doel aan te tonen hoe de specifieke invloeden van het koninkrijk van de Messías (Ef. iv.4 e.v.) geleidelijk aan tot in alle toekomstige onderdanen zouden doordringen, totdat de gehele groep hierdoor intensief in de geestelijke toestand wordt gebracht waardoor ze ervoor in aanmerking komt in het koninkrijk te worden toegelaten.
7, 8. Welke ernstige vraag en welke Koninkrijksgelijkenis van Jezus vermeldt Lukas hierna?
7 Er is echter een feit dat hier als belangrijk in aanmerking genomen dient te worden, en wel het volgende: Onmiddellijk nadat de evangelist Lukas die twee gelijkenissen van Jezus heeft opgetekend en heeft verteld hoe Jezus daarna van plaats tot plaats onderwees, vermeldt hij de vraag van een zekere man: „Heer, zijn het er weinig die gered worden?” Scheen Jezus’ antwoord met die suggestie overeen te stemmen? Werd hierdoor op een Koninkrijk van een „kleine kudde” gewezen? — Luk. 13:22, 23.
8 Luister: „Hij zei tot hen: ’Spant u krachtig in om door de nauwe deur binnen te gaan, want velen, zeg ik u, zullen trachten binnen te gaan, maar zullen niet in staat zijn, wanneer de heer des huizes eenmaal is opgestaan en de deur op slot heeft gedaan en gij buiten begint te staan en op de deur gaat kloppen en zegt: „Mijnheer, doe ons open.” Maar hij zal u ten antwoord geven: „Ik weet niet waar gij vandaan komt.” Dan zult gij beginnen te zeggen: „Wij hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken, en gij hebt in onze brede straten onderwijs gegeven.” Maar hij zal spreken en tot u zeggen: „Ik weet niet waar gij vandaan komt. Gaat weg van mij, al gij werkers van onrechtvaardigheid!” Daar zult gij wenen en knarsetanden, wanneer gij Abraham en Isaäk en Jakob en al de profeten in het koninkrijk Gods zult zien, maar zelf buitengeworpen zult zijn’” (Luk. 13:23-28). Allen die er in slagen door de „nauwe deur” binnen te gaan, zullen zich dus ’krachtig moeten inspannen’. — Zie ook Lukas 13:5-9.
9. Hoe legde J. H. Paton de gelijkenis van het zuurdeeg in een bijdrage in de uitgave van The Watchtower van april 1881 uit?
9 In de uitgave van Zion’s Watch Tower van april 1881 verscheen op bladzijde 5 een bijdrage van J. H. Paton over de gelijkenis van het zuurdeeg. In de loop van zijn bespreking zei hij:
Dit werk van voortgang en glorierijk succes schijnt geïllustreerd te worden door de gelijkenis waarin de Redder het koninkrijk der hemelen vergeleek met zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel verborg totdat de gehele massa gegist was. Matth. 13:33. Een zeer aannemelijk, en wij zouden hieraan willen toevoegen, krachtig bezwaar tegen deze toepassing van de gelijkenis is gebaseerd op het feit dat zuurdeeg in brood en in de bijbelse leer, in de bijbel als een element van onzuiverheid en verontreiniging wordt gebruikt. Zou de Redder het koninkrijk der hemelen door een verontreinigend element en proces afbeelden? Wij begrijpen dat de Redder hier in zijn illustratie slechts één kenmerk van het zuurdeeg gebruikt, en wel de doordringende kracht ervan. Het blijft actief totdat het werk is gedaan, en zo zal Gods koninkrijk met zijn werkzaamheden doorgaan totdat de vloek is verwijderd.
10. Welk commentaar werd in de uitgave van 15 mei 1900 van The Watchtower op de gelijkenis van het zuurdeeg gegeven?
10 In Zion’s Watch Tower van 15 mei 1900, bladzijde 154, werd echter van die zienswijze afgeweken. Onder het onderkopje „De gelijkenis van het zuurdeeg” werd gezegd: „Zuurdeeg beeldt in de gehele Schrift bederf af: Elke andere keer dat het in de Schrift wordt gebruikt, wordt het voorgesteld als iets kwaads, een onreinheid, iets dat verontreinigt. . . . Het schijnt niet redelijk te zijn dat onze Heer het woord zuurdeeg hier zou gebruiken zoals christelijke mensen over het algemeen veronderstellen, in een goede betekenis, als zou het op de een of andere genade van de heilige geest duiden. Het valt ons veeleer op hoe consequent hij in al zijn onderwijzingen is, en wij kunnen er zeker van zijn dat hij evenmin zuurdeeg als een symbool van rechtvaardigheid zou gebruiken als hij melaatsheid als een symbool van heiligheid zou gebruiken.”
11. Hoe werd de gelijkenis van het zuurdeeg in The Watch Tower van 15 juni 1910 uitgelegd?
11 In The Watch Tower van 15 juni 1910, bladzijde 205, werd diezelfde gedachtengang aangehouden. Onder het kopje „Zuurdeeg verborgen in het meel”, werd het volgende gezegd: „De gelijkenis van het ’zuurdeeg’ (13 vs. 33) illustreert het proces waardoor de kerk, zoals was voorzegd, in een verkeerde toestand zou geraken. Zoals een vrouw aan het deeg waarvan ze iets wil bakken zuurdeeg (gist) zou toevoegen, met het gevolg dat het mengsel er geheel van doortrokken zou geraken, zou het ook met de kerk van Christus gaan; het voedsel van het gehele huisgezin zou van zuurdeeg doortrokken geraken of ermee besmet worden. Elk deel zou min of meer besmet worden door het zuurdeeg van valse leerstellingen, waarvan het gehele mengsel doortrokken zou geraken. Vandaar dat bijna elke leerstelling die door Jezus en zijn apostelen werd onderwezen, thans min of meer is verdraaid of omgebogen door de dwalingen van de donkere eeuwen.” — Zie ook The Watch Tower van 15 juni 1912, de bladzijden 198, 199, onder het kopje „De gelijkenis van het zuurdeeg.”
ZUURDEEG EN WIJN
12. Waarop zou de schrijver van het bovengenoemde Watch Tower-artikel bij wijze van tegenwerping hebben kunnen aandringen, en welke illustratie van Jezus betreffende wijn en wijnzakken zou hij aangehaald kunnen hebben?
12 Welnu, indien J. H. Paton destijds nog zou hebben geleefd, zoals de redacteur van de Watch Tower, C. T. Russell, dan zou hij misschien bezwaar gemaakt hebben tegen die artikelen in de Watch Tower-uitgave van 1900, 1910 en 1912. Hij zou er misschien op hebben aangedrongen dat The Watchtower zou vasthouden aan ’slechts het ene kenmerk van het zuurdeeg in Jezus’ illustratie, en wel de doordringende kracht ervan’. Aangezien de doordringende kracht is gelegen in de gisting die wordt veroorzaakt, zou hij misschien hebben betoogd dat gisting gisting is, en dus als iets objectiefs beschouwd moet worden. Hij zou daarom naar Matthéüs 9:17 hebben kunnen verwijzen, waar Jezus zegt: „Ook doet men geen nieuwe wijn in oude wijnzakken; doet men dit echter wel, dan barsten de wijnzakken en loopt de wijn eruit en gaan de wijnzakken verloren. Maar nieuwe wijn doet men in nieuwe wijnzakken, dan blijven beide behouden.” — Ook Markus 2:22; Luk. 5:37, 38.
13. (a) In welke betekenis wordt de gisting van wijn derhalve als een symbool gebruikt? (b) Welke vraag rijst er met het oog hierop over de symbolische betekenis van gisting die door zuurdeeg wordt veroorzaakt?
13 De nog altijd voortdurende gisting van de nieuwe wijn veroorzaakt gasbellen en doet de oude, niet veerkrachtige wijnzakken barsten. De gisting in wijn dient een goed doel, en gisting wordt hier derhalve op een goede wijze gebruikt, als iets waardoor iets goeds wordt gesymboliseerd. Wil dit echter zeggen dat de door zuurdeeg veroorzaakte gisting in de gelijkenis van de vrouw die zuurdeeg in drie grote maten meel verborg totdat de gehele massa gegist was, als een symbool van iets goeds gebruikt wordt? En bestaan er derhalve enkele uitzonderingen op het bijbelse gebruik van zuurdeeg als een symbool van wat slecht en goddeloos is? Gebruikt de bijbel zuurdeeg op een tweeledige wijze, als een symbool van wat goed en rechtvaardig is en als een symbool van wat slecht en goddeloos is?
14. Welk feit toont aan dat de bijbel de gisting in wijn niet op dezelfde wijze beoordeelt als gisting die wordt veroorzaakt door zuurdeeg dat aan deeg wordt toegevoegd?
14 Hoe zou er echter terecht betoogd kunnen worden dat de bijbel zuurdeeg op zo’n tweeledige wijze gebruikt, wanneer tijdens de viering van het Pascha en het zevendaagse feest dat erop volgde, wijn gedronken mocht worden terwijl alle zuurdeeg op straffe des doods was verboden? (Lev. 23:5-13; Luk. 22:7-20) Beoordeelt de bijbel alle gistingen en de doordringende kracht ervan derhalve op dezelfde wijze? Behandelt de bijbel de door gisting veroorzaakte doordringende kracht als de enige factor die beschouwd moet worden, ongeacht waardoor de gisting wordt veroorzaakt? Het schriftuurlijke antwoord is Neen! Anders zouden wij niet de in het oog springende tegenstrijdigheid aantreffen tijdens de viering van het Pascha en van het daarop volgende zevendaagse feest der ongezuurde broden.
15. Wat vormt met betrekking tot gisting de beslissende factor, en wordt in de illustratie van het zuurdeeg derhalve iets positiefs belicht, of niet?
15 Het is derhalve duidelijk dat gisting met de doordringende kracht ervan op zichzelf niet de beslissende factor vormt op grond waarvan ze in symbolische zin een status inneemt die hetzij goed of slecht is. Datgene wat wordt toegevoegd om de gisting te bevorderen, vormt veeleer de beslissende factor. In de Heilige Schrift wordt de gisting (als factor) niet geïsoleerd van datgene waardoor ze wordt veroorzaakt. De gisting die bij de vervaardiging van wijn op natuurlijke wijze wordt veroorzaakt, wordt niet in dezelfde categorie ondergebracht als de gisting die door middel van een toevoegsel, gist of zuurdeeg, in deeg wordt bevorderd.a Iemand die naar de gistende nieuwe wijn, die in nieuwe wijnzakken wordt gedaan, verwijst om aan te tonen dat het bij de vervaardiging van brood toegevoegde zuurdeeg een symbool is van wat goed en rechtvaardig is, is er dus naast. Zijn argument is niet op de bijbel gebaseerd. Om deze reden is het argument dat J. H. Paton in de uitgave van Zion’s Watch Tower van april 1881 gebruikte, niet deugdelijk. De geïnspireerde Schrift verplicht ons beslist om in het geval van zuurdeeg als een symbool, een onderscheid te maken. De gelijkenis van het zuurdeeg is derhalve geen illustratie waarin iets positiefs wordt belicht; er wordt integendeel iets negatiefs in belicht. Wij zullen later in onze bespreking echter nog op deze kwestie van zuurdeeg terugkomen.
’HET KONINKRIJK DER HEMELEN IS GELIJK’ VERSCHEIDENE DINGEN
16, 17. Waarom zou iemand tegen het voorgaande bezwaar kunnen maken wegens de manier waarop de gelijkenissen van het mosterdzaadje en van het zuurdeeg worden ingeleid? Maar wat voor soort van inleiding wordt er gebruikt voor de gelijkenis van het sleepnet, waarmee welk werk wordt verricht?
16 Is de voorgaande uitleg van de gelijkenis van het zuurdeeg in de uitgaven van The Watch Tower van 1900, 1910 en 1912 thans nog van kracht, nu Jezus’ parabolische illustraties het hoogtepunt van hun vervulling bereiken? Ja, inderdaad! Sommige bijbelonderzoekers zouden misschien geneigd zijn hier bezwaar tegen te maken omdat er volgens hen wordt gezegd dat „het koninkrijk der hemelen” gelijk het zuurdeeg en gelijk het mosterdzaadje is (Matth. 13:31-33). Ja, maar het is ook waar dat Jezus in de zevende en laatste gelijkenis van de reeks in Matthéüs hoofdstuk dertien zei:
17 „Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk een sleepnet dat in de zee is neergelaten en vissen van allerlei soort bijeenbrengt. Toen het vol werd, trok men het op het strand, waarna men er bij ging zitten en de voortreffelijke vissen in vaten verzamelde, maar die welke ongeschikt waren, wegwierp. Zo zal het gaan in het besluit van het samenstel van dingen: de engelen zullen uitgaan en de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden en hen in de vurige oven werpen. Daar zullen zij wenen en knarsetanden.” — Matth. 13:47-50.
18. (a) Welke vragen rijzen er derhalve met betrekking tot de gelijkenis van het sleepnet en die van de wijze en dwaze maagden? (b) Wat bedoelde Jezus klaarblijkelijk met de uitdrukking ’het koninkrijk der hemelen is gelijk’?
18 Welnu, wij weten dat degenen die het „koninkrijk der hemelen” of het Messiaanse „koninkrijk Gods” vormen, het Lam Jezus Christus en zijn 144.000 volgelingen, geestelijk Israël, zijn (Openb. 7:4-8; 14:1-5). Wij zijn hier dus verplicht de vraag te stellen: Bedoelde Jezus dat deze Koninkrijksklasse van 144.001 als een sleepnet is dat zowel ’goddeloze’ als ’rechtvaardige’ personen bevat en dat door engelen wordt gehanteerd die ondergeschikt zijn aan Jezus Christus? Wij herinneren ons ook dat Jezus een andere gelijkenis inleidde met de woorden: „Dan zal het koninkrijk der hemelen gelijk worden aan tien maagden die hun lampen namen en de bruidegom tegemoetgingen. Vijf van hen waren dwaas en vijf waren beleidvol” (Matth. 25:1, 2). Moeten wij dit zo opvatten dat de Koninkrijksklasse van honderd vierenveertigduizend en één voor de helft uit dwaze personen en voor de helft uit beleidvolle personen bestaat? Dit zou nooit het geval kunnen zijn! Met de uitdrukking ’het koninkrijk der hemelen is gelijk’ bedoelde Jezus dus klaarblijkelijk dat er in verband met het koninkrijk der hemelen een kenmerk is dat hierop of daarop gelijkt, of dat aangelegenheden in verband met het Koninkrijk gelijk dit of dat zullen zijn.
19, 20. (a) Wat moeten wij over het doel van de reeks gelijkenissen weten om een juist begrip te kunnen verkrijgen? (b) Waarom sprak Jezus volgens zijn eigen woorden tot de mensen in gelijkenissen?
19 Indien de betekenis van uitdrukkingen aldus wordt begrepen, is het voor Jezus mogelijk zowel goede als slechte ontwikkelingen met betrekking tot het „koninkrijk der hemelen” of het Messiaanse „koninkrijk Gods” te illustreren. Om tot een juist begrip te komen, moeten wij rekening houden met het doel waarmee de gelijkenis of de reeks gelijkenissen werd uitgesproken. Jezus heeft ons zelf over dat doel ingelicht. Nadat hij in het openbaar de gelijkenis of illustratie had uitgesproken over de vier soorten van aarde waarop het zaad van de zaaier viel, vroegen zijn discipelen hem: „Waarom spreekt gij tot hen door middel van illustraties?” Laten wij nu opmerken wat Jezus antwoordde:
20 „U [discipelen] is het gegeven de heilige geheimen van het koninkrijk der hemelen te begrijpen, maar hun is het niet gegeven. Want wie heeft, zal meer worden gegeven en hij zal overvloed verkrijgen; maar wie niet heeft, hem zal zelfs wat hij heeft, nog ontnomen worden. Daarom spreek ik tot hen door middel van illustraties, omdat zij [om Jesaja 6:9, 10 aan te halen], ofschoon zij kijken, tevergeefs kijken, en ofschoon zij horen, tevergeefs horen, noch begrip ervan krijgen; en ten aanzien van hen gaat de profetie van Jesaja in vervulling, welke luidt: ’Door te horen, zult gij horen, maar geenszins begrip ervan krijgen, en door te kijken, zult gij kijken, maar geenszins zien. Want het hart van dit volk is dik geworden, en met hun oren hebben zij met ergernis gehoord, en zij hebben hun ogen gesloten, opdat zij nimmer met hun ogen zouden zien en met hun oren horen en met hun hart begrip ervan krijgen en terugkeren, en ik hen gezond zou maken.’” — Matth. 13:10-15.
21. (a) Hoe ging, door Jezus’ gebruik van gelijkenissen, Jesaja 6:9, 10 in het geval van Israël in vervulling? (b) Hoe werd dit zelfde feit door de gelijkenis van de vier soorten van aarde geïllustreerd?
21 Dit was het vermelde doel met het oog waarop Jezus van gelijkenissen gebruik maakte toen hij tot de Israëlitische bevolking sprak: om Psalm 78:2 te vervullen; en door middel van de gelijkenissen toonde Jezus aan dat de profetie van Jesaja 6:9, 10 in vervulling zou gaan, namelijk dat betrekkelijk weinigen, een overblijfsel, zijn ware boodschap zouden aanvaarden en werkelijke christenen zouden worden die het „koninkrijk der hemelen” waardig waren. In de gelijkenis van de zaaier sprak hij bijvoorbeeld over vier soorten van aarde, waarvan evenwel drie onproduktief bleken te zijn. Alleen de voortreffelijke soort van aarde bracht in overvloedige mate voort — dertigvoud, zestigvoud en honderdvoud — wat de bekendmaking van de boodschap van het Koninkrijk betreft (Matth. 13:3-8). In de allereerste gelijkenis van de reeks overheerste aldus het negatieve aspect met betrekking tot het „koninkrijk der hemelen”.
22. Ten aanzien van welke klasse in Jezus’ gelijkenis van de tarwe en het onkruid gaat Jesaja 6:9, 10 in vervulling?
22 In de volgende gelijkenis van de tarwe en het onkruid zaaide de vijand onkruid over de gezaaide tarwe op het tarweveld heen, zodat toen de oogsttijd kwam, het veld door de aanwezigheid van zeer veel onkruid werd ontsierd. Jezus legde uit dat het „voortreffelijke zaad” de ware gezalfde christenen zijn, „de zonen van het koninkrijk”. Het onkruid vormt een afbeelding van het tegenovergestelde hiervan, namelijk de imitatie-christenen, ja, „de zonen van de goddeloze”, de Duivel, die hen heeft gezaaid. De oogsttijd is het „besluit van een samenstel van dingen”, waarin wij ons thans bevinden. Wat merken wij op als wij het geestelijke oogstwerk bezien dat sinds het voorjaar van 1919 G.T. voortgang heeft gevonden? De „zonen van het koninkrijk”, die onder leiding van de engelen worden geoogst, vormen slechts een overblijfsel, dat thans volgens de telling van het aantal deelnemers aan het als zinnebeeld dienende brood en de wijn tijdens de viering van het Avondmaal des Heren, uit ongeveer tienduizend personen bestaat. Sinds het jaar 1948, toen er volgens het jaarbericht 25.395 van deze deelnemers waren, is hun aantal afgenomen. De imitatie-„zonen van het koninkrijk”, degenen ten aanzien van wie de profetie van Jesaja 6:9, 10 in vervulling gaat, bestaan daarentegen uit omstreeks een miljard leden van de kerken van de christenheid. — Matth. 13:24-30, 36-43.
23. Hoevelen volgen in de gelijkenis van de verborgen schat een positieve handelwijze?
23 In de gelijkenis van de schat die in het veld is verborgen, is er slechts één man die deze schat ontdekt en ’al wat hij heeft verkoopt en dat veld koopt’. Alle anderen hebben datgene wat volgens hen waardevol is, in een andere richting gezocht doordat hun ogen als het ware ’dichtgestreken’ waren en zij niet het verborgen waardevolle in dat veld zagen. — Matth. 13:44.
24. Hoeveel reizende kooplieden waren in de gelijkenis van de parel van grote waarde bereid de prijs voor de parel te betalen?
24 In de gelijkenis van de ’ene parel van grote waarde’ is er slechts één koopman die er vurig naar verlangt de zeldzaamste parel te hebben die er maar bestaat. Hij is de enige die ’heenging en dadelijk al wat hij had verkocht en ze kocht’. Alle andere reizende kooplieden zochten naar iets anders dat zij waardevol achtten, waarschijnlijk iets wat hun niet alles zou kosten wat zij bezaten om aan de koopprijs te komen. — Matth. 13:45, 46.
25, 26. (a) In welke tijd bereiken de gelijkenissen van het sleepnet en van het tarweveld het hoogtepunt van hun vervulling? (b) Hoe gaan de profetieën met betrekking tot de „rechtvaardigen” en de imitatie-christenen in vervulling?
25 Volgens de gelijkenis van het sleepnet worden in het grote vistuig, dat door vissers wordt gehanteerd die „de engelen” afbeelden, „vissen van allerlei soort” bijeengebracht, vissen die joden die de Wet onderhielden konden eten en andere vissen die krachtens de wet van Mozes waren verboden. Alleen de geschikte vissen werden in vaten verzameld, terwijl de rest als verfoeilijk werd weggeworpen. — Matth. 13:47-50.
26 Hier op aarde, in het „besluit van het samenstel van dingen”, waarin wij ons sinds het jaar 1914 G.T. bevinden, ondervindt de gelijkenis van het tarweveld het hoogtepunt van haar vervulling. Wat blijkt dus, naarmate de werkzaamheden onder de onzichtbare leiding van Gods heilige engelen voortgang vinden om ’de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen af te scheiden’, de toedracht te zijn in verband met het „koninkrijk der hemelen”? Zijn de „rechtvaardigen”, die tot het hemelse koninkrijk worden geroepen, in de overweldigende meerderheid? Zij vormen integendeel een onbeduidend geestelijk „overblijfsel”, terwijl het aantal kerklidmaten van de christenheid, die bij de dood naar de hemel verwachten te gaan, naar schatting de honderden miljoenen beloopt. De profetie van Jesaja 6:9, 10 gaat ten aanzien van deze imitatie-christenen in vervulling. Zij zullen in het „vuur” worden geworpen van de „grote verdrukking”, die elk ogenblik kan beginnen (Matth. 13:47-50). De christenheid, het namaak-„koninkrijk der hemelen”, is derhalve niet de plaats waar iemand thans toevlucht moet zoeken.
[Voetnoten]
a Voor de vervaardiging van wijnen van goede kwaliteit moet het proces van alcoholische gisting zorgvuldig in de hand worden gehouden . . . Op de druiveschillen bevinden zich normaal bacteriën, schimmels en gist. De wilde gisten zoals Pichia, Kloeckera en Torulopsis zijn vaak in grotere mate aanwezig dan de wijngist Saccharomyces. Hoewel variëteiten van Saccharomyces gewoonlijk wenselijker worden geacht voor een doeltreffende alcoholische gisting, is het mogelijk dat andere gistsoorten tot het boeket bijdragen, vooral in de vroege fermentatiestadiums. Aan Saccharomyces wordt de voorkeur gegeven wegens zijn doeltreffendheid in het omzetten van suiker in alcohol en omdat deze gist minder gevoelig is voor de remmende uitwerking van alcohol.” — Encyclopædia Britannica, Deel 19, uitgave van 1974, bladzijde 879 onder „Fermentation” (Gisting).